Spelling hoofdstuk 1
Opdracht 1
A
1. bestelt
2. word
3. vind
4. vertouwt
5. illustreerde
6. wachtte
7. vermoedde
8. juichte
9. gedrukt
10. geschrapt
11. geproefd
12. geplakt
13. gegooid
C Persoonsvormen
D Voltooide deelwoorden
Opdracht 2
A
1. vind
2. red
3. word
4. ontspoort
5. bepaalt
6. bezorgt
7. verlootte
8. vermeldde
9. bereidde
10. beloofd
11. zuchtend
12. overlegd
B Stam
C Stam + t
D Stam + de of te
E Verlengen
Opdracht 3
A
1. loost
2. wacht
3. poetst
4. vermoedt
5. droomt
6. vertelt
7. word
8. schrobt
9. vind
10. raad
B
1. loosde
2. wachtte
3. poetste
4. vermoedde
5. droomde
6. vertelde
7. werd
8. schrobde
9. vond
10. raadde
Opdracht 4
1. gespeeld
2. vervaardigd
3. beloofd
4. geschrapt
5. gekletst
6. toegejuicht
7. afgelast
8. toegestuurd
9. opgeknapt
10. gebloosd
Opdracht 5
1. pv tt / stam + t / onderhoudt
2. pv tt / stam + t / wordt
geen pv / verlengen / gemaaid
3. pv vt / zo simpel mogelijk / kochten
4. pv tt / stam / word
geen pv / verlengen / uitgestuurd
pv tt / stam / vind
5. geen pv / verlengen / getekend
pv vt / zo simpel mogelijk / werd
geen pv / verlengen / verwijderd
pv vt / stam + de / stuurde
6. geen pv / verlengen / gekneusd
7. pv tt / stam + t / bloedt
pv tt / hele werkwoord / worden
geen pv / verlengen / gescheurd
pv vt / zo simpel mogelijk / bleken
8. pv tt / stam + t / betekent
9. pv tt / stam + t / verft
10. pv tt / stam + t / schildert
pv tt / stam + t / vindt
11. pv tt / stam + t / vertelt
pv tt / stam + t / vindt
pv tt / stam + t / wordt
geen pv / verlengen / geluisterd
12. pv vt / stam + de / oefende
geen pv / verlengen / geleerd
pv tt / stam + t / spelt
Spelling hoofdstuk 2
Opdracht 1
A
1. reken op
2. loop
3. raad
4. bind vast
B Nee
C Er is geen onderwerp.
D De gebiedende wijs kun je niet in de verleden tijd zetten. Zinnen in de gebiedende wijs hebben geen onderwerp. De gebiedende wijs spel je als STAM.
E
1. bewaar
2. bied
3. word
4. speel
F Bijvoeglijk naamwoord
Opdracht 2
A
1. vertel
2. raad
3. bied
4. wed
5. meld
B
1. gerestaureerde
2. uitgekeerde
3. dode
4. bestede
5. vergane
C
1. krakende
2. biddend; prekend
3. verbazend; lachend
4. juichend; triomferende
5. dromend; strijdende
Opdracht 3
1. OD pruttelend
2. VD ontvluchtte
OD stromend
3. GW houd
OD gehaaste
4. OD schommelende
VD toegestane
5. VD gejatte
VD gevonden
6. VD gelande
7. OD beschadigde
OD aarden
8. OD mopperend
VD verwoestte
9. OD ingelote
OD feestend
10. OD zwervend
Opdracht 4
A
1. VD gekucht
2. OD lachend
VD verzameld
3. pv tt bewaart
pv vt meldde
4. pv tt bloost
pv tt plaagt
5. pv tt raad
VD verroeste
VD gespaard
6. pv tt houd
OD glanzend
pv tt verft
7. VD ververste
VD afgelegd
pv vt verwachtte
8. OD zwetend
OD drukkend
9. pv vt startte
VD geregend
10. pv tt wordt
VD geboord
B
1. Het verbaast me niets dat hij er nu alweer uitgestuurd wordt.
2. –
3. Sinds de aanslagen in 2001 is alles in mijn leven veranderd.
4. De beantwoorde brief lag gisteren nog op tafel.
5. De kaars verlichtte gedurende de nacht de kamer.
6. –
7. –
8. De verlichte kamer was vanaf middernacht goed afgesloten.
9. –
10. Ik ben erg verbaasd dat dit is gebeurd.
Opdracht 5
1. pv vt – arriveerde
OD – kermende
VD – ontfermd
2. pv vt – twijfelde
VD – vertrouwd
3. OD – tergend
VD – geschilderd
OD – spiedend
4. pv tt – verbaast
VD – veranderd
5. pv vt – verzuchtte
pv tt – wordt
OD – voltooid
6. pv tt – gelooft
VD – verteld
7. VD – ontblote
OD – woedende
OD – schuimend
pv vt – rolden
8. pv tt – breid
pv tt – houdt
9. pv tt – beschuldigt
pv tt – uitkraamt
10. OD – verspreidde
VD – verkwiste
VD – doorverteld
11. VD – gehoord
pv vt – vermoedde
VD – gehaald
12. pv vt – vertelde
VD – beweerd
13. VD – uitgekraamd
pv tt – vind
VD – bereikt
14. VD – uitgeruste
pv vt – ruimde
VD – ingestorte
15. pv tt – meld
OD – aangestelde
Opdracht 1
A
1. bestelt
2. word
3. vind
4. vertouwt
5. illustreerde
6. wachtte
7. vermoedde
8. juichte
9. gedrukt
10. geschrapt
11. geproefd
12. geplakt
13. gegooid
C Persoonsvormen
D Voltooide deelwoorden
Opdracht 2
A
1. vind
2. red
3. word
4. ontspoort
5. bepaalt
6. bezorgt
7. verlootte
8. vermeldde
9. bereidde
10. beloofd
11. zuchtend
12. overlegd
B Stam
C Stam + t
D Stam + de of te
E Verlengen
Opdracht 3
A
1. loost
2. wacht
4. vermoedt
5. droomt
6. vertelt
7. word
8. schrobt
9. vind
10. raad
B
1. loosde
2. wachtte
3. poetste
4. vermoedde
5. droomde
6. vertelde
7. werd
8. schrobde
9. vond
10. raadde
Opdracht 4
1. gespeeld
2. vervaardigd
3. beloofd
4. geschrapt
5. gekletst
6. toegejuicht
7. afgelast
8. toegestuurd
9. opgeknapt
10. gebloosd
Opdracht 5
1. pv tt / stam + t / onderhoudt
2. pv tt / stam + t / wordt
geen pv / verlengen / gemaaid
3. pv vt / zo simpel mogelijk / kochten
4. pv tt / stam / word
geen pv / verlengen / uitgestuurd
pv tt / stam / vind
pv vt / zo simpel mogelijk / werd
geen pv / verlengen / verwijderd
pv vt / stam + de / stuurde
6. geen pv / verlengen / gekneusd
7. pv tt / stam + t / bloedt
pv tt / hele werkwoord / worden
geen pv / verlengen / gescheurd
pv vt / zo simpel mogelijk / bleken
8. pv tt / stam + t / betekent
9. pv tt / stam + t / verft
10. pv tt / stam + t / schildert
pv tt / stam + t / vindt
11. pv tt / stam + t / vertelt
pv tt / stam + t / vindt
pv tt / stam + t / wordt
geen pv / verlengen / geluisterd
12. pv vt / stam + de / oefende
geen pv / verlengen / geleerd
pv tt / stam + t / spelt
Spelling hoofdstuk 2
Opdracht 1
A
2. loop
3. raad
4. bind vast
B Nee
C Er is geen onderwerp.
D De gebiedende wijs kun je niet in de verleden tijd zetten. Zinnen in de gebiedende wijs hebben geen onderwerp. De gebiedende wijs spel je als STAM.
E
1. bewaar
2. bied
3. word
4. speel
F Bijvoeglijk naamwoord
Opdracht 2
A
1. vertel
2. raad
3. bied
4. wed
5. meld
B
1. gerestaureerde
2. uitgekeerde
3. dode
4. bestede
5. vergane
C
1. krakende
2. biddend; prekend
3. verbazend; lachend
4. juichend; triomferende
5. dromend; strijdende
Opdracht 3
1. OD pruttelend
2. VD ontvluchtte
OD stromend
3. GW houd
OD gehaaste
4. OD schommelende
VD toegestane
5. VD gejatte
VD gevonden
6. VD gelande
7. OD beschadigde
8. OD mopperend
VD verwoestte
9. OD ingelote
OD feestend
10. OD zwervend
Opdracht 4
A
1. VD gekucht
2. OD lachend
VD verzameld
3. pv tt bewaart
pv vt meldde
4. pv tt bloost
pv tt plaagt
5. pv tt raad
VD verroeste
VD gespaard
6. pv tt houd
OD glanzend
pv tt verft
7. VD ververste
VD afgelegd
pv vt verwachtte
8. OD zwetend
OD drukkend
9. pv vt startte
VD geregend
10. pv tt wordt
VD geboord
B
1. Het verbaast me niets dat hij er nu alweer uitgestuurd wordt.
2. –
3. Sinds de aanslagen in 2001 is alles in mijn leven veranderd.
4. De beantwoorde brief lag gisteren nog op tafel.
6. –
7. –
8. De verlichte kamer was vanaf middernacht goed afgesloten.
9. –
10. Ik ben erg verbaasd dat dit is gebeurd.
Opdracht 5
1. pv vt – arriveerde
OD – kermende
VD – ontfermd
2. pv vt – twijfelde
VD – vertrouwd
3. OD – tergend
VD – geschilderd
OD – spiedend
4. pv tt – verbaast
VD – veranderd
5. pv vt – verzuchtte
pv tt – wordt
OD – voltooid
6. pv tt – gelooft
VD – verteld
7. VD – ontblote
OD – woedende
OD – schuimend
pv vt – rolden
8. pv tt – breid
pv tt – houdt
9. pv tt – beschuldigt
pv tt – uitkraamt
VD – verkwiste
VD – doorverteld
11. VD – gehoord
pv vt – vermoedde
VD – gehaald
12. pv vt – vertelde
VD – beweerd
13. VD – uitgekraamd
pv tt – vind
VD – bereikt
14. VD – uitgeruste
pv vt – ruimde
VD – ingestorte
15. pv tt – meld
OD – aangestelde
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden