1. Welke soort trainingsplannen kunnen we in de sport onderscheiden?
2. Welke trainingsregels zijn voor de sporttraining van belang?
3. Waarop is de techniek van een sport gebaseerd? Werk het coördinatievermogen uitgebreid uit
4. Wat is het verschil tussen een ongetrainde sporter en een getrainde sporter t.a.v. de ademhaling en circulatie in rust?
5. Hoe verloopt het verbrandingsproces bij spelsporters?
6. Hoe worden de ATP reserves aangevuld?
7. Wat is een trainingsmethode?
8. Wat is het verschil tussen extensief en intensief?
9. .
10. Welke prikkelduur bij de intervalfasen kun je onderscheiden?
11. Wat is het trainingseffect van de 4 trainingsmethoden?
12. Op welke coördinatieprincipes is de jeugdtraining gebaseerd? Geef een kort voorbeeld
13. Elke vaardigheid heeft een gevoelige periode. Wat is dit?
14. Op welke leeftijd is het coördinatievermogen het beste te trainen
Boek antwoorden tot en met 61
1: Welke wetenschappen houden zich bezig met het bewegen en verklaar waarin deze wetenschappen zich verdiepen?
· De socioloog.
Iemand die geïnteresseerd is in de populariteitsfactoren waarom mensen zich bezig houden met bijv. een triatlon.
· De fysioloog.
Iemand die vooral de adaptatie (aanpassing) van het lichaam bij toenemende inspanningsniveau bekijkt.
· De biochemicus.
Bestudeert met name de energiebronnen die nodig zijn voor de bewegingen.
· De psycholoog.
Bestudeert onder andere de leerprocessen en gedragingen van sporters.
· De neurofysioloog.
Tracht de rol van het zenuwstelsel te ontrafelen.
· De anatoom.
Beschrijft o.a. de bouw van het bewegingsapparaat en met behulp van de mechanica kan hij o.a. krachten berekenen.
2: Wat is het verschil tussen sporttraining en recreatief sporten voor de gezelligheid? Verklaar je antwoord.
- Bij recreatief sporten gaat het niet echt om een prestatie dus ze hoeven niet wekenlang op de pass te trainen en dat gebeurt bij een sporttraining wel.
(bewust gebruik maken van de wetenschap met als doel prestatieverbetering)
3: Vanuit voorgaande tekst over de prestatie ga je bij jezelf na waar jij de accenten gaat leggen in de training. Motiveer je antwoord.
- Accenten bij mij in de training worden gelegd bij het goed samen spelen en met z’n allen een team te zijn en er met z`n allen voor te gaan.
Belangrijk is dat wij een team zijn want de competitie is al begonnen.
4: Het sportmotorische prestatievermogen is een wisselwerking tussen een veelheid van factoren waardoor de training zeer complex is. Welke factoren zijn dit?
¨ Mentaal
¨ Techniek
¨ Interne factoren
¨ Tactiek
¨ Externe factoren
5: Training is een oefenproces, waarmee een verbetering in een bepaald deelgebied wordt nagestreefd. Geeft dit schematisch aan.
Uithoudingsvermogen
Kracht Snelheid
6: Wat is training? (definitie)
Is het regelmatig systematisch, geleidelijk, progressief toedienen van belastingprikkels aan het organisme met als doel: prestatieverbetering.
7: Het stappenplan is de basis van de trainingstheorie. Beschrijf dit stappenplan in een logische volgorde zodat deze een kapstok is voor de trainingspraktijk.
training
doelstelling inventariseren
analyse trainingsdoelen
trainingspijlers planning
trainingsmethode testen
trainingsmiddelen bepalen
belastingscomponenten
uitwerken per periode
trainingsprincipe
prestatiestijging
STUDIEVRAGEN BLADZIJDE 18
8: Uit welke vier grote pijlers bestaat training? Welke pijler is voor de prestatiesport van belang? Verklaar je antwoord.
¨ Techniek
¨ Tactiek
¨ Mentaal
¨ Conditioneel
Mentaal is de belangrijkste pijler.
In de andere 3 gebieden valt weinig (winst) te behalen, de echte winst is nog te behalen op mentaal gebied.
Onderlinge verschillen worden steeds kleiner.
9: Werk de conditionele pijler uit van het trainingsproces.
Zie bladzijde 13.
10: Wat is techniek? Op welke pijlers is deze gebouwd? Werk dit uit.
- Met de juiste bewegingsvaardigheid, kracht, timing, balans etc. een beweging uitvoeren.
¨ Fysieke prestatiefactoren
¨ Bewegingsgeheugen
¨ Analytisch vermogen
Allen uiten zich in de beheersing van motorische acties en toegenomen motorisch leervermogen.
11: In de praktijk moet men niet oefenen om te oefenen. We balanceren altijd op de grens van iets beheersen of net nog niet. Wat houdt dit voor jou als trainer didactisch in?
- Altijd werken tussen wat met beheerst en wat men niet kan!!
Dit houdt didactisch in dat we:
¨ niet te makkelijk, maar ook niet te moeilijk moeten laten werken.
¨ niet te licht, maar ook niet te zwaar
¨ niet te langzaam, maar ook niet te snel
¨ niet te kort, maar ook niet te lang
¨ niet te eenvoudig, maar ook niet te complex
¨ niet te weinig verantwoordelijkheid, maar ook niet te veel
¨ niet te veel voor schrijven, maar ook niet te weinig
12: Wat moeten we via analyse in de sport vaststellen om te komen tot een verantwoorde training? Verklaar je antwoord.
- De sportmotorische basisvaardigheden die voor die sport of sportspecialisatie van essentieel belang zijn.
- Plaats van sportmotorische basisvaardigheden in het verloop van de periodisering moet gaan innemen.
- Plaats van sportmot. basisvaardigh. Op langere termijnen moet gaan innemen.
STUDIEVRAGEN BLADZIJDE 24
14: Hoe ontwikkel je sportmotorische basisvaardigheden?
- Door het toedienen van trainingsprikkels.
Deze trainingsprikkels (trainingsarbeid) komen tot stand d.m.v. doelgerichte oefenvromen die in de juiste belastingsdosering moeten worden uitgevoerd.
15: Waardoor komt verbetering van het prestatievermogen tot stand?
Door constructieve adaptatie in onderstaande systemen:
- orgaan systeem - centraal zenuw stelsel systeem
- hormoon systeem - psychisch systeem
- metabolisch systeem - overige systemen
En door constructieve adaptatie (aanpassing) in diverse biopsychosociale processen. (innerlijke en uiterlijke belastingsprikkels)
16: Op welke systemen heeft de training invloed. Hoe noemen we deze systemen in zijn totaliteit?
- Orgaan systeem
- C.Z.S systeem
- Hormoon systeem
- Psychisch systeem
- Metabolisch systeem
- Overige systemen.
Gezamenlijk het verbeteren van de prestatie.
17: Welke soorten oefenvormen kunnen we in de sport onderscheiden? Geef aan waarin de verschillen zitten. Geef voor een volleyballer van elke oefenvorm een voorbeeld.
- Algemene oefenvormen
- Veelzijdig – doelgerichte oefenvormen.
- Specifieke oefenvormen.
- Wedstrijdvormen.
Voorbeelden:
- Warming-up volleyballer.
- Aangooien.
- Kracht met smashen van een bal.
18: Welke belastingscomponenten kun je in de sporttraining onderscheiden? Leg deze belastingscomponenten kort uit.
- Prikkelintensiteit
- Prikkelomvang
- Prikkelduur
- Prikkeldichtheid
Uitleg:
- Prikkelintensiteit: meetbaar als snelheid bij cyclische bewegingen, ook aan de hand van de hartfrequentie.
- Prikkelomvang: meetbaar als afstand of als som van meerdere afstanden.
- Prikkelduur: meetbaar als totale oefentijd of als som van meerdere belastingen.
- Prikkeldichtheid: hoe snel de herhalingen op elkaar volgen, oftewel hoelang is de pauzeduur.
19: Geef de belastingscomponenten naar aanleiding van een 10 km lange duurloop (onderbroken) van 60 minuten, op 80% van de maximal hartfrequentie.
Prikkelintensiteit: 10 km per uur. (10 km in 60 min)
Prikkelomvang: 1 80% 160 HF
Prikkelduur: 60 min.
Prikkeldichtheid: 0
20: Wat is het verschil tussen een innerlijke en een uiterlijke belasting? Verklaar dit.
- Zie schema bladzijde 21!!
21: We onderscheiden vijf belastingsniveaus in de sport. Beschrijf deze en geef aan op welke prikkelintensiteit deze verlopen.
1: Licht tot zeer licht.
30 – 50 % prikkelintensiteit van het maximaal vermogen.
Herstellende trainingsprikkel die zeer ontspannen wordt uitgevoerd.
2: Lichte training.
50 – 70 % prikkelintensiteit van het maximaal vermogen.
Lage eisen gesteld aan het lichaam.
3: Matige training leidt tot aangenaam vermoeid gevoel.
70 – 80 % prikkelintensiteit van het maximaal vermogen.
4: Zware training.
80 – 90 % prikkelintensiteit van het maximaal vermogen.
Sub - maximale belasting, als zwaar ervaren.
Behoefte aan rust is groot.
5: Zeer zware training.
90 – 100% prikkelintensiteit van maximaal vermogen.
Zeer sterke vermoeidheidsverschijnselen.
Herstel langer dan 48 – 72 uur.
22: Welke belastingniveau (1 tot en met 5) heeft voor de sporter het meeste effect? Verklaar je antwoord.
- Niveau 3, balans wordt verstoord zonder dat herstel teveel tijd in beslag neemt.
23: Hoeveel ‘Maximale Grensbelastingen’ kan een goed getrainde sporter in een weekcyclus uitvoeren?
- Twee.
24: Op welke signalen zal een trainer in de praktijk moeten letten om een sporter optimaal te kunnen trainen? We onderscheiden objectieve – en subjectieve signalen. Leg uit.
- De trainer moet letten op kleur van de huid, zweetafscheiding, motoriek, concentratie, algemeen welbevinden, prestatiebereid, stemming.
Objectief: exact te bepalen d.m.v. lengte, gewicht en snelheid.
Subjectief: waarde oordeel is verschillend.
STUDIEVRAGEN BLADZIJDE 28
25: Noem de biologische wetmatigheden die een belangrijke rol spelen bij het geven van training.
- Overloadprincipe
- Specifiteitsprincipe
- Duurzaamheidprincipe
26: Verklaar de wet van de verminderde meeropbrengst.
- Hoe langer je traint hoe minder je er op vooruit gaat, in het begin gaat het wel snel vooruit, maar daarna steeds minder.
27: Bij het duurzaamheidprincipe gaan de motorische basisvaardigheden kracht en snelheid procentueel gezien veel minder achteruit bij een inactieve periode, dan uithoudingsvermogen. Verklaar dit.
- Hetgeen wat afhankelijk is van het circulatiesysteem (uithoudingsvermogen) gaat sneller achteruit dan hetgeen afhankelijk is van de zenuw – spier coördinatie (kracht en snelheid)
28: Noem drie afgeleide principes van de biologische wetmatigheden. Verklaar deze.
- Stijgend belasten: omvang en intensiteit moet progressief stijgen.
- Continue belasten: continue belasting voor een vastgelegde prestatie, er moet regelmaat in zitten.
- Algemeen specifiek belasten: basis moet worden verbeterd of onderhouden.
29: Teken en verklaar het methodische principe van stijgend belasten? Geef aan waarom je op deze manier wilt belasten. Wanneer schakel je over naar een andere manier van belasten?
Geleidelijk. Trapsgewijs. Sprongsgewijs
Voor beginners en jeugd. Voor gevorderden. Wanneer geen
Nog niet uitgegroeid, en Uitgegroeid en beheersen progressie in de
technisch genoeg. bewegingen. trapsgewijze
belastingsverhoging
geboekt wordt.
30: Welke procentuele progressie voer je ten aanzien van de prikkelomvang in de verschillende cycli (VP 1, VP 2 en WP) door? Waarom?
VP 1 5 tot 6 %
VP 2 3 tot 4 %
VP 3 1 tot 2 %
VP: Voorbereidingsperiode
WP: Wedstrijdperiode
BSTUDIEVRAGEN BLADZIJDE 34
31: Teken een beschrijf het standaardmodel van belasting – herstel – supercompensatie. Geef aan hoe lang de verschillende fasen duren en waarom.
1: Uitgangspositie deelnemer.
2: Belasting en energieverbruik door training.
3: Herstel deelnemer.
4: Supercompensatie, de deelnemer is beter geworden.
5: Bij geen training daalt men naar uitgangsniveau.
Belasting.
32: Teken een belasting – herstel – supercompensatie model met een juiste trainingsopbouw waarbij de wet van de verminderde meeropbrengst tot uiting komt
33: Teken en verklaar een cyclus van 14 dagen met de volgende inhoud:
2 extensieve duurtrainingen.
2 intensieve duurtrainingen.
1 maximale krachttraining. maximale
1 krachtuithoudingsvermogen training.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
34: Van welke factoren is het herstel afhankelijk? Welke soorten herstel ken je en bij welke soorten trainingsmiddelen pas je deze toe? Hoe pas je deze soorten herstel binnen de trainingseenheid praktisch toe?
- Voeding en medicatie, de omvang en intensiteit van de belasting, prestatieniveau van sportman / vrouw, de trainingsleeftijd, de kalenderleeftijd, klimatologische omstandigheden, organisatie van de rustpauze na iedere belastingprikkel binnen de trainingseenheid en goed uitlopen, stretchen, massage, sauna.
- Volledige herstelpauze: Noodzakelijk bij trainingen waarbij het zenuwstelsel een grote rol speelt bijvoorbeeld:
· techniektraining.
· training met maximale krachtsinzet.
· bewegingen met een explosief karakter.
· concentratiebewegingen.
· wedstrijden.
- Onvolledige pauze: Deze zal bij trainingsmiddelen met een uithoudingsvermogencomponent meer effect hebben, bijvoorbeeld:
· training van het uithoudingsvermogen in snelheid.
· uithoudingsvermogen in kracht.
· training van het algemene – en specifieke uithoudingsvermogen.
· training van het wilsaspect.
35: Welke kenmerken van overtraining kan men onderscheiden?
- Subjectieve kenmerken: * Objectieve kenmerken:
· tegenzin in training. * prestatievermindering.
· depressiviteit. * gewichtsverlies.
· geprikkeldheid. * stijging hartfrequentie.
· grote vermoeidheid. * stijging ademhalingsfrequent.
· slaapproblemen. * blessures, zoals ontstekingen.
· motorische klachten.
STUDIEVRAGEN BLADZIJDE 39
36: Welke soorten trainingsplannen kunnen we in de sport onderscheiden? Verklaar elk plan.
- A: Algemeen plan: Hieronder verstaan we een theoretisch plan die richtlijnen geeft voor het samenstellen van een jaarplan.
B: Jaarplan: In detail uitwerken van het algemeen plan in functie van de na te streven sportieve doelen.
C: Trainingsplan: Het jaarplan wordt via een trainingsplan gerealiseerd.
D: Trainingsmodel: Is een gestandaardiseerde trainingseenheid, die op zeer regelmatige tijdstippen wordt behaald.
37: Welke soorten periodiseringmodellen worden er binnen de sport gebruikt? Geef aan voor welke doelgroepen deze worden gebruikt.
- Tschiene: voor jeugd en gevorderde sporters.
- Matwejew: verenigingssporters.
- Kreer / Popov: topsporter.
- Werchoschanski: elite – topsporter.
- Bottenberg: crutch – crack model.
38: Welke trainingsregels zijn voor de sporttraining van belang? Verklaar je antwoord.
1: geleidelijke opbouw.
2: veelvuldig herhalen van het bewegingsverloop.
3: techniek aanleren.
4: het principe van de veelzijdigheid.
5: aanpassing aan de leeftijd.
6: afwisseling in trainingsbelasting.
7: bijsturen van het trainingsschema.
8: het egalisatie – en specialisatieprincipe.
9: zorgen voor een gezonde levensstijl.
10: maatschappelijk functioneren.
39: Wat verstaan we onder het specialisatie – en egalisatieprincipe?
- Specialisatie is uitbouwen van sterke punten.
- Egalisatie is wegwerken van zwakke punten.
40: Waarop is de techniek van een sport gebaseerd? Werk het coördinatief vermogen uitgebreid uit.
- Fase 1: Ontdekken en aanleren van de grove bewegingen.
- Fase 2: Aanbrengen van de fijnere details.
- Fase 3: Het stabiliseren van de gehele beweging zodat het aantal mislukkingen van de bedoelde bewegingshandeling zo min mogelijk voorkomt.
- Fase 4: Het automatiseren van de beweging. Onder allerlei omstandigheden (inclusief stress) en met de grootst mogelijke intensiteit (krachtsinzet) en met toenemende vermoeidheid de beweging nog optimaal, effectief onder controle hebben.
Coördinatief vermogen:
- Ruimte en oriëntatievermogen: basketbal met spotlights en dan mis je eerder.
- Kinesthetisch differentiatievermogen: laatste tree van de trap missen.
- Reactievermogen: spel links recht, en dan de goede kant kiezen.
- Ritmisch vermogen: dansen.
- Balanceervermogen: teveel gedronken, recht lopen.
- Koppelingsvermogen: handstand doorrol.
- Schakelvermogen: schaatsen met wind mee en wind.
STUDIEVRAGEN BLADZIJDE 44
41.) Welke fysiologische systemen spelen een belangrijke rol bij uithoudingsvermogen, krachttraining, reactievermogen, coördinatie, snelheid en lenigheid?
- cardiopulmonale systeem
- musculatuur systeem
- centraal zenuwstelsel
- neuronmusculair systeem
- gewrichten, banden, kapsels, etc.
42.) Wat is het verschil tussen een ongetrainde en getrainde sporter ten aanzien van de ademhaling en circulatie in rust en tijdens training? Welke conclusies kun je hieruit trekken?
- getrainden kunnen de belasting beter volbrengen en hebben betere voorwaarden om te kunnen presteren.
43.) Beschrijf de energetische verbrandingsprocessen bij maximale arbeid en verschillende duur en geef daarbij de herstelproblematiek van deze verschillende soorten verbrandingen
- zie bladzijde 42 en 43 (glycogeen en vetten)
44.) Hoe verloopt het verbrandingsproces bij spelsporters?
- deze vinden plaats op een aërobe(met zuurstof) basis met vlagen anaërobe a-lactische(zonder melkzuur) en anaëroob(zonder zuurstof) lactische(met melkzuur) momenten.
46.)Hoe worden de A.T.P. reserves aangevuld.
- Door splitsing van creatinefiosfaat
- Door de verbranding van suikers zonder zuurstof
- Door verbranding van suikers en vetten
STUDIEVRAGEN BLADZIJDE 50
48.) Wat is een trainingsmethode?
- een weldoordachte manier van planmatig handelen die, overeenkomstig het doel, de trainingsinhoud en de trainingsmiddelen vastlegt, om het uiteindelijke doel te bereiken
49.) Welke trainingsmethoden zijn er in de sport te onderscheiden?
- Duurmethode
- Intervalmethode
- Herhalingsmethode
- Wedstrijdmethode
50.) Wat is het verschil tussen extensief en intensief?
- Extensief wil zeggen dat er een hoge prikkelomvang is en een relatieve lage prikkelintensiteit, met andere woorden: Veel doen op een laag pitje.
- Hiermee streef je naar een toename van de aërobe capaciteit, uitgedrukt in een verhoogde maximale zuurstof opname vermogen(VO2-max = je kunt per minuut meer zuurstof opnemen). Bovendien wordt de anaërobe drempel verhoogd.
51.) Als het cardiopulmonale systeem(hart/long systeem) wordt verbeterd, welke fysiologische aanpassing zal dan in het lichaam plaatsvinden?
- met name een sterker hart (sporthart)
- verbetering van het aërobe/anaërobe(met/zonder zuursof) metabolische proces
- Toename van de capillarisatie(kleine bloedvaatjes, meer haarvaartjes)
- Vergroting van de intracellulaire(binnen in de cel) energievoorraad
52.) Op welke methode leg je in de opbouwtraining het accent en met welke trainingsmiddelen zal je dit doen? Vul tevens de belastingscomponenten van de gebruikte methoden in.
- Bladzijde 46 onderaan.
- Continue duurtraining
- Wisseltraining
- Vaartspel (306 blz)
- Versnellingsloop
53.) Welke prikkelduur bij de intervalfasen kun je onderscheiden?
- 10 seconden – 15 minuten per belasting, totaal circa 40-45 minuten(extensief)
- 8-10 seconden – 2 minuten per belasting, totaal circa 25-35 minuten(intensief)
54.) Werk een intervaltraining uit voor een spelsport en geef daarbij duidelijk aan hoe je de belastingcomponenten(prikkelintensiteit, prikkelduur, prikkelomvang en prikkeldichtheid) wilt gaan toepassen.
Doel:
Training van het specifieke aërobe uithoudingsvermogen + inslijpen van korfbaltechnieken.
Methode: Extensieve intervaltraining
Dosering:
Oefencircuit rustig per onderdeel
inoefenen.
Duur: per oefening max. 1 minuut
Intensiteit: pols 170 sl. minuut.
Pauze: pols terug naar 12-/130 sl. min.
(max. –1 min. 30 sec.)
Herhalingen: 8-12
Series: 2(seriepauze 4-6 minuten)
Organisatie:
Circuit: 4 tallen per onderdeel.
Onderdeel 1 = het doorloopschot,
bal wordt van voren aangegeven.
Onderdeel 2 = het doorloopschot,
bal wordt van schuin achter aangegeven
Onderdeel3 = het uitwijkschot
55.) Wat is het trainingseffect van de vier trainingsmethoden(duur-, interval-, herhalings-, en wedstrijdmethode.
- Duurmethode:
- verbetering van de capallisering en de perifere doorbloeding van het musculatuur.
- Verbetering van de aërobe stofwisseling
- Rekrutering(erbijhalen) van de slow twitch(langzame contractie) vezels en het ontwikkelen en inslijpen van een stabiel bewegingsapparaat
- Intervalmethode:
- met name een sterker hart (sporthart)
- verbetering van het aërobe/anaërobe(met/zonder zuursof) metabolische proces
- Toename van de capillarisatie(kleine bloedvaatjes, meer haarvaartjes)
- Vergroting van de intracellulaire(binnen in de cel) energievoorraad
- Verbetering cappillarisatie
- buffercapaciteit tegen lactaat(met melkzuur)
- Herhalingsmethode
- verbetering stofwisselingsprocessen
- verbetering en versterking van het hart
- vergroting van de intracellulaire energievoorraad
- buffercapaciteit en tolerantie tegen lactaat
- Wedstrijdmethode
- Ontwikkelen van het wedstrijdspecifieke uithoudingsvermogen
- Verbetering van de specifieke prestatie op het hoogste functieniveau
- Het verkrijgen van wedstrijdhardheid(indelen van de wedstrijd, gedrag ten opzichte van de concurrentie).
STUDIEVRAGEN BLADZIJDE 54
56.) In welke drie niveaus kun je de trainingsmeerjarenplanning verdelen? Geef een onderverdeling van het beginniveau van deze planning.
- Basistraining
- Opbouwtraining
- Topsporttraining
57.) Op welke coördinatieprincipes is de jeugdtraining gebaseerd? Geef van elke een kort voorbeeld.
- schema bladzijde 52
58.) geef een praktijkvoorbeeld en bellicht van daaruit diverse coördinatieve vaardigheden.
- Een turnster van 5 jaar die over een balanceerbalk wil lopen.
59.) Elke vaardigheid heeft een zogenaamde “gevoelige periode”. Wat wil dat zeggen?
- de periode waarin men iets het snelst ontwikkelt.
60.) Zie vraag 57
61.) Op welke leeftijd is het coördinatievermogen het beste te trainen?
- op 8-jarige leeftijd, geldt voor jongens als voor meisjes.
REACTIES
1 seconde geleden
H.
H.
hey ik heb een vraagje heb je ook eerste jaars verslagen.
zou je die dan op willen sturen
alvast bedankt
gr hidde
22 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
heey willy thnx voor al die antwoorden en voor de toets van traingsleer, ik heb er echt veel aan gehad!!
doeidoei liefs en kusjes Julia
22 jaar geleden
AntwoordenY.
Y.
hey,
hoe kom je aan deze toets?....zit je op het cios?..zoja welke?
groeten yorick
21 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
Hoi heb je toevallig verslagen met de antwoorden van de blokken vragen uit de reader van het 2de leerjaar Uithoudingsvermogen? groeten Sander
12 jaar geleden
Antwoorden