TEKST 12A De onverstandige
Schoolmeester
Vertaling Tekst 12A
1 De schoolmeester bracht niet alleen in/tijdens vrede,
maar ook in/tijdens de oorlog de jongens van de (stads)poort naar de velden. Dagelijks wandelde hij met zijn leerlingen door de velden en ze besteedden
de tijd aan spel en serieuze gesprekken.
5 Maar de schoolmeester was van plan een misdaad te
begaan. Wat deed hij dus? De jongens, onkundig van
gevaar, bracht hij naar het Romeinse legerkamp naar
opperbevelhebber Camillus. Tegen opperbevelhebber
Camillus zei hij de misdadige woorden: ‘Deze jongens overhandig ik aan de Romeinen. Ze zijn zonen van adellijke ouders. Als jullie hen als gijzelaars accepteren, zal de hele staat van de Faliskers in jullie macht zijn.’ 10 Dus de jongens waren in groot gevaar. Maar Camillus antwoordde boos: ‘U bent niet gekomen bij een misdadig
volk, noch bij een onbetrouwbare opperbevelhebber
met uw misdadig geschenk. Voor ons is/wij
hebben met de Faliskers geen bondgenootschap,
maar oorlog. Wij vechten echter niet met jongens,
maar met soldaten.’ Toen is op bevel van Camillus de
schoolmeester van zijn toga beroofd en
15 zijn zijn handen achterop zijn rug gebonden. Zo heeft
híj hem aan de jongens overhandigd en hij gaf tegelijkertijd
takken. ‘Verdrijf met deze takken’, zei hij, ‘die verrader uit mijn legerkamp en breng hem naar jullie stad’. En zo deden de jongens.
Inhoud Tekst 12A
2. a. in pace
b. in ludo
4. Hij wil zijn leerlingen uitleveren aan de vijand en daarmee zijn eigen stad in vijandige handen overleveren.
6. Camillus moet eigenlijk blij zijn met dit aanbod, maar hij is er boos over.
7. Camillus vindt het beneden zijn waardigheid de jongens als pressiemiddel te gebruiken.
8. misdadiger (scelesto dono r.12), verrader (proditorem r.17).
9. De mensen zullen wel erg gelachen hebben.
Grammatica Tekst 12A
1. in pace, in bello, a porta, cum discipulis, in ludo, in animo.
2. cum scelesto dono, cum Faliscis, cum pueris, cum militibus.
3. r.3 acc. mv. : per + acc.
r.5 acc. ev. : lijd. vw.
r.7 dat. ev. : meew. vw.
r.8 abl. mv. : e + abl.
r.10 abl. ev. : in + abl.
r.12 dat. mv. : van bezit
r.14 abl. ev. : privatus + abl.
r.17 abl. mv. : van middel
Taaloefeningen tekst 12A
A.
1. virtute, virtutibus.
2. nocte, noctibus.
3. servo, servis.
4. dono, donis.
5. iudice, iudicibus.
6. aqua, aquis.
7. consule, consulibus.
8. nomine, nominibus.
9. corpore, corporibus.
10. nuntio, nuntiis.
B.
1. gen. ev., dat. ev., nom. mv. (vrl.)
2. abl. ev. (vrl.)
3. dat./abl. mv. (mnl.)
4. nom. ev., abl. ev. (vrl.)
5. nom./acc. mv. (onz.)
6. dat./abl. mv. (onz.)
7. abl. ev. (onz.)
8. nom./acc. ev. (onz.)
9. dat./abl. ev. (mnl.)
10. acc. ev. (vrl.)
11. gen. ev., nom. mv. (mnl.)
12. dat./abl. ev. (onz.)
13. gen. mv. (mnl.)
14. acc. mv. (vrl.)
15. dat./abl. mv. (mnl.)
16. dat./abl. mv. (mnl.)
C.
puellae, geen ablativus ev.
periculo, geen ablativus of dativus mv.
filiis, geen ablativus ev.
iuveni, geen ablativus ev.
homo, geen ablativus ev.
D.
1. Waarom heb je je zoon uit huis verdreven?
2. Het volk was niet tevreden over het wrede oordeel.
3. De Etrusken wilden altijd met de Romeinen oorlog voeren.
4. Wij wonen in een mooi huis.
5. Uit alle steden waren burgers aanwezig.
Studie en spel
1. Astronomie, meestal filosofie.
2. Aardrijkskunde, biologie, wiskunde, economie, scheikunde, gymnastiek.
Latijn in het Nederlands
1. a. fingeren: verzinnen (fingo).
b. ingenieus: vindingrijk, vernuftig (ingenium).
c. republiek: staatsvorm met een gekozen staatshoofd (res publica).
d. exces: uiterste, overschot (excedo).
e. adolescent: jongeman (adolescens).
2. a. ad rem: ter zake, gepast (ad en res).
b. senaat: hoogste bestuursorgaan, raad (senatus).
c. bona fide: te goeder trouw (bonus, fides).
Tekst 12B Een verstandige jongen
Vertaling Tekst 12B
1 De moeder van de jongen Papirius, die met zijn vader
in het senaatsgebouw was geweest, vroeg haar zoon:
‘Wat hebben de senatoren besproken?’ De jongen antwoordde:
‘Het is mij niet geoorloofd/ik mag niet
spreken, omdat wij moeten zwijgen.’ Maar de moeder
nieuwsgierig door het zwijgen van haar zoon, vroeg
heftiger en drong aan.
5 Toen verzon de jongen met list een verhaal. ‘De senatoren
hebben overlegd over het huwelijk.’ Een van
hen vroeg: ‘Wat is nuttiger en in het belang van de
staat? Moet één man twee vrouwen hebben, of moet
één vrouw met twee mannen getrouwd zijn?’ De
moeder, verschrikt door zijn woorden, ging het huis
uit en vertelde aan de andere vrouwen
10 deze zaak. De volgende dag kwam een menigte (van) moeders naar het senaatsgebouw. Ze huilden, riepende senatoren en schreeuwden met luide stem: ‘Wij vrouwen verlangen getrouwd te zijn met twee mannen. Het is een slechte zaak voor de staat als één man twee vrouwen heeft.’ Met grote verbazing gaan/gingen de senatoren het senaatsgebouw in, omdat zij de woorden van de vrouwen niet begrijpen/begrepen.
15 Tegen elkaar zeiden ze: ‘Waarom zijn ze zo opgewonden?
Wie heeft een gesprek met hen gehad?’ De jongen
Papirius ging naar voren naar het midden van het
senaatsgebouw en vertelt/vertelde zonder vrees over
zijn list. De senaat prijst/prees de trouw en het karakter
van de jongen en neemt/nam dit besluit: het is
niet meer geoorloofd aan enige jongen om met zijn
vader het senaatsgebouw binnen te gaan behalve
Papirius, een jongen met groot verstand.
Inhoud Tekst 12B
2. Omdat ze allemaal pater, hoofd van een familia, zijn.
3. Ze werd nieuwsgierig omdat haar zoon niets wilde verklappen.
4. unus…habeat suggereert dat de vrouw het bezit is van een man.
7. Het leugentje van Papirius.
8. a. De jongen heeft zich aan zijn zwijgplicht gehouden.
b. Het slimme antwoord van de jongen.
c. magna prudentia (r.20).
Grammatica Tekst 12B
1. patre : cum + abl.
curia : in + abl.
silentio : van reden
dolo : van middel/van wijze
matrimonio : de + abl.
eis : ex + abl.
re publica : ex + abl.
duobus viris : cum + abl.
2. r.9 abl. mv. : van reden, verbum
r.10 abl. ev. : van tijd, posterus dies
r.13 abl. ev. : cum + abl., admiratio
r.14 gen. mv. : van bezit, mulier
r.16 acc. ev. : lijd. vw., sermo
r.17 abl. ev. : sine + abl., timor
r.18 gen. ev. : bezit, puer
r.19 acc. ev. : praeter + acc., Papirius
Taaloefeningen tekst 12B
A.
1. nom./abl. ev. vrl., nom./acc. mv. onz.
2. dat./abl. mv. mnl.(= vrl.)/onz.
3. dat./abl. ev. mnl./onz.
4. dat./abl. ev. mnl.(= vrl.)/onz.
5. dat./abl. mv. mnl./vrl./onz.
B.
1. magno met grote angst (abl.)
2. propinquarum van vlakbij gelegen steden (gen.)
3. morbis crudelibus aan/door wrede ziektes (dat./abl.)
4. vita tristis, vita tristi (door) het droevige leven (nom./abl.)
5. militibus omnibus (aan) alle soldaten (dat.), alle soldaten (abl.)
6. corpora pulchra mooie lichamen (nom./acc.)
7. clamori magno aan het grote/luide geschreeuw (dat.)
8. civibus miseris (aan) de ongelukkige burgers (dat.), de ongelukkige burgers (abl.)
9. nomina immortalia onsterfelijke namen (nom./acc.)
10. mulieribus nostris (aan) onze vrouwen (dat.), onze vrouwen (abl.)
C.
1. Hij wil zonder mij niet beginnen.
2. De dappere jongemanen zijn/staan in grote eer.
3. Door de vijanden is oorlog voorbereid.
4. De burgers waren door de lange oorlog zeer bedroefd.
5. Ik wil jou niets beloven.
6. Je vreest haar, maar zonder reden.
7. Hij kwam met zijn vrouw in de stad aan.
8. Wij vlucht(t)en uit angst voor een grote ramp.
9. In de donkere nacht wandelden wij door de bossen.
10. Jullie kunnen de stad met moed veroveren, soldaten.
11. Je mag niet/het is jou niet geoorloofd zonder je vader
het huis binnen te gaan.
12. Ik heb jullie met list verwond.
13. Met wapens/gewapenderhand hadden zij de stad
ingenomen.
D.
1. Hij wandelde met zijn vrienden. (amicis suis)
2. Zonder onze hulp overwon hij de vijand. (auxilio nostro)
3. Goden wonen in mooie tempels. (templis pulchris)
4. Hij vertelde over de wrede gevechten. (pugnis crudelibus)
5. Zij verdreven de vijand uit hun staat. (civitate sua)
6. Na een lange nacht gaat hij naar huis. (noctem longam)
7. Hij woonde in de Romeinse stad/Rome. (urbe Romana)
Herhalingsoefeningen
A.
1. telum: bellum (onz.), wapen
2. consul: urbs (mnl.), consul
3. regina: filia (vrl.), koningin
4. pax: urbs (vrl.), vrede
5. agricola: filia (mnl.), boer
6. mors: urbs (vrl.), dood
7. aurum: bellum (onz.), goud
8. puer: dominus (mnl.), jongen
9. parentes: urbs (mnl.), ouders
10. scelus: nomen (onz.), misdaad
11. pugna: filia (vrl.), gevecht
12. ludus: dominus (mnl.), spel
13. iudex: urbs (mnl.), rechter
14. vir: dominus (mnl.), man
15. castra: bellum (onz.), kamp
16. hostis: urbs (mnl.), vijand
17. ager: dominus (mnl.), akker
18. fortuna: filia (vrl.), lot
19. corpus: nomen (onz.), lichaam
20. custos: urbs (mnl.), bewaker
B.
1. acc. ev.
2. nom./abl. ev.
3. nom./acc. mv.
4. dat./abl. mv.
5. abl. ev.
6. gen. ev., dat. ev./nom. mv.
7. dat. ev.
8. gen. mv.
9. dat./abl. ev.
10. acc. ev.
11. nom./acc. mv.
12. abl. ev.
13. gen. ev.
14. nom./acc. ev.
15. dat./abl. mv.
16. dat./abl. mv.
C.
1. dat./abl. ev. mnl./onz.
2. gen. ev. mnl./onz., nom. mv. mnl.
3. acc. ev. mnl., nom./acc. ev. onz.
4. dat./abl. ev. mnl.(= vrl.)/onz.
5. gen. mv. mnl./onz.
6. nom./abl. ev. vrl., nom./acc. mv. onz.
7. dat./abl. mv. mnl./vrl./onz.
8. nom. ev. mnl.(= vrl.), gen. ev. mnl.(= vrl.)/onz.
9. gen. mv. vrl.
10. gen. mv. mnl./vrl./onz.
D.
1. e fluvio omni uit elke rivier/uit de hele rivier
2. in urbem pulchram naar de mooie stad
in urbe pulchra in de mooie stad
3. ad portam altam naar de hoge poort
4. inter milites fortes tussen dappere soldaten
5. cum sorore alia met een andere zuster
6. ab civibus liberis door vrije burgers
7. sine parte magna zonder een groot deel
8. circa castra Romana rondom het Romeinse kamp
9. super muros longos bovenop de lange muren
10. de bello crudeli over/wegens de wrede oorlog
E.
1. salutant zij groeten
2. salutabam ik groette
3. mittit hij stuurt
4. audis jij hoort
5. audivisti jij hoorde/hebt gehoord
6. terrueram ik had bang gemaakt
7. terre maak bang
8. salutaveramus wij hadden gegroet
9. terruerunt zij maakten bang/hebben bang
gemaakt
10. miseram ik had gestuurd
F.
1. te hebben verlangd (p)
2. hij had genomen
3. hij drinkt, dronk/heeft gedronken (p)
4. hij deed/voerde
5. wij hadden toegevoegd
6. zij hadden gemaakt
7. zij verloren/hebben verloren (p)
8. jullie kopen
9. hij vergeeft
10. jij begint
11. ik had bevolen
12. zij hadden geplaatst
13. te hebben gebracht naar (p)
14. eis
15. jij hebt de gewoonte
16. jij komt aan
17. afwezig te zijn geweest (p)
18. hij komt samen, hij kwam samen/is samengekomen (p)
19. jij begon/bent begonnen (p)
20. wij moeten
21. te hebben gegooid (p)
22. zij waren/zijn geweest (p)
23. hij vormde/heeft gevormd (p)
24. hij bleef
25. ik doodde/heb gedood (p)
26. hij geeft terug
27. hij gaf terug/heeft teruggegeven (p)
28. zij haastten zich
29. ik brak/heb gebroken
30. hij staat
31. wij gaven
32. jullie kochten/hebben gekocht (p)
G.
1. Jij bent een man met een goed karakter.
2. Wij zijn verschrikt door (het) geschreeuw.
3. In het hele huis is stilte.
4. Omdat zij jullie met weldaden hadden geholpen, prezen wij hen.
5. De mannen verschrikken jullie met hun geweldige lichamen.
6. ’s Nachts zijn de mensen gewoon te slapen, zoals jullie weten.
7. Wij waren begerig naar vrijheid.
8. Jullie moesten vechten, toen het vaderland in gevaar was.
9. Hij kon de vijanden niet uit de stad verdrijven.
10. De jongens vertelden zonder angst over de/hun listen.
Les 13 Rome bedreigd
Even repeteren
1. -
2. praesens salutat hij groet
imperfectum salutabat hij groette (-ba-)
perfectum salutavit hij groette/heeft gegroet (-vi- of –i-)
plusquamperfectum salutaverat hij had gegroet (-vera- of –era-)
Latijn in het Nederlands
1. a. seniel: aan ouderdom eigen (senex, senis).
b. spektakel: schouwspel (specto).
c. inventief: vindingrijk (invenio).
Tekst 13A Rome wordt ingenomen
Vertaling Tekst 13A
1 Veel burgers verlieten Rome en vluchtten naar een
vlakbij gelegen stad. De overigen weken uit naar het
Capitool behalve sommige oude senatoren, omdat ze
liever thuis op een waardige dood wilden wachten.
5 Deze oude mannen zaten in toga gekleed in hun huizen.
Nadat de Galliërs de volgende dag Rome binnen
waren gekomen, nemen/namen ze zonder geweld de
stad in, want ze zagen geen gewapende mannen. Ze
komen/kwamen aan bij het Forum en zien/zagen de
tempels van de goden en het Capitool.
10 Hoewel de Galliërs een hinderlaag vreesden – de stad
was verlaten- wilden ze toch op zoek gaan naar buit
en gingen de huizen binnen. Stomverbaasd
vinden/vonden ze in de huizen mannen, door hun
houding gelijk aan standbeelden van de goden. Een
zekere Galliër wil/wilde dan/toen aaien over de baard
van Marcus Papirius. De oude man schreeuwt uit:
15 ‘Wil me niet aanraken/raak me niet aan’ en tegelijkertijd
sloeg hij met zijn scepter op het hoofd van de
Galliër!Daarna maakten/richtten de boze
Galliërs/boos een groot bloedbad aan, want ze doodden
alle oude mannen, zittend op hun zetels. Met
fakkels steken/staken ze de huizen van de stad en de
tempels in brand. De Romeinen zien/zagen vanaf het
Capitool de stad vol vijanden, zien/zagen overal vlammen.
In de hele stad horen/hoorden ze het
geschreeuw van vijanden,
20 het instorten van tempels en huizen. Het lot dwong
hen alles te verdragen . . .
Inhoud tekst 13A
2. Als reactie op de komst van de Galliërs vluchten veel Romeinen de stad uit. De anderen wijken uit naar het Capitool. Enkele hoogbejaarden blijven in hun huizen de dood afwachten.
3. a. Het Capitool was de burcht van de Romeinen boven op de heuvel Capitolinus.
b. Vanaf een hoge heuvel is het gemakkelijker om je te verdedigen tegen aanvallers.
c. Op de Capitolinus hadden de Romeinen een grote tempel gebouwd voor Jupiter, Juno en Minerva. Jupiter was de belangrijkste god voor de Romeinen.
d. Het parlementsgebouw waar in Amerika wordt vergaderd door de regering heet het Capitool. Dit heet Capitool, omdat het net als destijds voor de Romeinen, het ‘hart’ van het land is. Bij de Romeinen was het Capitool het religieuze hart, bij de Amerikanen is het Capitool het politieke centrum.
4. Een mortem dignam is voor de senatoren: niet uit je huis vluchten voor de vijand, maar de dood in stijl afwachten en trots sterven.
6. De Galliërs begrijpen niet waarom de oude mannen in nette toga’s en onbewogen in hun huizen zitten. Ze hadden verwacht dat iedereen weggevlucht was.
7. De oude man wil niet worden aangeraakt door een vijand.
9. Omdat een oude senator een Galliër met zijn scepter slaat.
10. Het lot is nu eenmaal sterker dan de mensen. De Romeinen kunnen niet anders dan dapper verdragen wat het lot hun oplegt.
Grammatica tekst 13A
1. r.1 perf. : relinquo, relinque˘re
r.3 perf. : concedo, concede˘re
r.5 imperf. : malo, malle
r.8 praes. : pervenio, pervenire
r.11 imperf. : volo, velle
r.14 praes. : volo, velle
r.15 geb. wijs : nolo, nolle
r.17 perf. : occido, occide˘re
Taaloefeningen tekst 13A
A.
1. wij wilden niet/hebben niet gewild
2. hij wil
3. ik wilde niet
4. hij droeg/heeft gedragen
5. hij wil liever
6. liever willen
7. zij wilden niet/hebben niet gewild
8. jij wilde
9. te hebben gewild
10. wij willen niet
11. jij wilt
12. hij had liever gewild
B.
1. Ik wilde wel(iswaar) komen, maar ik kon niet.
2. Wat wil je liever?
3. Sommige oude mannen wilden liever thuis blijven, de overigen verlieten de stad.
4. Hoewel ik niet wilde, dwongen zij mij te komen!
5. Jij wil het vlakbij gelegen land binnenvallen.
6. Hoewel jij hen vaak uitgenodigd had, wilden zij niet komen.
De Galliërs
1. Grofweg in het huidige Frankrijk en in Noord-Italië, vlak onder de Alpen.
2. – De gewone boeren bevolking
– de adel
– de druïden.
3. De broek en de ijzeren ploeg.
Bronnen over de Galliërs
1. Rechtspraak en het uitvoeren van godsdienstige handelingen en rituelen.
2. a. Reïncarnatie
b. De Galliërs dachten dat je ziektes of levens moest ‘afkopen’ bij de goden. De goden zouden namelijk niet tevreden gesteld zijn als er voor het leven van één persoon geen ander mensenleven wordt teruggegeven.
c. Als er iemand wordt geboren, moet een overleden persoon daarin reïncarneren. Dit was dan de persoon die geofferd werd. De plaats werd opgevuld, zodat de persoon die offerde niet meer ‘nodig’ was.
3. Ze beschikken over leven en dood van hun vrouw en kinderen.
4. a. -
b. -
c. Ze dragen een broek, hebben lang haar met een snor, het dorp heeft zijn eigen druïde en één stamhoofd.
5. Hij heeft lang haar en een snor, hij draagt een lange broek, heeft een ontbloot bovenlichaam. Verder hangt zijn zwaard aan een ketting om zijn middel.
6. Een zeer omvangrijk mensenoffer, zoals door Caesar beschreven.
Latijn in het Nederlands
1. a. sentiment
b. sensibel: gevoelig (sentio, sensi).
c. sacraal: heilig (sacer).
d. et cetera: en het overige (et, ceterus).
e. millennium: duizend jaar (mille en annus).
f. brief (brevis).
g. appelleren (appello).
Tekst 13B Vae victis! Wee de overwonnenen!
Vertaling Tekst 13B
1 Nu was ook het Capitool in geweldig groot gevaar, omdat de Galliërs ’s nachts in stilte probeerden omhoog te klimmen. Niet alleen merkten de bewakers, maar zelfs de honden niet bemerkten hun komst. Plotseling echter maken/maakten de ganzen, 5 gewijd aan Juno, een groot lawaai en wekken/wekten de aanvoerder Manlius, een man uitstekend door/in de oorlog en de overige jongemannen. Terwijl de overigen beven/beefden, snelde Manlius de Galliërs tegemoet en wierp één Galliër, al op de muur staande/die al op de muur stond, met zijn schild naar beneden. Daarna wierpen de Romeinen met veel wapens en Stenen 10 alle Galliërs van het Capitool naar beneden.Brennus, de woeste koning van de Galliërs, hield/bezette echter de stad. Eén man kon Rome nu redden: Camillus! Toen riepen de Romeinen hem terug uit ballingschap! Maar voordat hij kwam, dwong de honger de Romeinen vrede te maken/sluiten. 15 Brennus vroeg duizend pond (van) goud van de Romeinen. De Romeinen wanhoopten aan de komst van Camillus. Daarom brachten de Romeinen de duizend pond goud, maar de Galliërs hadden te zware gewichten op de weegschaal gelegd! De Romeinen verdroegen dit niet en wilden al weigeren, wanneer/toen de brutale koning zijn zwaard toevoegt/toevoegde aan de gewichten en uitschreeuwt/uitschreeuwde: 20 ‘Wee de overwonnenen!’ Kijk! Dan/Toen komt/kwam door een of ander toeval Camillus aan met soldaten en brengt hulp. Hij schreeuwt/schreeuwde uit: ‘Met het zwaard, niet met goud heroveren wij het vaderland’. De door de nieuwe zaak verschrikte Galliërs pakken/pakten de wapens en storm(d)en op de Romeinen af meer door woede dan door beraad. Met een kort gevecht verjaagt/verjoeg Camillus de vijanden uit de stad. 25 Zegevierend keerde hij terug naar de stad en het volk noemde hem ‘Romulus’ en ‘de andere/tweede stichter van de stad’.
Inhoud Tekst 13B
2. Eigen verwerking.
4. Het woord eorum uit regel 3 verwijst naar Galli van regel 2.
5. Manlius is een iuvenis. Dat valt op te maken uit regel 5-7: de ganzen wekken de leider Manlius en de overige jongemannen.
7. Camillus had Rome teleurgesteld verlaten, omdat de Romeinen hem na hun overwinning op Veii ervan beschuldigden meer aan de goden te denken dan aan hen. Hij voelde zich ondankbaar behandeld.
8. a. De Romeinen wisten niet of de boodschap wel bij Camillus terecht kwam. Bovendien wisten ze niet of Camillus nog wel zou willen helpen.
b. De Romeinen probeerden als gevolg van hun onzekerheid over Camillus’ komst met goud de vrede te kopen.
9. De Romeinen moeten meer goud geven.
10. Brennus wil de Romeinen erop wijzen dat zij verslagen zijn door zijn zwaard. Daarom gooit hij zijn zwaard bij het gewicht.
12. Camillus bedoelt dat Romeinen de Galliërs niet met goud, maar met het zwaard moeten verdrijven.
13. Zonder Camillus was het slecht afgelopen met de Romeinen. Camillus is de redder van Rome. De Romeinen vinden Camillus’ ingrijpen voor Rome net zo belangrijk als de vroegere stichting van Romulus.
14. De schrijver heeft spanning aan het verhaal gegeven door in regel 1 t/m regel 4 de Galliërs bijna, maar toch weer net niet de burcht te laten innemen. Ook heeft de onzekerheid over de komst van Camillus het verhaal spannender gemaakt.
Grammatica Tekst 13B
1. r.1 imperf. : sum, esse
r.4 imperf. : sentio, sentire
r.8 perf. : fero, ferre
r.10 perf. : deiicio, deice˘re
r.12 imperf. : possum, posse
r.16 perf. : affero, afferre
r.17 pl.q.perf. : impono, impone˘re
r.18 imperf. : volo, velle
Taaloefeningen tekst 13B
A.
1. zij dragen (praes.)
2. hij droeg/heeft gedragen (perf.)
3. draag (praes.)
4. jullie hadden gedragen (plusq.perf.)
5. wij droegen/hebben gedragen (perf.)
6. wij dragen (praes.)
7. ik droeg (impf.)
8. jij had gedragen (plusq.perf.)
9. jij draagt (praes.)
10. jullie droegen/hebben gedragen (perf.)
B.
1. jij was/bent geweest
2. ik droeg/heb gedragen
3. ik droeg
4. liever (te) willen
5. (te) dragen
6. wij hadden gedragen
7. zij waren geweest
8. jij had gekund
9. niet gewild te hebben
10. jij draagt
11. jij kan
12. te zijn geweest
13. jullie hadden gewild
14. wij kunnen
15. jij wilde niet/hebt niet gewild
16. niet willen
C.
1. Romani Gallos vincere possunt = De Romeinen kunnen de Galliërs overwinnen
2. Aurum Gallis tradere nolumus = Wij willen het goud niet aan de Galliërs overhandigen
3. Subito strepitus ingens erat = Plotseling was er een geweldig/enorm lawaai
4. Galli in Romanos arma ferunt = De Galliërs voeren oorlog (lett. dragen wapens) tegen de Romeinen
5. Tibi nomen pulchrum est = Jij hebt een mooie naam
D.
1. De honden konden de vijanden niet horen, omdat ze sliepen (de vijanden konden de honden niet horen etc.).
2. Een enorme menigte (van) Romeinen was aanwezig.
3. Ik heb veel gedragen! Jij wilde niets dragen.
4. Wij willen lachen en vrolijk zijn.
5. Na een kort gevecht had Camillus overwonnen: de Galliërs verlieten Rome.
6. Ik wil jou geen hulp brengen, omdat jij mij vroeger geen hulp hebt gebracht.
De stad Rome
1. - plaats voor volksvergaderingen
- godsdienstig centrum
- plaats voor rechtspraak
- handelscentrum, winkelcentrum
- financieel centrum
- ontmoetingsplaats
2. a. de Dam in Amsterdam.
b. In de 17e eeuw was de Dam ook het bestuurscentrum en had het een religieuze functie. Momenteel geldt de Dam wel als een commercieel centrum (winkels en beurs) en als ontmoetingscentrum.
c. Op de Dam vindt geen rechtspraak plaats, geen volksvergaderingen.
3. a. Een plek waar je kunt discussiëren met anderen.
b. Het is een plek waar mensen samenkomen.
Winkels en ambachten
1. a. De ambachtslieden konden zo goed samenwerken. Voor de klant was het handig, want zo had hij veel keuze. Bovendien was de bevoorrading gemakkelijk.
b. De concurrentie was groot.
2. a. Er hangt waar uitgestald.
b. Stoffenwinkel.
3. a. De slager hakt het vlees in stukken.
b. Stukken vlees
c. Weegschaal
d. Ze maakt aantekeningen
4. a. Wol kaarden betekent het door middel van een kaarde (soort kam) de vezels van de te spinnen stof ontwarren en evenwijdig leggen.
b. Nee, want hij moet nog over de kooi worden gelegd om wit gemaakt te worden.
c. Minerva was de godin van de ambachten.
5. Dat blijkt uit de aapjes.
6. W4 Het maken van brood
W5 Poelier
W6 Het vervoeren van wijn
Les 14 Romeinse zelfopoffering
Een voorbeeldige Romein:
Marcus Curtius
1. Marcus Curtius begreep wat iedere Romein zou moeten
begrijpen: het kostbaarste wat Rome bezit is de
moed van haar mannen.
2. Eigen verwerking.
3. De mensen dachten: goud, dat is natuurlijk het beste wat een mens heeft. Met goud krijg je alles voor elkaar.
Andere mensen dachten: mest is belangrijk. Zonder mest groeit geen gewas op de velden, dus krijgen we honger. Honger zal onze kracht ondermijnen, dus . . . mest is het belangrijkst.
Weer anderen dachten: graan en vruchten, eten dus, dat hebben we hard nodig. Zonder gaan we dood, dus. . . graan en vruchten zijn het belangrijkst.
Sommigen dachten: zonder vrouwen geen kinderen, zonder kinderen geen sterk Rome, dus . . . we gooien er een vrouw in!
5. Eigen verwerking.
Even repeteren
1. a. Het verschil tussen directe rede en indirecte rede is: in de directe rede wordt met aanhalingstekens direct geciteerd wat iemand zegt of zei. In de indirecte rede wordt door iemand anders, dus indirect, in een bijzin verteld wat iemand zegt of zei.
b. Mark zei: ‘Ik ben verliefd op Jantien.’
c. Jantien brulde dat zij genoeg van die jongen had.
d. -
Latijn in het Nederlands
1. a. faam: roem (fama)
b. vacuüm: het luchtledige (vacuus).
c. piëteit: vroomheid, verering (pietas).
Tekst 14A Een Galliër daagt de Romeinen uit
Vertaling Tekst 14A
1 (In) het volgende jaar maakten/voerden de Galliërs
weer oorlog tegen de Romeinen. Het gerucht was/dat
er tussen/onder de Galliërs een zekere man met een
uitzonderlijke grootte van lichaam was. Spoedig
berichtte een soldaat aan de Romeinse opperbevelhebber
dat een dergelijke man naar de lege brug naar
voren liep en met zeer luide stem
5 uitschreeuwde: ‘Het is noodzakelijk dat de sterkste
man van de Romeinen naar voren komt voor een
gevecht.’ Eerst was er lang stilte tussen/onder de
Romeinse soldaten Daarna ging Titus Manlius, de
zoon van Lucius, naar de opperbevelhebber en zei dat
hij aan dat monster zijn moed wilde laten zien: de
Galliërs uit de stad verdrijven.
10 De opperbevelhebber zei dat hij vertrouwde op zijn
moed en liefde voor zijn vader en vaderland.
De enorme Galliër wacht/wachtte blij op Manlius en
daagt/daagde hem met beledigende woorden uit tot
het gevecht. Hij bespot/bespotte hem en steekt/stak
zijn tong uit.
Inhoud Tekst 14A
2. De Galliërs hebben waarschijnlijk gezegd: het gaat om de overwinning. Wie dit tweegevecht wint, wint de strijd. De inzet is dus de afloop van de totale strijd.
3. Niemand van de Romeinen durfde een tweegevecht aan met de Gallische reus: daarom zweeg iedereen, toen gevraagd werd wie er naar voren wilde komen om met hem te vechten.
4. a. De imperator bedoelt natuurlijk de oude Manlius die destijds de Galliërs van de burcht wegjoeg.
b. De imperator wenst Manlius geluk met zijn moed om in zijn eentje het lot van de Romeinse staat te verdedigen.
5. Misschien heeft de Galliër in zijn beste Latijn gezegd: hé, dwerg! Ga je moeder kietelen! Of zoiets.
Grammatica Tekst 14A
1. r.2 quendam virum esse
r.4/5 talem virum procedere (et) exclamare
r.5/6 virum fortissimum procedere
r.8/9 se velle
r.10 se confidere
2. r.1 abl. ev. : van tijd
r.2 gen. ev. : van bezit
r.4 acc. ev. : in + acc.
r.4 abl. ev. : van wijze
r.7 nom. ev. : onderwerp
r.9 abl. ev. : ex + abl.
Taaloefeningen tekst 14A
A.
1. Dicit Marcum amicum verum esse = Hij zegt dat Marcus een echte vriend is
2. Dicit milites fortes pugnare = Hij zegt dat de dappere soldaten vechten.
3. Dicit liberos dormire = Hij zegt dat de kinderen slapen
4. Dicit puerum tacere = Hij zegt dat de jongen zwijgt
B.
1. Dixit Marcum amicum verum esse = Hij zei dat Marcus een echte vriend was
2. Dixit milites fortes pugnare = Hij zei dat de dappere soldaten vochten
3. Dixit liberos dormire = Hij zei dat de kinderen sliepen
4. Dixit puerum tacere = Hij zei dat de jongen zweeg
C.
1. narrare (te) vertellen
2. rape˘re (te) grijpen/roven
3. mone¯re (te) waarschuwen
4. pone˘re (te) plaatsen
5. scire (te) weten
6. spectare (te) kijken naar
7. audire (te) horen
8. sperare (te) hopen
9. sole¯re de gewoonte te hebben
10. nolle niet (te) willen
11. esse (te) zijn
12. stare (te) staan
13. vince˘re (te) overwinnen
14. amitte˘re (te) verliezen
15. accipe˘re (te) ontvangen/verkrijgen
16. vulnerare (te) verwonden
17. appare¯re (te) verschijnen
18. cupe˘re (te) verlangen
D.
1. Hij hoopte dat de slaven aanwezig waren.
2. Ik wil dat jij dit doet.
3. Jullie verlangen dat jullie slaven boeren zijn/dat de boeren jullie slaven zijn.
4. Livius vertelt dat de Romeinen de stad hebben verlaten
5. Hij meent dat wij van het vaderland houden.
6. Zij bemerken dat zij (niet zijzelf!) niet wreed zijn.
7. De oude man zag dat jullie ongedeerd waren.
8. Ik weet dat jij dit denkt.
9. De aanvoerder beveelt alle soldaten bijeen te komen.
10. Camillus meende dat Brennus wreed was.
11. Het is de gewoonte dat de burgers de stad verdedigen.
12. Het gerucht gaat (lett. is) dat de aanvoerder Camillus de overwinnaar is.
13. Het is noodzakelijk dat wij thuis blijven.
14. Zij begrepen dat zijn leven ongelukkig was.
15. Camillus verbiedt dat zij het kamp verlaten.
16. Moeder zei dat vader blij was.
17. De soldaten zeiden dat de aanvoerder de hoop van de stad was.
18. De opperbevelhebber wil liever dat zijn soldaten wreed zijn dan slaven.
19. Ik verlang (ernaar) dat jullie mij vergeven.
20. Hij meende dat anderen dit begrepen.
Werkwoorden en uitdrukkingen waarachter het Latijn een A.c.I.-constructie gebruikt: werkwoorden van spreken, denken, wensen, bevelen,
weten
Onpersoonlijke uitdrukkingen met est, die in het Nederlands worden vertaald met: het is . . . dat (het is duidelijk, noodzakelijk, gebruikelijk, gewoonte dat . . .,etc.)
E.
1. Hij weet dat hij de Romeinse staat verdedigt.
2. Zij weten dat ze de Romeinse staat verdedigen.
3. Hij begon ons te roepen, toen hij had gezien dat allen aanwezig waren.
4. Camillus zei dat de soldaten de Romeinen niet vrezen/dat de Romeinen de soldaten niet vrezen/dat de Romeinse soldaten niet bang zijn.
5. Vecht voor je huis, voor je echtgenoten, voor je vaderland!
6. De aanvoerder van de Romeinen schreeuwde uit dat hij niet alleen de vijand kon overwinnen.
7. Zij begrijpen dat ze niet kunnen vluchten.
8. De vrouw begreep dat zij niet kon vluchten.
9. ‘Ik weet dat ik niets weet’, zei de oude man.
10. Ik beveel jou mij te helpen.
11. Ik wil liever dat allen blijven.
12. De soldaten zeiden dat zij de Galliërs uit de stad wilden verdrijven.
13. De soldaat zegt dat hij alleen de Galliërs uit de stad kan verdrijven.
Italië in Romeinse handen
1. a. Om vee voor een kar of wagen te spannen.
b. De vijand wordt symbolisch als was hij vee onder het juk gebracht, met ander woorden: hij is volledig in de macht van de overwinnaar.
2. Omdat ze het nu op moesten nemen tegen een coalitie van onder anderen Galliërs, Etrusken en Samnieten.
3. – Door met de steden verschillende verdragen te sluiten, zodat deze geen blok konden vormen, omdat hun belangen niet hetzelfde waren (divide et impera)
– Door het stichten van coloniae door heel Italië. De inwoners van deze coloniae waren Romeinse boeren die in geval van nood ook als militair dienden in het Romeinse leger.
Latijn in het Nederlands
1. a. nudist
b. terras, territoriaal
c. kolom
Tekst 14B Titus Manlius Torquatus
Vertaling Tekst 14B
1 Daarna gaan/gingen de twee mannen staan. De
Galliër was naakt. Hij was slechts versierd met een
halsketting en gewapend met een lang zwaard en een
schild. De Romein, een man met grote moed,
wacht/wachtte op het gevecht. Plotseling
maakt/maakte een enorme dreun allen bang! Ze zien
dat de vijand zijn zwaard trekt en op Manlius neerslaat,
maar dat de slimme Romein het schild van de
vijand treft
5. met zijn schild en glipt tussen het lichaam en het
schild van de Galliër. Nu zien alle toeschouwers dat
de Galliër hem met zijn lange zwaard niet kan verwonden!
Ze vertellen dat Manlius met grote kracht de
buik van de Galliër heeft doorstoken, hem op de
grond heeft gegooid en gedood.
Het gerucht is dat Manlius vervolgens de bebloede
halsketting van zijn nek heeft getrokken en om zijn
eigen nek heeft gelegd. Wegens deze halsketting
noemden de Romeinen hem later Titus Manlius
10. ‘Torquatus’ (‘Met de halsketting’).
Inhoud Tekst 14B
2. Titus Manlius kruipt door een handige manoeuvre met zijn schild zo dicht tegen de enorme Galliër aan dat deze hem met zijn lange zwaard niet raken kan. Zo maakt de Romein handig gebruik van de verschillen in lengte en je kunt hem dus gerust callidus noemen.
3. Vóór de strijd, want hij heeft geen halsketting om.
4. a. Overeenkomsten:
– Een reus vecht tegen een gewone man.
– De afloop van het tweegevecht beslist over de afloop van de strijd.
– Beide reuzen prikkelen met spotternijen hun tegenstander.
– Beide overwinnaars worden leiders van hun volk. (blijkt nog uit p.100,101)
b. Verschillen:
– De afloop van het gevecht beslist dat de Filistijnen worden onderworpen aan de Israëlieten. De nederlaag van de Galliërs leidt er
niet toe dat de Galliërs zich voortaan aan de Romeinen onderwerpen.
– Manlius wint door list, David door te vertrouwen op zijn eigen kwaliteiten (stenen slingeren)
en op zijn god. Bij Manlius is geen sprake van een god die helpt.
– Manlius is een patriciër, David een gewone herdersjongen.
Grammatica Tekst 14B
1. r.4/5 hostem stringere (et) deicere
r.5/6 Romanum percutere (et) insinuare
r.8 Gallum posse
r.9/10 Manlium transfodisse, deiecisse (atque) occidisse
r.11/12 Manlium detraxisse (et) circumdedisse
2. transfodisse transfodio
deiecisse deicio
occidisse occido
detraxisse detraho
circumdedisse circumdo
Taaloefeningen tekst 14B
A.
1. toe te voegen.
2. te hebben getrild.
3. te hebben geleefd.
4. te hebben (mee)gebracht.
5. te hebben gebracht naar.
6. te hebben verdreven.
7. te hebben overgeleverd.
8. te hebben gewild.
9. te hebben aangeraakt.
10. te hebben gedwongen. te hebben bijeengebracht.
11. niet te willen.
12. te hebben leren kennen.
13. te gebeuren.
14. afwezig te zijn geweest.
15. te hebben gebracht.
16. aan te nemen.
17. te hebben gestaan.
18. te zijn aangekomen.
19. te hebben geantwoord.
20. te hebben geweten.
21. te hebben geroofd.
22. te hebben gezegd
23. te hebben opgetild/weggenomen.
24. samen te komen.
25. (te) kunnen.
26. te hebben gedragen.
B.
1. Zij willen niet, dat de Galliërs de stad aanschouwen.
2. Wie van ons wil niet, dat allen in vrede leven?
3. Hij zegt, dat de burgers de bode doden.
4. Hij zegt, dat de burgers de bode hebben gedood.
5. Hij zei, dat de burgers de bode doodden.
6. Hij zei, dat de burgers de bode hadden gedood.
7. Ik denk niet, dat de vijand mij daar gezien heeft.
8. Wij weten, dat de Romeinen veel oorlogen hebben gevoerd.
9. Ik zei, dat het besluit van de consul mij niet was bevallen.
10. Het is noodzakelijk, dat zij daar zijn geweest.
11. Hij wist, dat de vijanden het legerkamp in verwarring hadden gebracht.
12. Hij/zij vertelde dat hij/zij zijn/haar moeder had gered.
13. Zij vertelden dat zij hun moeder redden.
14. Zij vertellen dat zij hun moeder hebben gered.
C.
1. Alle Romeinen waren bang, toen zij gehoord hadden, dat de Galliërs naar Rome kwamen.
2. Ik hoorde, dat jij de oorzaak van de nederlaag niet had vernomen/kende.
3. Brennus besloot het legerkamp midden in de stad te plaatsen.
4. Wij hoorden, dat jouw vader drie slaven had gekocht.
5. Hoewel ik het jou vaak vroeg, wilde jij mij toch nooit uitnodigen.
6. Wij weten, dat wij alles geprobeerd hebben.
7. Wij horen, dat alle boeren hun akkers en huizen hebben verlaten en naar Rome zijn gevlucht.
Latijn in het Nederlands
1. a. publiek
b. venijn
c. auteur
Tekst 14C Gifmengsters
Vertaling Tekst 14C
1 Een zekere slavin kwam bij de politiecommissaris
Quintus Fabius Maximus en zei dat zij de oorzaak
wist van de algemene ziekte en (deze) wilde verraden.
Fabius legde de zaak onmiddellijk aan de consuls
voor, de consuls aan de senaat. Daarna zei de slavin
dat
5 sommige vrouwen gifdranken voorbereidden, en zo
de staat wilden te gronde richten. Zij voegde eraan toe
dat zij bereid was senatoren en consuls naar die vrouwen
te brengen, en zij verzekerde dat zij de vrouwen
op heterdaad konden betrappen. Spoedig vonden de
senatoren en consuls sommige vrouwen die kruiden
aan het bereiden waren. Bijna twintig vrouwen zijn
met de gifdranken naar
10 het forum gebracht. Toen twee van hen, Cornelia en
Sergia, zeiden dat de dranken gezond waren, beval de
slavin hen deze gifdranken te drinken. Door de woorden
van de slavin in verwarring gebracht leggen/
legden ze de zaak voor aan de overige vrouwen. En
alle vrouwen zeiden dat ze bereid waren hun dranken
te drinken. Nadat de vrouwen de dranken hadden
gedronken,
15 zijn allen gestorven door hun eigen gif(dranken).
Sommige schrijvers leveren over dat de consuls ook
andere vrouwen gevangen hebben genomen en bijna
170 hebben veroordeeld.
Inhoud Tekst 14C
2. De slavin (serva) van regel 1.
3. Door gifdranken te brouwen en die aan vooraanstaande Romeinen te drinken te geven of te verkopen.
4. Eigen verwerking
6. Ja, want er is geen sprake van een andere serva.
7. Nee, de res van r.3 is het feit dat vrouwen gifdranken brouwen en de res van r.12 gaat om het zelf opdrinken van deze gifdranken.
8. Ja, want er was sprake van een publicae pestis (r.2) waarbij vooraanstaande Romeinen ziek werden en stierven.
Grammatica Tekst 14C
1. r.2/3 se (S) scire causam (O) publicae pestis et indicare velle.
r.4/5 feminas nonnullas (S) venena (O) parare, et sic civitatem (O) perdere velle.
r.6/7 se (S) paratam esse senatores (O) et consules (O) ad istas matronas ducere
r.7 eos (S) feminas (O) manifesto deprehendere posse.
2. r.11 potiones esse (dixerunt)
r.11/12 eas bibere (iussit)
r.13/14 se esse (dixerunt)
r.16/17 consules comprehendisse (et) damnavisse (tradunt)
3. r.1 acc. ev. : ad + acc.
r.2 gen. ev. : van bezit
r.6 acc. mv. : ad + acc.
r.9 abl. mv. : cum + abl.
r.10 abl. mv. : ex + abl.
r.12 abl. mv. : van reden
r.13 nom. mv. : onderwerp
r.14 acc. mv. : lijd. vw.
Taaloefeningen tekst 14C
A.
1. Zij hoorden dat de overwinnaars de ongelukkige bodes hadden gedood.
2. Zij horen dat de bewakers alleen de jonge man hebben gedood/dat de jonge man alleen/in zijn eentje de bewakers heeft gedood.
3. Hij berichtte dat de weldaad van de koning zijn eigen vrouw zeer had verward.
4. Hij zegt dat hij een bijzonder/opvallend standbeeld heeft gezien.
B.
1. Milites dixerunt se famem non ferre
De soldaten zeiden dat zij de honger niet verdroegen
2. Dico me pretium maximum rogare
Ik zeg dat ik de hoogste/zeer hoge prijs vraag
3. Servus dixit se dona ferre
De slaaf zei dat hij geschenken droeg/bracht
4. Dicis te Romanam esse
Jij zegt dat jij een Romeinse bent
C.
1. Het is jullie toegestaan naar het huis van onze vader te gaan.
2. Hij bevestigde, dat de oorlog door hem was voorbereid.
3. Zij weten, dat zij goud van ons kunnen krijgen.
4. Zij willen, dat ik bij moeder, (en) dat jij bij vader blijft.
5. Wijze mensen weten, dat de liefde alles overwint.
Les 15 Hannibal
De Eerste Punische Oorlog
1. 264 –242 v.Chr.
2. Puniërs: een andere naam voor Carthagers, de bewoners van de stad Carthago.
Hamilcar: de vader van Hannibal en listige generaal van de Puniërs, die de opstand van de soldaten onderdrukte en Spanje binnenviel en grotendeels veroverde.
Hasdrubal: broer van Hannibal
Latijn in het Nederlands
1. a. cum laude: met lof (laus)
b. imperium: rijk (imperium)
c. fraude: bedrog (fraus, fraudis)
d. vitaal: levendig (vita)
Tekst 15A De eed van Hannibal
Vertaling tekst 15a
1 Toen Hannibal een jongen van bijna 9 jaar was, nam
zijn vader Hamilcar het besluit om het leger over te
brengen naar Spanje. Eerst ging hij met zijn zoon
naar de tempel om te offeren. Daar vroeg Hannibal
aan zijn vader
5 om hem ook naar Spanje te brengen. Toen bracht
Hamilcar zijn zoon naar het altaar en dwong hem met
een eed om, zodra hij (het) door zijn leeftijd kon, vijand
te zijn voor het Romeinse volk. ‘Mijn zoon, ik
ben boos omdat onze eilanden Sicilië en Sardinië nu
10 onder gezag van het Romeinse volk zijn: want de
Romeinen hebben deze door oorlog en bedrog afgepikt.
Raak nu het altaar aan en zweer dat je nooit in
vriendschap met de Romeinen zult zijn.’ De jongen
raakte vervolgens het altaar aan en zwoer zoals zijn
vader had bevolen. Gedurende zijn gehele leven
gedroeg Hannibal zich zo
15 dat hij de gevaarlijkste van alle tegenstanders was
voor het Romeinse volk.
Inhoud Tekst 15A
2. Bijzin, omdat ‘zodat’ een voegwoord is.
3. Baäl – Hamman
4. Hannibal wil samen met het leger mee naar Spanje.
6. Omdat de Romeinen de eilanden Sicilië en Sardinië van de Carthagers hebben afgepikt.
7. insulae Sicilia Sardiniaque (r.9)
8. ut hostis esset populo Romano (r.7-8)
9. Ja: (omnem t/m gerebat ut) adversariorum omnium periculosissimus populo Romano (esset) (r.14-16).
Grammatica Tekst 15A
1. r.1 esset : cum
r.3 traiceret : ut
r.4 sacrificaret : ut
r.5 induceret : ut
r.7 posset : cum
r.8 esset : ut
2. te fore
3. r.11 perf. : intercipio
r.12 geb. wijs : iuro
r.13 perf. : tango
r.14 pl.q.perf. : iubeo
r.15 imperf. : gero
r.16 imperf. C. : sum
Taaloefeningen tekst 15A
A.
1. ik verhinder, prohiberem
2. hij verliest, perderet
3. jullie bewaken, custodiretis
4. wij brengen naar, adduceremus
5. jij brengt naar, induceres
6. zij voelen, sentirent
7. hij brengt mee, afferret.
8. jij zweert, iurares
9. ik hoop, emerem
10. wij zijn op onze hoede voor, caveremus
B.
1. opdat/zodat hij keek naar
2. zodra hij keek naar
3. jij had gemaakt
4. opdat/zodat ik deed
5. opdat/zodat hij verbood
6. wij begrepen
7. opdat/zodat wij begrepen
8. hij beweegt
9. opdat/zodat hij bewoog
10. zodra hij bewoog
C.
1. Hij kwam om mij te begroeten.
2. Zodra hij de sporen vond, schreeuwde hij het uit.
3. Ik vertelde jou alles, opdat je mij vergaf.
4. Ik doe/handel, zoals je wilt.
5. Ik was zo geschrokken (lett. verschrikt), dat ik over mijn hele lichaam trilde.
D.
1. De Romeinen hebben zoveel soldaten verloren, dat de aanvoerder uitschreeuwde: ‘O Jupiter, help ons!’
2. Hannibal kwam naar Italië, om de Romeinen te overwinnen.
3. De overwinning van de vijanden was zodanig, dat de Romeinen later weer de wapens pakten.
4. Wij kwamen naar Rome om de consul te begroeten.
5. De paarden waren zo verschrikt, dat ze de stem van het meisje niet hoorden.
6. Zodra als de soldaten de plannen van de aanvoerder hadden gehoord, zweerden ze dat ze nooit in vriendschap met de vijanden zouden zijn.
7. De vrouw was zo sterk, dat drie mannen haar niet konden vastpakken.
Latijn in het Nederlands
1. a. terreur
b. fundament
Tekst 15B Hannibal bedwingt de Alpen
Vertaling Tekst 15b
1 Toen ze de bergkam van de Alpen hadden bereikt,
bleven ze daar twee dagen om uit te rusten.
Sneeuwval bracht/bezorgde de vermoeide soldaten
geweldige angst. Toen de colonne daarna traag
voortging en
5 allen de moed verloren, beval Hannibal de soldaten te
blijven staan/halt te houden. Opdat ze niet/om te
voorkomen dat ze aan hun redding wanhoopten,
toonde hij de soldaten Italië en de Povlakte en zei dat
zij toen/nu de muren overgingen niet alleen van
Italië, maar ook van Rome. Vervolgens begon de
colonne voort te gaan, maar de tocht was
10 veel moeilijker dan bij de beklimming: want bijna de
hele weg was zo steil, nauw, (en) glibberig dat de een
op de ander (viel) en de lastdieren op de mensen vielen.
Daarna kwamen ze bij een zo nauwe en steile
kloof, dat een ongewapende soldaat met moeite zich
kon laten zakken.
15 Toen beval Hannibal de soldaten daar een weg aan te
leggen. Toen ze de bomen hadden geveld/omgehakt
en een geweldige stapel (van) hout hadden gemaakt,
steken/staken ze deze in brand en gieten/goten azijn
op de brandende rotsen, om (ze) te laten springen.
Daarna maakten ze de kloof met gereedschap begaanbaar,
zodat niet alleen de lastdieren, maar ook de olifanten
20 konden afdalen
Inhoud Tekst 15B
2. - De soldaten zijn moe (fatigatis, r.2)
- Er is sneeuw gevallen (nivis casus, r.3)
3. a. Hannibal
b. Om zijn soldaten op te peppen; ze zijn er bijna!
c. De Alpen
5. Het leger had veel wapens, dieren en spullen bij zich, die ze moeilijk konden achterlaten.
6. - bomen kappen en op stapel leggen
- stapel in brand steken
- azijn over de rotsen gieten
- met gereedschap pad langs de rots aanleggen
Grammatica Tekst 15B
1. posset : ut
cecidissent : cum
fecissent : cum
putrefacerent : ut
possent : ut
2. eos transcendere (moenia)
3. r.1 pl.q.perf. C : pervenio
r.2 imperf. C : quiesco
r.3 perf. : infero
r.5 imperf. C : demitto
r.6 imperf. C : despero
r.10 perf. : sum
Taaloefeningen tekst 15B
A.
1. toen wij doodden
2. wanneer jij verlaat
3. toen jij bleef/wachtte
4. met groot geschreeuw
5. toen jij zocht/vroeg
6. toen ik jou toesprak.
7. toen hij viel/doodde
8. met zijn vrouw
9. toen zij doodden
10. met een grote legermacht
B.
1. opdat/zodat wij overwonnen
2. terwijl zij wanhopen
3. wanneer jij toevoegt
4. toen jij toevoegde
5. zoals wij weten
6. terwijl jullie gieten op
7. zodra hij hoorde
8. toen zij hadden gehoord
9. opdat/zodat zij voortgingen
10. zoals jullie willen
C.
1. Toen Hannibal in Italië was aangekomen, vreesden alle burgers hem.
2. Hoewel de moeder de soldaten smeekte haar zoon niet te doden, doodden zij hem toch.
3. Toen het Romeinse leger in groot gevaar was, bracht de nieuwe consul meteen hulp.
4. Hoewel de burgers zich verdedigden, overwonnen de vijanden hen toch.
5. Na het wrede gevecht kwamen de soldaten eindelijk in het legerkamp aan.
6. Hoewel de vijanden stenen naar de Romeinen gooiden, konden de Romeinen hen toch overwinnen.
Les 16 Rome en Carthago
Romeinen in het nauw
Ticinus
riviertje in Noord-Italië waar Hannibal de Romeinen versloeg en consul Scipio op het nippertje van de dood werd gered.
Scipio
de consul die het Romeinse leger leidde dat strijd voerde met Hannibal, waarbij hij zelf gewond raakte en Hannibal de overwinning behaalde. Vader van de latere Scipio die de Carthaagse legers definitief zou verslaan.
Trebia
de rivier waar bovengenoemde Scipio samen met de andere consul Sempronius de slag tegen de Carthagers verloor.
Trasimeense meer
meer in Midden-Italië waar Hannibal de Romeinse legioenen versloeg. Nu lag de weg naar Rome open.
Cannae
bij Cannae werd de laatste slag gestreden die Rome tegen Hannibals komst kon beschermen. Ook deze strijd werd verloren.
Latijn in het Nederlands
1. a. rumoer
b. kopie, copieus
Tekst 16A De reacties in Rome
Vertaling Tekst 16A
1 In Rome liep het volk bij het eerste bericht van deze
nederlaag te hoop op het Forum met geweldige
schrik. Toen voor het senaatsgebouw een grote
menigte de autoriteiten riep, zei eindelijk niet
veel/ver voor de nacht pretor Marcus Pomponius:
‘Hannibal
5 heeft ons in een groot gevecht overwonnen.’ De mensen
bericht(t)en daarna dit gerucht thuis: dat de consuls
met een groot gedeelte van de troepen gesneuveld
waren en dat weinigen over waren; dat dezen of
vluchtten verspreid over Etrurië of gevangenen van de
vijand waren. De volgende dag ondervroeg bij de
poorten van de stad een grote
10 menigte vrouwen en mannen allen die eraan kwamen,
om alle zaken van die/hen te vernemen. Al naar
gelang iemand blijde of droevige berichten hoorde,
waren de mensen blij of treurden ze. Vooral van de
vrouwen waren zowel de vreugdes opvallend als het
verdriet. Eén vrouw, toen ze juist in de poort
15 haar ongedeerde zoon zag, stierf in zijn omhelzing/de
omhelzing met hem. Een andere/tweede vrouw is
gestorven bij de eerste aanblik van haar terugkerende
zoon door al te grote vreugde, omdat zijn dood ten
onrechte was bericht.
Inhoud Tekst 16A
2. Slag bij het Trasimeense meer.
4. a. paucos (r.7).
b. als aanwijzend voornaamwoord.
5. hunc rumorem zijn geruchten, die niet waar hoeven te zijn, omnes res zijn de feiten van ooggetuigen.
6. Eigen verwerking
7. tijdstippen:
- ante noctem (r.4)
- postero die (r.9)
plaatsen:
- in Forum ante curiam (r.1-2)
- domos (r.6)
- ad portas urbis (r.9)
Grammatica Tekst 16A
1. r.1 huius gen. ev. (mnl.), vrl., (onz.)
r.5 hunc acc. ev. mnl.
r.8 hos acc. mv. mnl.
2. r.2 abl. ev. : cum + abl., terror
r.5 abl. ev. : van reden/oorzaak, pugna
r.7 gen. mv. : van geheel, copia
r.9 abl. ev. : van tijd, dies
r.13 nom. mv. : onderwerp, gaudium
r.17 gen. ev. : van bezit, ille
3. consules (caesos) esse, paucos superesse, hos fugere (aut) esse
Taaloefeningen tekst 16A
A.
1. gen. ev. mnl./vrl./onz.
2. acc. ev. mnl.
3. nom./abl. ev. vrl., nom./acc. mv. onz.
4. nom. ev. vrl., nom./acc. mv. onz.
5. dat. ev. mnl./vrl./onz., nom. mv. mnl.
6. nom. mv. vrl.
7. abl. ev. mnl., nom./acc./abl. ev. onz.
8. abl. ev. mnl./onz.
9. acc. mv. vrl.
10. dat./abl. mnl./vrl./onz.
B.
ipso, geen nominativus ev. of mv.
huius, geen accusativus ev. of mv.
iste, geen dativus ev.
harum, geen mannelijke/onzijdige vorm
Latijn in het Nederlands
1. a. occasie, occasion
b. victorie
c. opus (magnum)
d. scriptie
e. tumult
f. bona fide, bona
g. intentie
h. studie
i. dokter
Tekst 16B De dood van Archimedes
Vertaling Tekst 16B
1 Marcellus greep eindelijk de gelegenheid toen hij
door verraad Syracuse kon binnenvallen. Toen hij
Syracuse had veroverd, begreep hij dat door de
machines van Archimedes zijn overwinning lang was
tegengehouden.
5 Toch fascineerden de werken van de geniale man hem
zo, dat hij de soldaten beval zijn leven te sparen. Toen
hij (Archimedes) tijdens het oproer in zijn huis figuren
in het zand schreef, kwamen soldaten zijn huis
binnen om goederen te plunderen. Een van hen vroeg
10 Archimedes wie hij was. Hij, omdat hij aandachtig
was voor zijn figuren, kon zijn naam niet noemen,
maar beschermde met zijn handen het zand en
schreeuwde uit: ‘Wil niet, ik smeek je, mijn cirkels
door de war gooien!’ Toen doodde de kwade soldaat
hem boos (geworden), zodat het bloed zich verspreidde
over zijn figuren.
15 Op deze wijze gebeurde het dat Archimedes zijn leven
aan de studie gaf, de studie echter het leven van hem
afnam. Marcellus vond deze daad heel erg en zorgde
voor de begrafenis van deze beroemde en geleerde
man.
Inhoud Tekst 16B
1. De Romeinen wilden Syracuse innemen, omdat Syracuse Hannibal in de strijd tegen de Romeinen gesteund had.
2. Syracuse was een Griekse stad op Sicilië. Dat een Griekse ingenieur zich daar bevond was dus niet zo vreemd. Hij werd bovendien ingeschakeld bij de verdediging van de stad.
3. Op ill. W1 kun je zien hoe de door Archimedes voor de Syracusanen ontworpen hijskranen schepen uit het water proberen te hijsen.
5. Met occasionem wordt de mogelijkheid bedoeld om door middel van verraad de stad in te nemen.
7. Ondanks het feit dat Marcellus door Archimedes’ machines de stad niet kon innemen, had hij bewondering voor deze apparaten.
8. Met de formas (r.8) worden de figuren bedoeld die Archimedes in het zand tekende en die hij zelf in regel 12 circulos noemt
9. a. De soldaat vraagt wie hij is.
b. Archimedes zit aan een tafeltje en tekent niet in het zand.
10. a. Waarschijnlijk zou Archimedes hebben gezegd: nee hoor, niet mijn studium maar een brutale soldaat heeft mij mijn leven ontnomen.
b. Eigen verwerking.
11. Het feit dat Archimedes tegen zijn bevel in is gedood.
12. In ieder geval moet je kunnen uitleggen wat met de wet van Archimedes wordt bedoeld. (Een lichaam dat helemaal of gedeeltelijk in water is gedompeld, ondervindt een opwaartse kracht waardoor zijn gewicht evenveel vermindert als het verplaatste water weegt). Toen Archimedes deze wet in het bad (dus proefondervindelijk) had gevonden, riep hij onderweg naar huis: heurèka = ik heb het gevonden.
Grammatica Tekst 16B
1. illum : acc. mnl. ev.
hoc : abl. mnl. ev.
illi : dat. mnl. ev.
hoc : acc. onz. ev.
huius : gen. mnl. ev.
2. r.2 posset : cum
r.3 expugnavisset : cum
r.6 iuberet : ut
r.8 scriberet : cum
r.9 diriperent : ut
3. victoriam suam (inhibitam) esse
Taaloefeningen tekst 16B
A.
1. ‘Jullie moeten altijd hoop op een onsterfelijke naam, (en) hoop op roem hebben’, zei de aanvoerder van de soldaten. De hoop van de aanvoerder zelf was echter gering.
2. Jullie vertellen niets nieuws.
3. De burgers zwegen lange tijd, omdat de angst voor een hinderlaag groot was.
4. Ouders hebben dikwijls grote liefde voor hun zoons en dochters.
5. Hoewel hij bang was voor Hannibal toonde hij zijn angst voor Hannibal niet.
6. Veel mensen hebben angst voor de dood.
7. De liefde van/voor jullie ouders is groot.
8. Het eind van het leven is de dood.
9. Zij zeggen dat de angst voor de Galliërs bij de Romeinen groot is geweest.
Rome rekent met Carthago af
1. Waarschijnlijk omdat hij geen hulp kreeg uit Carthago. Hij was bang dat hij ingesloten zou worden door de Romeinen.
2. Scipio stak met zijn leger over naar Noord-Afrika. De Carthagers raakten in paniek en wilden een wapenstilstand.
3. Nee, hij ontkomt en vlucht naar het oosten.
4. a. Scipio, de consul die door Hannibal bij de Ticinus, de Trebia wordt verslagen.
b. Scipio Africanus Maior die zijn vader redt bij de rivier Ticinus, en in 210 v.Chr. aar Spanje wordt gestuurd en Hannibal verslaat bij Zama.
c. Scipio Minor, die 146 v.Chr. Carthago met de grond gelijk maakt.
Latijn in het Nederlands
1. a. exit: uitgang (exeo)
b. legaat: gezant, testamentaire beschikking (legatus)
c. curator: beheerder (cura)
d. jurist: rechtsgeleerde (ius)
Tekst 16C De dood van Hannibal
Vertaling Tekst 16C
1 Hannibal hield zich op in een fort. Hij had zeven uitgangen
uit/in dat fort gemaakt, zodat hij altijd een
weg gereed had voor de vlucht. Want hij was altijd
bang dat de Romeinen hem zouden gevangennemen.
Toen de Romeinse gezanten
5 bij het fort waren gekomen, wilden ze verhinderen
dat Hannibal wegvluchtte/ontsnapte. Dus omsingelden
ze het fort met een menigte soldaten van Prusias.
Een jongen op de uitkijk vanaf/bij de deur zei tegen
Hannibal dat zeer veel soldaten verschenen. Hij beval
de jongen om alle uitgangen
10 rond te gaan en snel hem te berichten of soldaten aan
alle kanten het gebouw belegerden. Want hij was bang
dat de Romeinen zijn huis zouden aanvallen.
Hannibal, toen de jongen had bericht dat alle uitgangen
waren bezet, begreep dat het einde van zijn leven
aanwezig was. Dus eiste/vroeg hij het gif, al ver tevoren
15 klaargemaakt, opdat niet/om te voorkomen dat de
Romeinen hem konden doden. ‘Nu wil ik’, zei hij,
‘het Romeinse volk bevrijden van een langdurige
zorg, omdat ze de dood van een oude man niet willen
afwachten.’ Daarna verwensend het hoofd en het rijk
van Prusias, omdat die het recht van gastvrijheid
20 had geschonden, dronk hij de beker leeg. Dit was het
einde van het leven van Hannibal.
Inhoud Tekst 16C
2. ut semper iter paratum fugae haberet (r.2-3)
4. Hannibal
5. Hij wilde nog de mogelijkheid benutten om te
vluchten.
6. exitus (r.13) zijn de 7 uitgangen van het fort, de exitum (r.14) is het einde van Hannibals leven.
7. De Romeinen hebben zich al vanaf 218 v.Chr. druk gemaakt om Hannibal, en zelfs na de verovering van Carthago beschouwen ze Hannibal als een bedreiging voor hen.
8. Natuurlijke dood.
9. iste is hier negatief: die rot vent.
10. Links staan soldaten voor de deur en rechts gaat Hannibal de gifbeker drinken.
Grammatica Tekst 16C
1. r.3 haberet : ut
r.4 comprehenderent : ne
r.5 venissent : cum
r.6 effugeret : ne
2. r.2 pl.q.perf. : facio
r.7 perf. : circumdo
r.12 imperf. C(ne) : oppugno
r.13 pl.q.perf. C (cum) : nuntio
r.15 perf. : posco
r.16 praes. : volo
r.18 praes. : nolo
3. r.6 abl. ev. : van middel, multitudo
r.8 acc. mv. : subj.acc. A.c.I., miles
r.11 nom. mv. : onderwerp, miles
r.14 acc. ev. : subj.acc. A.c.I., exitus
r.16 abl. ev. : aanvulling bij liberare, cura
Taaloefeningen tekst 16C
A.
1. Ik ben gekomen om haar te helpen.
2. Jij was bang dat hij ons doodde.
3. Ik heb verhinderd dat ze dit (lett. deze dingen) vertelden.
4. Zij was zo blij, dat zij het van vreugde uitschreeuwde.
5. Zij hebben hem gedood, opdat hij de list niet vernam.
6. Jullie hebben verhinderd dat de koning ontsnapte.
7. Wij waren zo boos, dat we deze oude man niet vergaven.
8. Zij waren bang dat Hannibal opnieuw naar Italië zou komen.
B.
1. De senatoren vreesden, dat zij hun macht verloren/zouden verliezen.
2. Hannibal verhinderde, dat de Romeinen uit Italië wegvluchtten.
3. De senatoren vroegen aan de burgers om Hannibal niet te helpen.
4. De man vreesde dat zijn vrouw boos zou zijn en goud zou eisen.
5. Scipio wilde verhinderen, dat een droevig lot het volk te wachten stond.
7. Bij het eerste licht gingen de burgers voort naar het Forum, om te luisteren naar de woorden van Scipio.
Les 17 De Gracchi
Even repeteren
1. a. haar (accusativus)
b. van hem, van haar, ervan
c. van hen, van deze (dingen) (mnl./onz.)
d. hen (accusativus mnl.)
e. aan/voor hem, aan/voor haar, eraan/ervoor
Latijn in het Nederlands
1. a. modus: wijze, manier (modus)
b. exemplaar: afzonderlijk onderdeel, stuk (exemplum)
c. constant: voortdurend (constat)
d. docent: leraar (doceo)
e. idem: hetzelfde (idem)
f. felicitatie: met gelukwensen (felix)
2. Iemand een lesje leren’.
Tekst 17A Cornelia, een voorbeeldige moeder
Vertaling Tekst 17A
1 Cornelia leerde haar kinderen werkelijk-Romeinse
deugden. Het staat vast, dat zij ’s avonds vaak haar
zonen bij zich heeft geroepen en hun over de daden
van beroemde voorouders heeft verteld. Maar ook
door haar levenswijze verschafte dezelfde vrouw hun
een voorbeeld.
5 Over haar sobere levenswijze vertelt een zekere
Romein dit verhaal. Eens vroeg een vriendin haar:
‘Waarom heb je geen sieraden?’
Cornelia antwoordde niet, maar wachtte af, totdat
haar kinderen uit school naar huis terugkwamen.
Toen zei ze: ‘Kijk, dit zijn mijn sieraden,
10 niet dezelfde als de jouwe.’ Maar Cornelia was niet
gelukkig. Want zij verloor vele van haar dierbare
kinderen. Tenslotte was er uit/van twaalf kinderen
slechts één dochter voor haar over. Maar Cornelia
hield/leidde dezelfde manier van leven als vroeger, en
probeerde gelijkmoedig haar lot te dragen.
Inhoud Tekst 17A
2. mores (r. 4).
3. Cornelia voedde haar kinderen op (1) met verhalen die hen moesten leren wat goede Romeinse manieren waren en (2) ze leerde haar kinderen goede manieren door zelf het voorbeeld te geven.
5. Cornelia leert haar vriendin dat de ware sieraden van een vrouw haar kinderen zijn.
7. Naar Cornelia.
8. frugalitate (r.5).
Grammatica Tekst 17A
1. r.2 eam : acc. vrl. ev.
r.3 eis : dat. mv. mnl.
r.4 eadem : nom. vrl. ev.
r.4 eis : dat. mv. mnl.
r.5 eius : gen. ev. vrl.
r.6 eam : acc. vrl. ev.
2. r.2 vespere : van tijd
r.3 factis : de + abl.
r.5 frugalitate : de + abl.
r.8 ludo : e + abl.
3. r.10 nom. mv. : onderwerp/naamw. deel gezegde
r.11 gen. mv. : van geheel
r.12 abl. mv. : ex + abl.
r.12 dat. ev. : meew. vnw.
r.13 gen. ev. : van bezit
r.14 acc. ev. : lijd. vw.
Taaloefeningen tekst 17A
A.
1. gen. ev. mnl./vrl./onz.
2. nom. ev. mnl., nom./acc. ev. onz.
3. nom. mv. vrl.
4. dat. ev. mnl./vrl./onz., nom. mv. mnl.
5. nom./abl. ev. vrl., nom./acc. mv. onz.
6. abl. ev. mnl./onz.
7. dat./abl. mv. mnl./vrl./onz.
8. gen. mv. vrl.
B.
1. De vijanden hebben hem gespaard/spaarden hem.
2. Hij heeft haar bemind.
3. Ik verschafte hun een voorbeeld.
4. Wij hebben hun woorden niet gevreesd/vreesden hun woorden niet.
5. Vergeef hen!
6. Zijn liefde voor zijn vrouw is groot/de liefde voor zijn (van een ander) vrouw is groot.
7. Dezelfde man is goed.
8. Hij/zij onderwees deze deugden/hun (=de vrouwen) de deugden.
9. Al dezelfde dingen heeft hij gezegd/zei hij.
C.
1. gen. ev., van deze vrouw, earum matronarum
2. nom. mv., die/deze nachten, ea nox
3. dat. ev., aan deze reis, eis itineribus
4. abl. ev., op die/deze manier, eis modis
5. dat./abl. mv., deze soldaten, ei militi, eo milite
6. gen. ev., van deze stoet, eorum agminum
7. dat. ev., aan dezelfde gewoonte, eisdem moribus
8. nom. mv., deze kinderen
9. nom./abl. ev., deze vriendin, eae amicae, eis amicis
10. gen. mv., van dezelfde manieren, eiusdem modi
11. acc. ev., dezelfde gelegenheid, easdem occasiones
D.
1. De goede eigenschappen van dezelfde vrouw waren zo beroemd, dat de Romeinen haar als een godin beschouwden.
2. Die vriendin vertelde, dat Cornelia meer van het vaderland dan van haar eigen zoons had gehouden.
3. Hoewel veel kinderen van Cornelia gestorven waren, zorgde zij er toch altijd voor om haar verdriet niet te laten zien.
4. Cornelia leefde op die manier, dat de hele burgerij haar levenswijze prees.
5. Die moeders wachtten af, totdat de kinderen naar huis kwamen.
6. Jullie kunnen hetzelfde niet doen, als die mannen jullie niet helpen.
Herhaling bijvoeglijke naamwoorden
1. -
2. a. dominus, filia, bellum
b. fortis verschilt in de ablativus ev. (-i) van urbs (-e) fortis verschilt in de nominativus/accusativus (-e) ev. onz. van nomen.
c. bonus/pulcher-groep is van drie uitgangen:
3 aparte rijtjes voor mnl., vrl. en onz.; de fortisgroep is van twee uitgangen: heeft één rijtje voor het mnl. en vrl.
A.
1. goed, woest/fel gevecht
2. goed, met de gelukkige man
3. niet goed
4. goed, van de gelukkige kinderen
5. niet goed
6. goed, aan het gelukkige lot
7. goed, van de dappere consuls
8. niet goed
9. goed, wrede misdaden
B.
1 ferocibus, dat./abl. mv.
2 tristem, acc. ev.
3 crudelis, gen. ev.
4 vacui, gen. ev./nom. mv.
5 omnium, gen. mv.
6 ingenti, abl. ev.
7 liberos, acc. mv.
8. breves, nom./acc. mv.
9. pulchrorum, gen. mv.
10. crudele, nom./acc. onz.
11. immortalis/immortali, nom./abl. ev.
12. felicis/felici/felices, gen./dat. ev./nom. mv.
Latijn in het Nederlands
1. socius
2. sociaal
3. cum suis met de zijnen
Tekst 17B Goud in ruil voor een hoofd
Vertaling Tekst 17B
1 Gaius Gracchus had erg verdriet over de moord op
zijn broer. ’s Nachts in een droom (ver)toonde zijn
broer Tiberius zich aan hem en zei: ‘Rome gaat te
gronde! Ik kom naar jou toe, omdat jij het volk en
(lagere) volk moet redden. Waarom ga je niet langs
(bij) mijn bondgenoten van vroeger?
5 Waarom red jij Rome niet met hen? Wil niet aarzelen/
Aarzel niet! Jij kunt niet vluchten!
Want er is hetzelfde lot voor jou als voor mij: wij sterven
voor het Romeinse volk.’
Toen verdween Tiberius. Geschokt door de droom
deed Gaius dat wat zijn broer gevraagd had.
10 Toen Gaius met de zijnen de Aventijn bezet had, riep
de consul het volk naar de wapens/te wapen en begon
het gevecht. Veel makkers/medestanders van Gaius
komen/kwamen om en Gaius zelf probeert/probeerde
te vluchten. Hij sprong van de tempel van Diana af en
verzwikte zijn enkel. Toen Gaius begreep, dat hij niet
aan zijn vijanden kon ontkomen, bood hij zijn keel
aan aan zijn slaaf.
15 Deze doodde zijn meester en snel daarna zichzelf
boven het lichaam van zijn meester. De consul had
voor het hoofd van Gaius een even groot gewicht (van)
goud beloofd. Daarom bracht een zekere
Septimuleius het hoofd van Gaius op een speer
gespietst. Ze zeggen, dat hij eerst de hersenen eruit
heeft gehaald en lood erin heeft gegoten!
Inhoud Tekst 17B
2. Tiberius bedoelt met Roma perit (r.2) dat Rome ten onder dreigt te gaan door de slechte situatie van veel burgers.
3. Gaius kon volgens Tiberius niet ontkomen aan het lot van de familie Gracchus: namelijk sterven voor het Romeinse volk.
5. Gaius wilde net als zijn broer het land herverdelen. Ook stelde hij voor om benadeelde Romeinen meer bevoegdheden te geven. Al deze maatregelen waren zeer tegen het zere been van de nobiles.
6. In regel 10 staan 2 perfectum vormen en in regel 11 staan de persoonsvormen in het praesens. Er is sprake van een ooggetuigen-praesens (praesens historicum).
7. De Aventijn is de Nederlandse benaming voor Mons Aventinus. Zie ook je kaartje voor in je Tekstboek.
8. Hoe zwaarder het hoofd van Gaius Gracchus zou zijn, des te meer goud zou Septimuleius krijgen.
Grammatica Tekst 17B
1. r.3 perit
r.3 adeo
r.4 circumis
r.7 interimus
2. r.10 pl.q.perf. C (cum) : occupo
r.12 praes., pereo
r.14 imperf. C (cum) : intellego
r.15 perf., praebeo
r.16 pl.q.perf., promitto
r.18 perf., affero
r.19 perf., infundo
3. r.2 dat. ev. : meew. vw.
r.5 abl. mv. : cum + abl.
r.6 dat. ev. : van bezit
r.8 abl. ev. : van reden/oorzaak
r.8 acc. ev. : lijd. vw.
r.11 acc. mv. : ad + acc.
r.14 dat. ev. : meew. vw.
r.16 gen. ev. : van bezit
De Gracchi
1. Het verkrijgen van geld door middel van (hoge) belastingen.
2. Sicilië.
3. – Omdat ze hun land in de oorlog met Hannibal waren kwijtgeraakt.
– Omdat hun land, als het niet verwoest was, verwaarloosd was, aangezien ze jaren in het leger hadden moeten dienen.
4. a. Een herindeling van het land: de nobiles, die vaak (onrechtmatig) in het bezit waren gekomen van staatsland, moesten dit land ten dele afstaan aan arme boeren.
b. Alle senatoren waren groot-grondbezitters.
c. Hij diende het niet in bij de senaat, maar bij de volksvergadering.
5. a. Politici (met hun aanhang), die politiek bedrijven via de volksvergadering.
b. Politici (met hun aanhang), die politiek bedrijven via de senaat.
6. a. Door in zijn voorstel ook andere bevolkingsgroepen, te weten de stadsbevolking en de equites, tevreden te stellen.
b. Door de tegencampagne van de senaat, die de bevolking wees op hun afhankelijkheid van de patronus-cliens verhouding en de equites op hun gezamenlijke belangen. Bovendien beloofden ze de boeren land in Italië zelf, in plaats van in de provinciae.
Taaloefeningen
A.
1. jullie gaan
2. opdat/zodat jij ging
3. jij was gegaan
4. zij gaan
5. hij gaat
6. hij ging/is gegaan
7. ga/gaat
8. jij gaat
9. jullie gingen/zijn gegaan
10. opdat/zodat zij waren gegaan
B.
1. nadat zij waren gestorven, huilden zij.
2. ik bleef/wachtte, totdat jullie bij de poort kwamen.
3. hij ging weg, omdat ik naar huis was gekomen.
4. toen/nadat hij was gestorven, waren wij bedroefd.
5. jij komt, terwijl ik ga.
6. hij was zo ongelukkig, dat hij niet naar de stad kwam.
7. wij waren bang dat wij stierven/zouden sterven.
8. hij vocht om niet om te komen.
C.
1. opdat/zodat jullie waren gegaan
2. toen jij gegaan was naar
3. zij waren omgekomen
4. zij zijn omgekomen
5. wij gingen
6. totdat wij gingen
7. jullie waren gegaan naar
8. opdat/zodat jullie gingen naar
9. nadat zij gegaan zijn/waren naar
10. terwijl hij ging naar
11. jij ging/bent gegaan
12. jullie stierven/zijn gestorven
13. jullie sterven
14. te zijn omgekomen
15. hij ging/is gegaan naar
16. hij gaat naar
17. opdat/zodat zij waren gegaan naar
18. opdat/zodat ik ging
19. ga
20. te zijn gegaan
D.
1. In de nacht ging de schim van Tiberius naar zijn
broer en zei (tegen) hem: ‘Slaap niet! Ik ben omgekomen,
nu is het jouw lot het volk te redden.’
2. Gaius vroeg hulp aan zijn makkers en bezette met
hen de Aventijn.
3. De consul aarzelde niet, maar ging meteen met de zijnen
naar de berg.
4. Hoewel veel van de zijnen waren omgekomen, meende
Gaius toch, dat hij kon vluchten.
5. Toen de soldaten hem vast probeerden te pakken,
beval Gaius zijn slaaf hem te doden.
6. Een zekere Romein bood Gaius veel goud aan, om het
volk niet te helpen.
7. Ze zeggen, dat de Gracchen vochten en stierven voor
het recht van het volk.
Wonen in Rome
1. - Weinig wateroverlast
- Frisse lucht
2. Er kunnen meer mensen een woning krijgen
3. - Het zal er erg warm geweest zijn
- Ze waren het moeilijkst te bereiken
- Bij brand liepen mensen die daar woonden het
meest gevaar
Water in de stad/Het toilet
1. - Nu geen hypocaust
- Bij ons is een sauna vaak gemengd (mannen en
vrouwen)
- Nu moet er betaald worden voor een bezoek aan
de sauna.
2. a. - Mensen gingen vaak in bad
- Er waren openbare toiletten (foricae)
- Er zal weinig vuil op straat hebben gelegen
b. - Iedereen gebruikte hetzelfde badwater in de sauna
- Alle verbindingen met het riool waren open
- Lang niet alle huizen waren op het riool aangesloten
- Weing huizen hadden stromend water
Rome bij nacht
1. a. Dat was de gemakkelijkste manier om het beneden te krijgen
b. Het werd verbrand of het belandde op straat of in het riool
2. a. De straten raakten vol
b. ’s Nachts was er erg veel lawaai
3. a. Cafébezoek, drinken
b. –
Les 18 Spartacus, een gladiator
Romeinen tegenover elkaar
1. De leiders van de populares spanden zich niet zozeer meer in om het volk te dienen, maar om hun eigen politieke doelen te verwezenlijken.
2. De ontwikkelingen die hebben geleid tot het keizerrijk: onbeperkte macht in de handen van één man, voor onbeperkte tijd.
3. a. Het Romeinse leger werd een puur beroepsleger, dat ook bleef bestaan als er vrede was. De soldaten, die geen bezit hoefden te hebben, tekenden voor zestien jaar, werden door de staat onderhouden en kregen na hun diensttijd een pensioen in de vorm
van land.
b. Er ontstond een wederzijdse afhankelijkheid, die zo groot werd dat een bevelhebber op een gegeven moment zijn legioen voor persoonlijke doeleinden kon inzetten.
c. Marius was de eerste die door een andere bevelhebber met een hervormd leger werd verslagen.
4. Hij had veel land nodig voor soldaten uit zijn leger die hun diensttijd erop hadden zitten en dus recht hadden op een stukje grond.
Even repeteren
1. a. De knappe man is subject in de hoofdzin, zou in Latijn in de nom. staan; die is object in de bijzin, zou in het Latijn in acc. staan.
b. Die man is object in de hoofdzin en zou in het Latijn in de acc. staan; die is subject in de bijzin en zou in het Latijn in de nom. staan.
c. Het meisje is meewerkend voorwerp (indirect object) in de hoofdzin en zou in het Latijn in de dativus staan; dat is object in de hoofdzin en zou in het Latijn in de acc. staan.
d. De jongen is subject in de hoofdzin en zou in het Latijn in de nom. staan; door wie is bijwoordelijke bepaling in de bijzin en zou in het Latijn in de ablativus staan.
e. Het meisje is subject in de hoofdzin en zou in het Latijn in de nom. staan; aan wie is meewerkend voorwerp (indirect object) in de bijzin en zou in het Latijn in de dativus staan.
2. Een woord dat in de hoofdzin subject is (bijvoorbeeld: de jongen, die ik zie, is mooi) kan antecedent zijn van een betrekkelijk voornaamwoord dat in de bijzin object (bijvoorbeeld: die ik zie) is of meewerkend voorwerp.(bijvoorbeeld: aan wie ik een kus geef).
Latijn in het Nederlands
1. a. pressie: druk (premo, pressi)
b. villa: landhuis (villa)
c. regionaal: behorend tot een regio, streek (regio)
Tekst 18A Een slavenopstand
Vertaling Tekst 18A
1 De eerste verblijfplaats, die hun beviel, was de berg
Vesuvius. De senatoren, die de opstand zwaar opnamen,
stuurden Clodius Glaber naar de Vesuvius, om
Spartacus en de mannen in het nauw te brengen en te
belegeren. Zij echter maakten touwen uit druivenranken,
5 waarlangs ze afdaalden naar het onderste deel van de
berg. Hiervandaan gingen ze weg door een tunnel en
veroverden (bliksemsnel) het Romeinse legerkamp.
Ook andere kampen namen ze in en dwaalden door
heel Campanië. Niet alleen huizen en dorpen, maar
ook vier steden,
10 die de mooiste van die streek waren, verwoestten ze
volkomen. Tenslotte was het, omdat dagelijks veel
slaven toestroomden, al een voltallig leger. De soldaten
hadden schilden, die uit/van huiden waren
gemaakt. Ze hadden zwaarden en wapens gemaakt uit
het ijzer
15 van de gevangenissen, dat ze omgesmolten hadden.
Angstig zeiden de Romeinen tegen elkaar: ‘Wij hebben
slaven binnengebracht zoals eens de Trojanen het
houten paard.’
Inhoud Tekst 18A
2. Het woord ei (r.4) verwijst naar Spartacum virosque (r.3,4). Het woord hinc (r.6) verwijst naar imam montis partem
(r.5,6).
3. Campania ligt ten zuiden van Rome, de streek rondom Napels.
4. Er waren zoveel slaven naar Spartacus toegevlucht dat alle gelederen van het leger hiermee werden bezet.
5. De Romeinen vreesden dat zij door het importeren van slaven binnen het Romeinse rijk iets anders hadden geïmporteerd dan ze eerst dachten. In plaats van handige hulpjes waren ze gevaarlijke vijanden geworden. Ook het houten paard dat Troje werd binnengehaald, was iets heel anders dan ze dachten. Geen beeld voor een godin, maar een bergplaats voor verraderlijke strijders.
6. Spartacus en zijn makkers hadden niets te verliezen. Ze waren een soort zelfmoordcommando’s.
Grammatica Tekst 18A
1. r.1 quae : nom. vrl. ev.
r.2 qui : nom. mnl. ev.
r.5 quae : acc. onz. mv.
2. r.1 sedes : nom. vrl. ev.
r.2 senatores : nom. mnl. mv.
r.5 vincula : acc. onz. mv.
3. Geslacht en getal moeten altijd hetzelfde zijn. Naamval is toeval: hangt af van hun functie in de hoofdzin/betrekkelijke bijzin.
4. r.9/10 quae : nom. mv. vrl.
urbes : acc. mv. vrl.
r.13 qui : nom. mv. mnl.
clipeos : acc. mv. mnl.
r.14/15 quod : acc. ev. onz.
ferro : abl. ev. onz.
Taaloefeningen tekst 18A
A.
1. qui; Hij, die jou prijst, is niet altijd jouw vriend.
2. quos; De Galliërs, die wij hadden overwonnen, zonden gezanten.
3. qui; De man, die in de stad woont, is ons onbekend.
4. quae; Deze tempels, die jullie op het Capitool zien, hebben de Galliërs niet kunnen verwoesten.
5. quae; Zij kopen alles, wat de burgers hebben achtergelaten. (lett. alle dingen, die)
6. quibus; De burgers, die de vijanden hebben gespaard, zijn gelukkig. (dwz. die door de vijanden zijn
gespaard)
7. cui; De slaaf die de meester heeft vergeven, bewaakt de paarden. (dwz. die van zijn meester vergiffenis heeft gekregen)
B.
1. Spartacus, die de aanvoerder van de slaven was, bleef met de zijnen lang op de berg Vesuvius.
2. De slaven, die door de hele streek zwierven, hebben vier mooie steden verwoest.
3. Omdat de soldaten van Spartacus geen wapens hadden, hebben zij zelf zwaarden uit/van ijzer gemaakt.
4. Het leger van de slaven nam het Romeinse legerkamp in, dat dichtbij de berg Vesuvius was.
5. De slaven, die in de dichtstbijzijnde steden woonden, wachtten blij op de komst van Spartacus.
6. Spartacus ging met de zijnen plotseling uit de berg en overwon Clodius Glaber, die hen wilde belegeren.
7. Nadat de slaven, die geen wapens hadden, van de berg waren afgedaald, begonnen de Romeinen meteen te vechten.
Gladiatoren
1. Zwaardvechter
2. Gestrafte slaven, ter dood veroordeelde misdadigers, krijgsgevangenen. Ook arme Romeinen die vrijwillig voor dit beroep kozen.
3. Mannen tegen elkaar met allerlei soorten wapens, mannen tegen wilde beesten.
4. Drietand, zwaard, zweep.
Latijn in het Nederlands
1. a. invasie: inval (invado, invasi)
b. summum: het hoogste/beste (summus)
c. decent: fatsoenlijk (decet)
d. solitair: eenzaam, afgezonderd (solus)
Latijn in het Engels en Frans
1. exemplum
2. deleo
3. pereo
4. fatum
5. mons
6. premo, pressi
7. navis
8. regio
9. exeo
10. occupo
11. terribilis
12. victoria
13. credo
14. imperium
15. rumor
16. pietas
17. occasio
18. descendo
Franse woorden
1. nomen
2. imperium
3. occasio
4. caelum
5. perdo
6. descendo
7. vita
8. victoria
9. solus
10. premo, pressi
11. mons
12. mons
Tekst 18B Een gruwelijke afloop
Vertaling Tekst 18B
1 Daarna overwon Spartacus de troepen van consul
Lentulus en van andere aanvoerders. Trots door de
overwinningen, die hij had behaald, wilde hij Rome
binnenvallen. De Romeinse soldaten bereikten de
hoogste wanhoop en wanorde.
5 Alleen voor Marcus Crassus was/alleen Marcus
Crassus had de bevoegdheid om hen tot de orde terug
te roepen. Deze aanvoerder, van wie de hardvochtigheid
aan allen bekend was, decimeerde zelfs het
Romeinse leger: van het hele leger doodde hij een
tiende deel. Nadat M. Crassus de orde had
10 hersteld, verjoeg hij Spartacus naar de Bruttii. Daar
stonden (voor) Spartacus, die met de zijnen naar
Sicilië wilde vluchten, geen schepen ter beschikking.
Toen maakten ze schepen van boomstammen,
waarmee ze probeerden over te steken. Toen ze de
zeestraat niet konden oversteken,
15 deden ze een uitval en vochten op die manier, die gladiatoren
past: zonder genade. Spartacus zelf, die zeer
dapper in de voorhoede vocht, viel als een opperbevelhebber.
Inhoud Tekst 18B
2. a. M. Crassus herstelde de discipline door middel van strafmaatregelen: bv. decimeren.
b. Crassus stond algemeen bekend als een hardvochtig man. (zie r. 7)
3. a. Eigen verwerking.
b. Ja, het is belangrijk dat je altijd de verbeelding van mensen kunt toetsen aan een zo objectief mogelijke waarheid. Als mensen over 100 jaar Hitler gaan idealiseren omdat hij zo goed kon spreken en bovendien vocht voor een goede zaak, bijvoorbeeld één (Duits) Europa, dan is het nuttig deze meningen te toetsen aan zijn werkelijke ideeën en daden.
c. Eigen verwerking.
d. De schrijver kan een zekere bewondering voor Spartacus opbrengen. Hij streed zeer dapper (fortissime r.17) en hij viel als een imperator (r.17).
4. Ja, want het getal 6000 klopt en de slaven werden inderdaad langs de weg naar Capua gekruisigd.
5. Eigen verwerking.
6. ill. 3: Rechts staat één gladiator op het punt zijn slachtoffer te doden. Aan zijn linkerarm draagt hij een arm-pantser. Op het slachtoffer is een typische gladiator-helm te zien. Ook hij draagt een arm-pantser. In het midden verwondt een gladiator een ander in de rug. Verder liggen er dode of gewonde gladiatoren, en zijn gladiatoren zichtbaar met zwepen en drietanden en scheenplaten.
ill. 4: Vechtende gladiatoren met rechthoekige en ronde schilden en dolken.
De letter V betekent victor, overwinnaar
Grammatica Tekst 18B
1. r.2 quas : acc. mv. vrl.
victoriis : abl. mv. vrl.
r.7 cuius : gen. ev. mnl.
dux : nom. ev. mnl.
r.11 qui : nom. ev. mnl.
Spartaco : dat. ev. mnl.
r.12/13 quibus : abl. mv. (vrl.)
trabibus : abl. mv. (vrl.)
2. r.2 perf. : vinco
r.6 imperf. C (ut) : revoco
r.9 perf. : interficio
r.14 imperf. C (cum) : possum
r.17 perf. : cado
3. r.2 abl. mv. : van oorzaak/reden, victoria
r.4 acc. ev. : ad + acc., immodestia
r.5 dat. ev. : van bezit, solus
r.7 dat. mv. : meew. vw., omnis
r.8 gen. ev. : van geheel, totus
r.11 abl. mv. : cum + abl., suus
Taaloefeningen tekst 18B
A.
1. De vriendin, die mij helpt.
2. Het leger, waarmee hij is weggegaan.
3. De gladiator, met wie hij vecht.
4. De steen/rots, waarop jij zit.
5. De zwaarden waarmee wij vechten.
6. De kinderen, met wie zij zijn weggegaan.
7. De overwinnaar, van wie wij de komst hebben afgewacht (wiens komst).
8. Het lot, dat wij vrezen.
9. De stad, waaruit wij vluchten/gevlucht zijn/vluchtten.
10. De bondgenoten, naar wie jullie zijn toegegaan/toegingen.
B.
1. Die jongen die zeer gelukkig was. (qui)
2. De opperbevelhebber, die wij verwachten. (quem)
3. Het paard waarop jij zat. (quo)
4. Het medelijden, dat groot zal zijn. (quae)
5. De trouw zonder welke/waar zonder jij niet kunt leven. (qua)
6. De stenen die de vijanden gooien. (quae)
C.
1. De leiders, waarvan Spartacus de troepen had overwonnen, bereikten verschrikt Rome.
2. Spartacus, voor wie veel vrienden waren/die veel vrienden had, wilde met de zijnen Rome binnenvallen.
3. Eindelijk besloot aanvoerder M. Crassus, die allen een wrede man vonden, het leger van de slaven te overwinnen.
4. Voor Spartacus die uit Italië wilde vluchten, waren geen schepen aanwezig.
5. Wanneer het vaderland in zeer groot gevaar is, past het alle jongemannen ervoor te vechten.
6. De Romeinen hebben het leger waarin Spartacus vocht, helemaal overwonnen.
7. De opperbevelhebber, wiens moed allen prezen, viel in de strijd.
8. De Romeinen wierpen stenen naar de schepen waarmee de slaven probeerden te vluchten.
Schoolmeester
Vertaling Tekst 12A
1 De schoolmeester bracht niet alleen in/tijdens vrede,
maar ook in/tijdens de oorlog de jongens van de (stads)poort naar de velden. Dagelijks wandelde hij met zijn leerlingen door de velden en ze besteedden
de tijd aan spel en serieuze gesprekken.
5 Maar de schoolmeester was van plan een misdaad te
begaan. Wat deed hij dus? De jongens, onkundig van
gevaar, bracht hij naar het Romeinse legerkamp naar
Camillus zei hij de misdadige woorden: ‘Deze jongens overhandig ik aan de Romeinen. Ze zijn zonen van adellijke ouders. Als jullie hen als gijzelaars accepteren, zal de hele staat van de Faliskers in jullie macht zijn.’ 10 Dus de jongens waren in groot gevaar. Maar Camillus antwoordde boos: ‘U bent niet gekomen bij een misdadig
volk, noch bij een onbetrouwbare opperbevelhebber
met uw misdadig geschenk. Voor ons is/wij
hebben met de Faliskers geen bondgenootschap,
maar oorlog. Wij vechten echter niet met jongens,
maar met soldaten.’ Toen is op bevel van Camillus de
schoolmeester van zijn toga beroofd en
15 zijn zijn handen achterop zijn rug gebonden. Zo heeft
híj hem aan de jongens overhandigd en hij gaf tegelijkertijd
takken. ‘Verdrijf met deze takken’, zei hij, ‘die verrader uit mijn legerkamp en breng hem naar jullie stad’. En zo deden de jongens.
Inhoud Tekst 12A
2. a. in pace
b. in ludo
4. Hij wil zijn leerlingen uitleveren aan de vijand en daarmee zijn eigen stad in vijandige handen overleveren.
6. Camillus moet eigenlijk blij zijn met dit aanbod, maar hij is er boos over.
8. misdadiger (scelesto dono r.12), verrader (proditorem r.17).
9. De mensen zullen wel erg gelachen hebben.
Grammatica Tekst 12A
1. in pace, in bello, a porta, cum discipulis, in ludo, in animo.
2. cum scelesto dono, cum Faliscis, cum pueris, cum militibus.
3. r.3 acc. mv. : per + acc.
r.5 acc. ev. : lijd. vw.
r.7 dat. ev. : meew. vw.
r.8 abl. mv. : e + abl.
r.10 abl. ev. : in + abl.
r.12 dat. mv. : van bezit
r.14 abl. ev. : privatus + abl.
r.17 abl. mv. : van middel
Taaloefeningen tekst 12A
A.
1. virtute, virtutibus.
2. nocte, noctibus.
3. servo, servis.
4. dono, donis.
5. iudice, iudicibus.
6. aqua, aquis.
7. consule, consulibus.
8. nomine, nominibus.
9. corpore, corporibus.
10. nuntio, nuntiis.
B.
1. gen. ev., dat. ev., nom. mv. (vrl.)
3. dat./abl. mv. (mnl.)
4. nom. ev., abl. ev. (vrl.)
5. nom./acc. mv. (onz.)
6. dat./abl. mv. (onz.)
7. abl. ev. (onz.)
8. nom./acc. ev. (onz.)
9. dat./abl. ev. (mnl.)
10. acc. ev. (vrl.)
11. gen. ev., nom. mv. (mnl.)
12. dat./abl. ev. (onz.)
13. gen. mv. (mnl.)
14. acc. mv. (vrl.)
15. dat./abl. mv. (mnl.)
16. dat./abl. mv. (mnl.)
C.
puellae, geen ablativus ev.
periculo, geen ablativus of dativus mv.
filiis, geen ablativus ev.
iuveni, geen ablativus ev.
homo, geen ablativus ev.
D.
1. Waarom heb je je zoon uit huis verdreven?
2. Het volk was niet tevreden over het wrede oordeel.
3. De Etrusken wilden altijd met de Romeinen oorlog voeren.
5. Uit alle steden waren burgers aanwezig.
Studie en spel
1. Astronomie, meestal filosofie.
2. Aardrijkskunde, biologie, wiskunde, economie, scheikunde, gymnastiek.
Latijn in het Nederlands
1. a. fingeren: verzinnen (fingo).
b. ingenieus: vindingrijk, vernuftig (ingenium).
c. republiek: staatsvorm met een gekozen staatshoofd (res publica).
d. exces: uiterste, overschot (excedo).
e. adolescent: jongeman (adolescens).
2. a. ad rem: ter zake, gepast (ad en res).
b. senaat: hoogste bestuursorgaan, raad (senatus).
c. bona fide: te goeder trouw (bonus, fides).
Tekst 12B Een verstandige jongen
Vertaling Tekst 12B
1 De moeder van de jongen Papirius, die met zijn vader
in het senaatsgebouw was geweest, vroeg haar zoon:
‘Het is mij niet geoorloofd/ik mag niet
spreken, omdat wij moeten zwijgen.’ Maar de moeder
nieuwsgierig door het zwijgen van haar zoon, vroeg
heftiger en drong aan.
5 Toen verzon de jongen met list een verhaal. ‘De senatoren
hebben overlegd over het huwelijk.’ Een van
hen vroeg: ‘Wat is nuttiger en in het belang van de
staat? Moet één man twee vrouwen hebben, of moet
één vrouw met twee mannen getrouwd zijn?’ De
moeder, verschrikt door zijn woorden, ging het huis
uit en vertelde aan de andere vrouwen
10 deze zaak. De volgende dag kwam een menigte (van) moeders naar het senaatsgebouw. Ze huilden, riepende senatoren en schreeuwden met luide stem: ‘Wij vrouwen verlangen getrouwd te zijn met twee mannen. Het is een slechte zaak voor de staat als één man twee vrouwen heeft.’ Met grote verbazing gaan/gingen de senatoren het senaatsgebouw in, omdat zij de woorden van de vrouwen niet begrijpen/begrepen.
15 Tegen elkaar zeiden ze: ‘Waarom zijn ze zo opgewonden?
Papirius ging naar voren naar het midden van het
senaatsgebouw en vertelt/vertelde zonder vrees over
zijn list. De senaat prijst/prees de trouw en het karakter
van de jongen en neemt/nam dit besluit: het is
niet meer geoorloofd aan enige jongen om met zijn
vader het senaatsgebouw binnen te gaan behalve
Papirius, een jongen met groot verstand.
Inhoud Tekst 12B
2. Omdat ze allemaal pater, hoofd van een familia, zijn.
3. Ze werd nieuwsgierig omdat haar zoon niets wilde verklappen.
4. unus…habeat suggereert dat de vrouw het bezit is van een man.
7. Het leugentje van Papirius.
8. a. De jongen heeft zich aan zijn zwijgplicht gehouden.
b. Het slimme antwoord van de jongen.
c. magna prudentia (r.20).
Grammatica Tekst 12B
1. patre : cum + abl.
silentio : van reden
dolo : van middel/van wijze
matrimonio : de + abl.
eis : ex + abl.
re publica : ex + abl.
duobus viris : cum + abl.
2. r.9 abl. mv. : van reden, verbum
r.10 abl. ev. : van tijd, posterus dies
r.13 abl. ev. : cum + abl., admiratio
r.14 gen. mv. : van bezit, mulier
r.16 acc. ev. : lijd. vw., sermo
r.17 abl. ev. : sine + abl., timor
r.18 gen. ev. : bezit, puer
r.19 acc. ev. : praeter + acc., Papirius
Taaloefeningen tekst 12B
A.
1. nom./abl. ev. vrl., nom./acc. mv. onz.
2. dat./abl. mv. mnl.(= vrl.)/onz.
3. dat./abl. ev. mnl./onz.
4. dat./abl. ev. mnl.(= vrl.)/onz.
B.
1. magno met grote angst (abl.)
2. propinquarum van vlakbij gelegen steden (gen.)
3. morbis crudelibus aan/door wrede ziektes (dat./abl.)
4. vita tristis, vita tristi (door) het droevige leven (nom./abl.)
5. militibus omnibus (aan) alle soldaten (dat.), alle soldaten (abl.)
6. corpora pulchra mooie lichamen (nom./acc.)
7. clamori magno aan het grote/luide geschreeuw (dat.)
8. civibus miseris (aan) de ongelukkige burgers (dat.), de ongelukkige burgers (abl.)
9. nomina immortalia onsterfelijke namen (nom./acc.)
10. mulieribus nostris (aan) onze vrouwen (dat.), onze vrouwen (abl.)
C.
1. Hij wil zonder mij niet beginnen.
2. De dappere jongemanen zijn/staan in grote eer.
3. Door de vijanden is oorlog voorbereid.
4. De burgers waren door de lange oorlog zeer bedroefd.
6. Je vreest haar, maar zonder reden.
7. Hij kwam met zijn vrouw in de stad aan.
8. Wij vlucht(t)en uit angst voor een grote ramp.
9. In de donkere nacht wandelden wij door de bossen.
10. Jullie kunnen de stad met moed veroveren, soldaten.
11. Je mag niet/het is jou niet geoorloofd zonder je vader
het huis binnen te gaan.
12. Ik heb jullie met list verwond.
13. Met wapens/gewapenderhand hadden zij de stad
ingenomen.
D.
1. Hij wandelde met zijn vrienden. (amicis suis)
2. Zonder onze hulp overwon hij de vijand. (auxilio nostro)
3. Goden wonen in mooie tempels. (templis pulchris)
4. Hij vertelde over de wrede gevechten. (pugnis crudelibus)
5. Zij verdreven de vijand uit hun staat. (civitate sua)
6. Na een lange nacht gaat hij naar huis. (noctem longam)
7. Hij woonde in de Romeinse stad/Rome. (urbe Romana)
A.
1. telum: bellum (onz.), wapen
2. consul: urbs (mnl.), consul
3. regina: filia (vrl.), koningin
4. pax: urbs (vrl.), vrede
5. agricola: filia (mnl.), boer
6. mors: urbs (vrl.), dood
7. aurum: bellum (onz.), goud
8. puer: dominus (mnl.), jongen
9. parentes: urbs (mnl.), ouders
10. scelus: nomen (onz.), misdaad
11. pugna: filia (vrl.), gevecht
12. ludus: dominus (mnl.), spel
13. iudex: urbs (mnl.), rechter
14. vir: dominus (mnl.), man
15. castra: bellum (onz.), kamp
16. hostis: urbs (mnl.), vijand
17. ager: dominus (mnl.), akker
18. fortuna: filia (vrl.), lot
19. corpus: nomen (onz.), lichaam
20. custos: urbs (mnl.), bewaker
1. acc. ev.
2. nom./abl. ev.
3. nom./acc. mv.
4. dat./abl. mv.
5. abl. ev.
6. gen. ev., dat. ev./nom. mv.
7. dat. ev.
8. gen. mv.
9. dat./abl. ev.
10. acc. ev.
11. nom./acc. mv.
12. abl. ev.
13. gen. ev.
14. nom./acc. ev.
15. dat./abl. mv.
16. dat./abl. mv.
C.
1. dat./abl. ev. mnl./onz.
2. gen. ev. mnl./onz., nom. mv. mnl.
3. acc. ev. mnl., nom./acc. ev. onz.
4. dat./abl. ev. mnl.(= vrl.)/onz.
5. gen. mv. mnl./onz.
6. nom./abl. ev. vrl., nom./acc. mv. onz.
7. dat./abl. mv. mnl./vrl./onz.
8. nom. ev. mnl.(= vrl.), gen. ev. mnl.(= vrl.)/onz.
9. gen. mv. vrl.
D.
1. e fluvio omni uit elke rivier/uit de hele rivier
2. in urbem pulchram naar de mooie stad
in urbe pulchra in de mooie stad
3. ad portam altam naar de hoge poort
4. inter milites fortes tussen dappere soldaten
5. cum sorore alia met een andere zuster
6. ab civibus liberis door vrije burgers
7. sine parte magna zonder een groot deel
8. circa castra Romana rondom het Romeinse kamp
9. super muros longos bovenop de lange muren
10. de bello crudeli over/wegens de wrede oorlog
E.
1. salutant zij groeten
2. salutabam ik groette
3. mittit hij stuurt
4. audis jij hoort
5. audivisti jij hoorde/hebt gehoord
6. terrueram ik had bang gemaakt
7. terre maak bang
9. terruerunt zij maakten bang/hebben bang
gemaakt
10. miseram ik had gestuurd
F.
1. te hebben verlangd (p)
2. hij had genomen
3. hij drinkt, dronk/heeft gedronken (p)
4. hij deed/voerde
5. wij hadden toegevoegd
6. zij hadden gemaakt
7. zij verloren/hebben verloren (p)
8. jullie kopen
9. hij vergeeft
10. jij begint
11. ik had bevolen
12. zij hadden geplaatst
13. te hebben gebracht naar (p)
14. eis
15. jij hebt de gewoonte
16. jij komt aan
17. afwezig te zijn geweest (p)
18. hij komt samen, hij kwam samen/is samengekomen (p)
19. jij begon/bent begonnen (p)
20. wij moeten
22. zij waren/zijn geweest (p)
23. hij vormde/heeft gevormd (p)
24. hij bleef
25. ik doodde/heb gedood (p)
26. hij geeft terug
27. hij gaf terug/heeft teruggegeven (p)
28. zij haastten zich
29. ik brak/heb gebroken
30. hij staat
31. wij gaven
32. jullie kochten/hebben gekocht (p)
G.
1. Jij bent een man met een goed karakter.
2. Wij zijn verschrikt door (het) geschreeuw.
3. In het hele huis is stilte.
4. Omdat zij jullie met weldaden hadden geholpen, prezen wij hen.
5. De mannen verschrikken jullie met hun geweldige lichamen.
6. ’s Nachts zijn de mensen gewoon te slapen, zoals jullie weten.
7. Wij waren begerig naar vrijheid.
9. Hij kon de vijanden niet uit de stad verdrijven.
10. De jongens vertelden zonder angst over de/hun listen.
Les 13 Rome bedreigd
Even repeteren
1. -
2. praesens salutat hij groet
imperfectum salutabat hij groette (-ba-)
perfectum salutavit hij groette/heeft gegroet (-vi- of –i-)
plusquamperfectum salutaverat hij had gegroet (-vera- of –era-)
Latijn in het Nederlands
1. a. seniel: aan ouderdom eigen (senex, senis).
b. spektakel: schouwspel (specto).
c. inventief: vindingrijk (invenio).
Tekst 13A Rome wordt ingenomen
Vertaling Tekst 13A
1 Veel burgers verlieten Rome en vluchtten naar een
vlakbij gelegen stad. De overigen weken uit naar het
liever thuis op een waardige dood wilden wachten.
5 Deze oude mannen zaten in toga gekleed in hun huizen.
Nadat de Galliërs de volgende dag Rome binnen
waren gekomen, nemen/namen ze zonder geweld de
stad in, want ze zagen geen gewapende mannen. Ze
komen/kwamen aan bij het Forum en zien/zagen de
tempels van de goden en het Capitool.
10 Hoewel de Galliërs een hinderlaag vreesden – de stad
was verlaten- wilden ze toch op zoek gaan naar buit
en gingen de huizen binnen. Stomverbaasd
vinden/vonden ze in de huizen mannen, door hun
houding gelijk aan standbeelden van de goden. Een
zekere Galliër wil/wilde dan/toen aaien over de baard
van Marcus Papirius. De oude man schreeuwt uit:
15 ‘Wil me niet aanraken/raak me niet aan’ en tegelijkertijd
sloeg hij met zijn scepter op het hoofd van de
Galliërs/boos een groot bloedbad aan, want ze doodden
alle oude mannen, zittend op hun zetels. Met
fakkels steken/staken ze de huizen van de stad en de
tempels in brand. De Romeinen zien/zagen vanaf het
Capitool de stad vol vijanden, zien/zagen overal vlammen.
In de hele stad horen/hoorden ze het
geschreeuw van vijanden,
20 het instorten van tempels en huizen. Het lot dwong
hen alles te verdragen . . .
Inhoud tekst 13A
2. Als reactie op de komst van de Galliërs vluchten veel Romeinen de stad uit. De anderen wijken uit naar het Capitool. Enkele hoogbejaarden blijven in hun huizen de dood afwachten.
3. a. Het Capitool was de burcht van de Romeinen boven op de heuvel Capitolinus.
b. Vanaf een hoge heuvel is het gemakkelijker om je te verdedigen tegen aanvallers.
c. Op de Capitolinus hadden de Romeinen een grote tempel gebouwd voor Jupiter, Juno en Minerva. Jupiter was de belangrijkste god voor de Romeinen.
4. Een mortem dignam is voor de senatoren: niet uit je huis vluchten voor de vijand, maar de dood in stijl afwachten en trots sterven.
6. De Galliërs begrijpen niet waarom de oude mannen in nette toga’s en onbewogen in hun huizen zitten. Ze hadden verwacht dat iedereen weggevlucht was.
7. De oude man wil niet worden aangeraakt door een vijand.
9. Omdat een oude senator een Galliër met zijn scepter slaat.
10. Het lot is nu eenmaal sterker dan de mensen. De Romeinen kunnen niet anders dan dapper verdragen wat het lot hun oplegt.
Grammatica tekst 13A
1. r.1 perf. : relinquo, relinque˘re
r.3 perf. : concedo, concede˘re
r.5 imperf. : malo, malle
r.8 praes. : pervenio, pervenire
r.11 imperf. : volo, velle
r.14 praes. : volo, velle
r.15 geb. wijs : nolo, nolle
r.17 perf. : occido, occide˘re
Taaloefeningen tekst 13A
A.
1. wij wilden niet/hebben niet gewild
2. hij wil
3. ik wilde niet
4. hij droeg/heeft gedragen
5. hij wil liever
6. liever willen
7. zij wilden niet/hebben niet gewild
8. jij wilde
10. wij willen niet
11. jij wilt
12. hij had liever gewild
B.
1. Ik wilde wel(iswaar) komen, maar ik kon niet.
2. Wat wil je liever?
3. Sommige oude mannen wilden liever thuis blijven, de overigen verlieten de stad.
4. Hoewel ik niet wilde, dwongen zij mij te komen!
5. Jij wil het vlakbij gelegen land binnenvallen.
6. Hoewel jij hen vaak uitgenodigd had, wilden zij niet komen.
De Galliërs
1. Grofweg in het huidige Frankrijk en in Noord-Italië, vlak onder de Alpen.
2. – De gewone boeren bevolking
– de adel
– de druïden.
3. De broek en de ijzeren ploeg.
Bronnen over de Galliërs
1. Rechtspraak en het uitvoeren van godsdienstige handelingen en rituelen.
b. De Galliërs dachten dat je ziektes of levens moest ‘afkopen’ bij de goden. De goden zouden namelijk niet tevreden gesteld zijn als er voor het leven van één persoon geen ander mensenleven wordt teruggegeven.
c. Als er iemand wordt geboren, moet een overleden persoon daarin reïncarneren. Dit was dan de persoon die geofferd werd. De plaats werd opgevuld, zodat de persoon die offerde niet meer ‘nodig’ was.
3. Ze beschikken over leven en dood van hun vrouw en kinderen.
4. a. -
b. -
c. Ze dragen een broek, hebben lang haar met een snor, het dorp heeft zijn eigen druïde en één stamhoofd.
5. Hij heeft lang haar en een snor, hij draagt een lange broek, heeft een ontbloot bovenlichaam. Verder hangt zijn zwaard aan een ketting om zijn middel.
6. Een zeer omvangrijk mensenoffer, zoals door Caesar beschreven.
Latijn in het Nederlands
1. a. sentiment
b. sensibel: gevoelig (sentio, sensi).
c. sacraal: heilig (sacer).
d. et cetera: en het overige (et, ceterus).
e. millennium: duizend jaar (mille en annus).
f. brief (brevis).
Tekst 13B Vae victis! Wee de overwonnenen!
Vertaling Tekst 13B
1 Nu was ook het Capitool in geweldig groot gevaar, omdat de Galliërs ’s nachts in stilte probeerden omhoog te klimmen. Niet alleen merkten de bewakers, maar zelfs de honden niet bemerkten hun komst. Plotseling echter maken/maakten de ganzen, 5 gewijd aan Juno, een groot lawaai en wekken/wekten de aanvoerder Manlius, een man uitstekend door/in de oorlog en de overige jongemannen. Terwijl de overigen beven/beefden, snelde Manlius de Galliërs tegemoet en wierp één Galliër, al op de muur staande/die al op de muur stond, met zijn schild naar beneden. Daarna wierpen de Romeinen met veel wapens en Stenen 10 alle Galliërs van het Capitool naar beneden.Brennus, de woeste koning van de Galliërs, hield/bezette echter de stad. Eén man kon Rome nu redden: Camillus! Toen riepen de Romeinen hem terug uit ballingschap! Maar voordat hij kwam, dwong de honger de Romeinen vrede te maken/sluiten. 15 Brennus vroeg duizend pond (van) goud van de Romeinen. De Romeinen wanhoopten aan de komst van Camillus. Daarom brachten de Romeinen de duizend pond goud, maar de Galliërs hadden te zware gewichten op de weegschaal gelegd! De Romeinen verdroegen dit niet en wilden al weigeren, wanneer/toen de brutale koning zijn zwaard toevoegt/toevoegde aan de gewichten en uitschreeuwt/uitschreeuwde: 20 ‘Wee de overwonnenen!’ Kijk! Dan/Toen komt/kwam door een of ander toeval Camillus aan met soldaten en brengt hulp. Hij schreeuwt/schreeuwde uit: ‘Met het zwaard, niet met goud heroveren wij het vaderland’. De door de nieuwe zaak verschrikte Galliërs pakken/pakten de wapens en storm(d)en op de Romeinen af meer door woede dan door beraad. Met een kort gevecht verjaagt/verjoeg Camillus de vijanden uit de stad. 25 Zegevierend keerde hij terug naar de stad en het volk noemde hem ‘Romulus’ en ‘de andere/tweede stichter van de stad’.
Inhoud Tekst 13B
2. Eigen verwerking.
4. Het woord eorum uit regel 3 verwijst naar Galli van regel 2.
5. Manlius is een iuvenis. Dat valt op te maken uit regel 5-7: de ganzen wekken de leider Manlius en de overige jongemannen.
7. Camillus had Rome teleurgesteld verlaten, omdat de Romeinen hem na hun overwinning op Veii ervan beschuldigden meer aan de goden te denken dan aan hen. Hij voelde zich ondankbaar behandeld.
8. a. De Romeinen wisten niet of de boodschap wel bij Camillus terecht kwam. Bovendien wisten ze niet of Camillus nog wel zou willen helpen.
b. De Romeinen probeerden als gevolg van hun onzekerheid over Camillus’ komst met goud de vrede te kopen.
9. De Romeinen moeten meer goud geven.
12. Camillus bedoelt dat Romeinen de Galliërs niet met goud, maar met het zwaard moeten verdrijven.
13. Zonder Camillus was het slecht afgelopen met de Romeinen. Camillus is de redder van Rome. De Romeinen vinden Camillus’ ingrijpen voor Rome net zo belangrijk als de vroegere stichting van Romulus.
14. De schrijver heeft spanning aan het verhaal gegeven door in regel 1 t/m regel 4 de Galliërs bijna, maar toch weer net niet de burcht te laten innemen. Ook heeft de onzekerheid over de komst van Camillus het verhaal spannender gemaakt.
Grammatica Tekst 13B
1. r.1 imperf. : sum, esse
r.4 imperf. : sentio, sentire
r.8 perf. : fero, ferre
r.10 perf. : deiicio, deice˘re
r.12 imperf. : possum, posse
r.16 perf. : affero, afferre
r.17 pl.q.perf. : impono, impone˘re
r.18 imperf. : volo, velle
Taaloefeningen tekst 13B
A.
1. zij dragen (praes.)
2. hij droeg/heeft gedragen (perf.)
3. draag (praes.)
4. jullie hadden gedragen (plusq.perf.)
5. wij droegen/hebben gedragen (perf.)
6. wij dragen (praes.)
7. ik droeg (impf.)
8. jij had gedragen (plusq.perf.)
9. jij draagt (praes.)
B.
1. jij was/bent geweest
2. ik droeg/heb gedragen
3. ik droeg
4. liever (te) willen
5. (te) dragen
6. wij hadden gedragen
7. zij waren geweest
8. jij had gekund
9. niet gewild te hebben
10. jij draagt
11. jij kan
12. te zijn geweest
13. jullie hadden gewild
14. wij kunnen
15. jij wilde niet/hebt niet gewild
16. niet willen
C.
1. Romani Gallos vincere possunt = De Romeinen kunnen de Galliërs overwinnen
2. Aurum Gallis tradere nolumus = Wij willen het goud niet aan de Galliërs overhandigen
3. Subito strepitus ingens erat = Plotseling was er een geweldig/enorm lawaai
4. Galli in Romanos arma ferunt = De Galliërs voeren oorlog (lett. dragen wapens) tegen de Romeinen
D.
1. De honden konden de vijanden niet horen, omdat ze sliepen (de vijanden konden de honden niet horen etc.).
2. Een enorme menigte (van) Romeinen was aanwezig.
3. Ik heb veel gedragen! Jij wilde niets dragen.
4. Wij willen lachen en vrolijk zijn.
5. Na een kort gevecht had Camillus overwonnen: de Galliërs verlieten Rome.
6. Ik wil jou geen hulp brengen, omdat jij mij vroeger geen hulp hebt gebracht.
De stad Rome
1. - plaats voor volksvergaderingen
- godsdienstig centrum
- plaats voor rechtspraak
- handelscentrum, winkelcentrum
- financieel centrum
- ontmoetingsplaats
2. a. de Dam in Amsterdam.
b. In de 17e eeuw was de Dam ook het bestuurscentrum en had het een religieuze functie. Momenteel geldt de Dam wel als een commercieel centrum (winkels en beurs) en als ontmoetingscentrum.
c. Op de Dam vindt geen rechtspraak plaats, geen volksvergaderingen.
b. Het is een plek waar mensen samenkomen.
Winkels en ambachten
1. a. De ambachtslieden konden zo goed samenwerken. Voor de klant was het handig, want zo had hij veel keuze. Bovendien was de bevoorrading gemakkelijk.
b. De concurrentie was groot.
2. a. Er hangt waar uitgestald.
b. Stoffenwinkel.
3. a. De slager hakt het vlees in stukken.
b. Stukken vlees
c. Weegschaal
d. Ze maakt aantekeningen
4. a. Wol kaarden betekent het door middel van een kaarde (soort kam) de vezels van de te spinnen stof ontwarren en evenwijdig leggen.
b. Nee, want hij moet nog over de kooi worden gelegd om wit gemaakt te worden.
c. Minerva was de godin van de ambachten.
5. Dat blijkt uit de aapjes.
6. W4 Het maken van brood
W5 Poelier
Les 14 Romeinse zelfopoffering
Een voorbeeldige Romein:
Marcus Curtius
1. Marcus Curtius begreep wat iedere Romein zou moeten
begrijpen: het kostbaarste wat Rome bezit is de
moed van haar mannen.
2. Eigen verwerking.
3. De mensen dachten: goud, dat is natuurlijk het beste wat een mens heeft. Met goud krijg je alles voor elkaar.
Andere mensen dachten: mest is belangrijk. Zonder mest groeit geen gewas op de velden, dus krijgen we honger. Honger zal onze kracht ondermijnen, dus . . . mest is het belangrijkst.
Weer anderen dachten: graan en vruchten, eten dus, dat hebben we hard nodig. Zonder gaan we dood, dus. . . graan en vruchten zijn het belangrijkst.
Sommigen dachten: zonder vrouwen geen kinderen, zonder kinderen geen sterk Rome, dus . . . we gooien er een vrouw in!
Even repeteren
1. a. Het verschil tussen directe rede en indirecte rede is: in de directe rede wordt met aanhalingstekens direct geciteerd wat iemand zegt of zei. In de indirecte rede wordt door iemand anders, dus indirect, in een bijzin verteld wat iemand zegt of zei.
b. Mark zei: ‘Ik ben verliefd op Jantien.’
c. Jantien brulde dat zij genoeg van die jongen had.
d. -
Latijn in het Nederlands
1. a. faam: roem (fama)
b. vacuüm: het luchtledige (vacuus).
c. piëteit: vroomheid, verering (pietas).
Tekst 14A Een Galliër daagt de Romeinen uit
Vertaling Tekst 14A
1 (In) het volgende jaar maakten/voerden de Galliërs
weer oorlog tegen de Romeinen. Het gerucht was/dat
er tussen/onder de Galliërs een zekere man met een
uitzonderlijke grootte van lichaam was. Spoedig
berichtte een soldaat aan de Romeinse opperbevelhebber
dat een dergelijke man naar de lege brug naar
5 uitschreeuwde: ‘Het is noodzakelijk dat de sterkste
man van de Romeinen naar voren komt voor een
gevecht.’ Eerst was er lang stilte tussen/onder de
Romeinse soldaten Daarna ging Titus Manlius, de
zoon van Lucius, naar de opperbevelhebber en zei dat
hij aan dat monster zijn moed wilde laten zien: de
Galliërs uit de stad verdrijven.
10 De opperbevelhebber zei dat hij vertrouwde op zijn
moed en liefde voor zijn vader en vaderland.
De enorme Galliër wacht/wachtte blij op Manlius en
daagt/daagde hem met beledigende woorden uit tot
het gevecht. Hij bespot/bespotte hem en steekt/stak
zijn tong uit.
Inhoud Tekst 14A
2. De Galliërs hebben waarschijnlijk gezegd: het gaat om de overwinning. Wie dit tweegevecht wint, wint de strijd. De inzet is dus de afloop van de totale strijd.
3. Niemand van de Romeinen durfde een tweegevecht aan met de Gallische reus: daarom zweeg iedereen, toen gevraagd werd wie er naar voren wilde komen om met hem te vechten.
b. De imperator wenst Manlius geluk met zijn moed om in zijn eentje het lot van de Romeinse staat te verdedigen.
5. Misschien heeft de Galliër in zijn beste Latijn gezegd: hé, dwerg! Ga je moeder kietelen! Of zoiets.
Grammatica Tekst 14A
1. r.2 quendam virum esse
r.4/5 talem virum procedere (et) exclamare
r.5/6 virum fortissimum procedere
r.8/9 se velle
r.10 se confidere
2. r.1 abl. ev. : van tijd
r.2 gen. ev. : van bezit
r.4 acc. ev. : in + acc.
r.4 abl. ev. : van wijze
r.7 nom. ev. : onderwerp
r.9 abl. ev. : ex + abl.
Taaloefeningen tekst 14A
A.
1. Dicit Marcum amicum verum esse = Hij zegt dat Marcus een echte vriend is
2. Dicit milites fortes pugnare = Hij zegt dat de dappere soldaten vechten.
3. Dicit liberos dormire = Hij zegt dat de kinderen slapen
4. Dicit puerum tacere = Hij zegt dat de jongen zwijgt
1. Dixit Marcum amicum verum esse = Hij zei dat Marcus een echte vriend was
2. Dixit milites fortes pugnare = Hij zei dat de dappere soldaten vochten
3. Dixit liberos dormire = Hij zei dat de kinderen sliepen
4. Dixit puerum tacere = Hij zei dat de jongen zweeg
C.
1. narrare (te) vertellen
2. rape˘re (te) grijpen/roven
3. mone¯re (te) waarschuwen
4. pone˘re (te) plaatsen
5. scire (te) weten
6. spectare (te) kijken naar
7. audire (te) horen
8. sperare (te) hopen
9. sole¯re de gewoonte te hebben
10. nolle niet (te) willen
11. esse (te) zijn
12. stare (te) staan
13. vince˘re (te) overwinnen
14. amitte˘re (te) verliezen
15. accipe˘re (te) ontvangen/verkrijgen
16. vulnerare (te) verwonden
17. appare¯re (te) verschijnen
18. cupe˘re (te) verlangen
1. Hij hoopte dat de slaven aanwezig waren.
2. Ik wil dat jij dit doet.
3. Jullie verlangen dat jullie slaven boeren zijn/dat de boeren jullie slaven zijn.
4. Livius vertelt dat de Romeinen de stad hebben verlaten
5. Hij meent dat wij van het vaderland houden.
6. Zij bemerken dat zij (niet zijzelf!) niet wreed zijn.
7. De oude man zag dat jullie ongedeerd waren.
8. Ik weet dat jij dit denkt.
9. De aanvoerder beveelt alle soldaten bijeen te komen.
10. Camillus meende dat Brennus wreed was.
11. Het is de gewoonte dat de burgers de stad verdedigen.
12. Het gerucht gaat (lett. is) dat de aanvoerder Camillus de overwinnaar is.
13. Het is noodzakelijk dat wij thuis blijven.
14. Zij begrepen dat zijn leven ongelukkig was.
15. Camillus verbiedt dat zij het kamp verlaten.
16. Moeder zei dat vader blij was.
18. De opperbevelhebber wil liever dat zijn soldaten wreed zijn dan slaven.
19. Ik verlang (ernaar) dat jullie mij vergeven.
20. Hij meende dat anderen dit begrepen.
Werkwoorden en uitdrukkingen waarachter het Latijn een A.c.I.-constructie gebruikt: werkwoorden van spreken, denken, wensen, bevelen,
weten
Onpersoonlijke uitdrukkingen met est, die in het Nederlands worden vertaald met: het is . . . dat (het is duidelijk, noodzakelijk, gebruikelijk, gewoonte dat . . .,etc.)
E.
1. Hij weet dat hij de Romeinse staat verdedigt.
2. Zij weten dat ze de Romeinse staat verdedigen.
3. Hij begon ons te roepen, toen hij had gezien dat allen aanwezig waren.
4. Camillus zei dat de soldaten de Romeinen niet vrezen/dat de Romeinen de soldaten niet vrezen/dat de Romeinse soldaten niet bang zijn.
5. Vecht voor je huis, voor je echtgenoten, voor je vaderland!
6. De aanvoerder van de Romeinen schreeuwde uit dat hij niet alleen de vijand kon overwinnen.
7. Zij begrijpen dat ze niet kunnen vluchten.
9. ‘Ik weet dat ik niets weet’, zei de oude man.
10. Ik beveel jou mij te helpen.
11. Ik wil liever dat allen blijven.
12. De soldaten zeiden dat zij de Galliërs uit de stad wilden verdrijven.
13. De soldaat zegt dat hij alleen de Galliërs uit de stad kan verdrijven.
Italië in Romeinse handen
1. a. Om vee voor een kar of wagen te spannen.
b. De vijand wordt symbolisch als was hij vee onder het juk gebracht, met ander woorden: hij is volledig in de macht van de overwinnaar.
2. Omdat ze het nu op moesten nemen tegen een coalitie van onder anderen Galliërs, Etrusken en Samnieten.
3. – Door met de steden verschillende verdragen te sluiten, zodat deze geen blok konden vormen, omdat hun belangen niet hetzelfde waren (divide et impera)
– Door het stichten van coloniae door heel Italië. De inwoners van deze coloniae waren Romeinse boeren die in geval van nood ook als militair dienden in het Romeinse leger.
1. a. nudist
b. terras, territoriaal
c. kolom
Tekst 14B Titus Manlius Torquatus
Vertaling Tekst 14B
1 Daarna gaan/gingen de twee mannen staan. De
Galliër was naakt. Hij was slechts versierd met een
halsketting en gewapend met een lang zwaard en een
schild. De Romein, een man met grote moed,
wacht/wachtte op het gevecht. Plotseling
maakt/maakte een enorme dreun allen bang! Ze zien
dat de vijand zijn zwaard trekt en op Manlius neerslaat,
maar dat de slimme Romein het schild van de
vijand treft
5. met zijn schild en glipt tussen het lichaam en het
schild van de Galliër. Nu zien alle toeschouwers dat
de Galliër hem met zijn lange zwaard niet kan verwonden!
Ze vertellen dat Manlius met grote kracht de
grond heeft gegooid en gedood.
Het gerucht is dat Manlius vervolgens de bebloede
halsketting van zijn nek heeft getrokken en om zijn
eigen nek heeft gelegd. Wegens deze halsketting
noemden de Romeinen hem later Titus Manlius
10. ‘Torquatus’ (‘Met de halsketting’).
Inhoud Tekst 14B
2. Titus Manlius kruipt door een handige manoeuvre met zijn schild zo dicht tegen de enorme Galliër aan dat deze hem met zijn lange zwaard niet raken kan. Zo maakt de Romein handig gebruik van de verschillen in lengte en je kunt hem dus gerust callidus noemen.
3. Vóór de strijd, want hij heeft geen halsketting om.
4. a. Overeenkomsten:
– Een reus vecht tegen een gewone man.
– De afloop van het tweegevecht beslist over de afloop van de strijd.
– Beide reuzen prikkelen met spotternijen hun tegenstander.
b. Verschillen:
– De afloop van het gevecht beslist dat de Filistijnen worden onderworpen aan de Israëlieten. De nederlaag van de Galliërs leidt er
niet toe dat de Galliërs zich voortaan aan de Romeinen onderwerpen.
– Manlius wint door list, David door te vertrouwen op zijn eigen kwaliteiten (stenen slingeren)
en op zijn god. Bij Manlius is geen sprake van een god die helpt.
– Manlius is een patriciër, David een gewone herdersjongen.
Grammatica Tekst 14B
1. r.4/5 hostem stringere (et) deicere
r.5/6 Romanum percutere (et) insinuare
r.8 Gallum posse
r.9/10 Manlium transfodisse, deiecisse (atque) occidisse
r.11/12 Manlium detraxisse (et) circumdedisse
2. transfodisse transfodio
deiecisse deicio
occidisse occido
detraxisse detraho
circumdedisse circumdo
Taaloefeningen tekst 14B
A.
1. toe te voegen.
2. te hebben getrild.
3. te hebben geleefd.
4. te hebben (mee)gebracht.
5. te hebben gebracht naar.
7. te hebben overgeleverd.
8. te hebben gewild.
9. te hebben aangeraakt.
10. te hebben gedwongen. te hebben bijeengebracht.
11. niet te willen.
12. te hebben leren kennen.
13. te gebeuren.
14. afwezig te zijn geweest.
15. te hebben gebracht.
16. aan te nemen.
17. te hebben gestaan.
18. te zijn aangekomen.
19. te hebben geantwoord.
20. te hebben geweten.
21. te hebben geroofd.
22. te hebben gezegd
23. te hebben opgetild/weggenomen.
24. samen te komen.
25. (te) kunnen.
26. te hebben gedragen.
B.
1. Zij willen niet, dat de Galliërs de stad aanschouwen.
2. Wie van ons wil niet, dat allen in vrede leven?
3. Hij zegt, dat de burgers de bode doden.
5. Hij zei, dat de burgers de bode doodden.
6. Hij zei, dat de burgers de bode hadden gedood.
7. Ik denk niet, dat de vijand mij daar gezien heeft.
8. Wij weten, dat de Romeinen veel oorlogen hebben gevoerd.
9. Ik zei, dat het besluit van de consul mij niet was bevallen.
10. Het is noodzakelijk, dat zij daar zijn geweest.
11. Hij wist, dat de vijanden het legerkamp in verwarring hadden gebracht.
12. Hij/zij vertelde dat hij/zij zijn/haar moeder had gered.
13. Zij vertelden dat zij hun moeder redden.
14. Zij vertellen dat zij hun moeder hebben gered.
C.
1. Alle Romeinen waren bang, toen zij gehoord hadden, dat de Galliërs naar Rome kwamen.
2. Ik hoorde, dat jij de oorzaak van de nederlaag niet had vernomen/kende.
3. Brennus besloot het legerkamp midden in de stad te plaatsen.
4. Wij hoorden, dat jouw vader drie slaven had gekocht.
6. Wij weten, dat wij alles geprobeerd hebben.
7. Wij horen, dat alle boeren hun akkers en huizen hebben verlaten en naar Rome zijn gevlucht.
Latijn in het Nederlands
1. a. publiek
b. venijn
c. auteur
Tekst 14C Gifmengsters
Vertaling Tekst 14C
1 Een zekere slavin kwam bij de politiecommissaris
Quintus Fabius Maximus en zei dat zij de oorzaak
wist van de algemene ziekte en (deze) wilde verraden.
Fabius legde de zaak onmiddellijk aan de consuls
voor, de consuls aan de senaat. Daarna zei de slavin
dat
5 sommige vrouwen gifdranken voorbereidden, en zo
de staat wilden te gronde richten. Zij voegde eraan toe
dat zij bereid was senatoren en consuls naar die vrouwen
te brengen, en zij verzekerde dat zij de vrouwen
senatoren en consuls sommige vrouwen die kruiden
aan het bereiden waren. Bijna twintig vrouwen zijn
met de gifdranken naar
10 het forum gebracht. Toen twee van hen, Cornelia en
Sergia, zeiden dat de dranken gezond waren, beval de
slavin hen deze gifdranken te drinken. Door de woorden
van de slavin in verwarring gebracht leggen/
legden ze de zaak voor aan de overige vrouwen. En
alle vrouwen zeiden dat ze bereid waren hun dranken
te drinken. Nadat de vrouwen de dranken hadden
gedronken,
15 zijn allen gestorven door hun eigen gif(dranken).
Sommige schrijvers leveren over dat de consuls ook
andere vrouwen gevangen hebben genomen en bijna
170 hebben veroordeeld.
Inhoud Tekst 14C
2. De slavin (serva) van regel 1.
3. Door gifdranken te brouwen en die aan vooraanstaande Romeinen te drinken te geven of te verkopen.
6. Ja, want er is geen sprake van een andere serva.
7. Nee, de res van r.3 is het feit dat vrouwen gifdranken brouwen en de res van r.12 gaat om het zelf opdrinken van deze gifdranken.
8. Ja, want er was sprake van een publicae pestis (r.2) waarbij vooraanstaande Romeinen ziek werden en stierven.
Grammatica Tekst 14C
1. r.2/3 se (S) scire causam (O) publicae pestis et indicare velle.
r.4/5 feminas nonnullas (S) venena (O) parare, et sic civitatem (O) perdere velle.
r.6/7 se (S) paratam esse senatores (O) et consules (O) ad istas matronas ducere
r.7 eos (S) feminas (O) manifesto deprehendere posse.
2. r.11 potiones esse (dixerunt)
r.11/12 eas bibere (iussit)
r.13/14 se esse (dixerunt)
r.16/17 consules comprehendisse (et) damnavisse (tradunt)
3. r.1 acc. ev. : ad + acc.
r.2 gen. ev. : van bezit
r.6 acc. mv. : ad + acc.
r.9 abl. mv. : cum + abl.
r.10 abl. mv. : ex + abl.
r.12 abl. mv. : van reden
r.14 acc. mv. : lijd. vw.
Taaloefeningen tekst 14C
A.
1. Zij hoorden dat de overwinnaars de ongelukkige bodes hadden gedood.
2. Zij horen dat de bewakers alleen de jonge man hebben gedood/dat de jonge man alleen/in zijn eentje de bewakers heeft gedood.
3. Hij berichtte dat de weldaad van de koning zijn eigen vrouw zeer had verward.
4. Hij zegt dat hij een bijzonder/opvallend standbeeld heeft gezien.
B.
1. Milites dixerunt se famem non ferre
De soldaten zeiden dat zij de honger niet verdroegen
2. Dico me pretium maximum rogare
Ik zeg dat ik de hoogste/zeer hoge prijs vraag
3. Servus dixit se dona ferre
De slaaf zei dat hij geschenken droeg/bracht
4. Dicis te Romanam esse
Jij zegt dat jij een Romeinse bent
C.
1. Het is jullie toegestaan naar het huis van onze vader te gaan.
2. Hij bevestigde, dat de oorlog door hem was voorbereid.
4. Zij willen, dat ik bij moeder, (en) dat jij bij vader blijft.
5. Wijze mensen weten, dat de liefde alles overwint.
Les 15 Hannibal
De Eerste Punische Oorlog
1. 264 –242 v.Chr.
2. Puniërs: een andere naam voor Carthagers, de bewoners van de stad Carthago.
Hamilcar: de vader van Hannibal en listige generaal van de Puniërs, die de opstand van de soldaten onderdrukte en Spanje binnenviel en grotendeels veroverde.
Hasdrubal: broer van Hannibal
Latijn in het Nederlands
1. a. cum laude: met lof (laus)
b. imperium: rijk (imperium)
c. fraude: bedrog (fraus, fraudis)
d. vitaal: levendig (vita)
Tekst 15A De eed van Hannibal
Vertaling tekst 15a
1 Toen Hannibal een jongen van bijna 9 jaar was, nam
zijn vader Hamilcar het besluit om het leger over te
brengen naar Spanje. Eerst ging hij met zijn zoon
naar de tempel om te offeren. Daar vroeg Hannibal
aan zijn vader
Hamilcar zijn zoon naar het altaar en dwong hem met
een eed om, zodra hij (het) door zijn leeftijd kon, vijand
te zijn voor het Romeinse volk. ‘Mijn zoon, ik
ben boos omdat onze eilanden Sicilië en Sardinië nu
10 onder gezag van het Romeinse volk zijn: want de
Romeinen hebben deze door oorlog en bedrog afgepikt.
Raak nu het altaar aan en zweer dat je nooit in
vriendschap met de Romeinen zult zijn.’ De jongen
raakte vervolgens het altaar aan en zwoer zoals zijn
vader had bevolen. Gedurende zijn gehele leven
gedroeg Hannibal zich zo
15 dat hij de gevaarlijkste van alle tegenstanders was
voor het Romeinse volk.
Inhoud Tekst 15A
2. Bijzin, omdat ‘zodat’ een voegwoord is.
3. Baäl – Hamman
4. Hannibal wil samen met het leger mee naar Spanje.
6. Omdat de Romeinen de eilanden Sicilië en Sardinië van de Carthagers hebben afgepikt.
8. ut hostis esset populo Romano (r.7-8)
9. Ja: (omnem t/m gerebat ut) adversariorum omnium periculosissimus populo Romano (esset) (r.14-16).
Grammatica Tekst 15A
1. r.1 esset : cum
r.3 traiceret : ut
r.4 sacrificaret : ut
r.5 induceret : ut
r.7 posset : cum
r.8 esset : ut
2. te fore
3. r.11 perf. : intercipio
r.12 geb. wijs : iuro
r.13 perf. : tango
r.14 pl.q.perf. : iubeo
r.15 imperf. : gero
r.16 imperf. C. : sum
Taaloefeningen tekst 15A
A.
1. ik verhinder, prohiberem
2. hij verliest, perderet
3. jullie bewaken, custodiretis
4. wij brengen naar, adduceremus
5. jij brengt naar, induceres
6. zij voelen, sentirent
7. hij brengt mee, afferret.
8. jij zweert, iurares
10. wij zijn op onze hoede voor, caveremus
B.
1. opdat/zodat hij keek naar
2. zodra hij keek naar
3. jij had gemaakt
4. opdat/zodat ik deed
5. opdat/zodat hij verbood
6. wij begrepen
7. opdat/zodat wij begrepen
8. hij beweegt
9. opdat/zodat hij bewoog
10. zodra hij bewoog
C.
1. Hij kwam om mij te begroeten.
2. Zodra hij de sporen vond, schreeuwde hij het uit.
3. Ik vertelde jou alles, opdat je mij vergaf.
4. Ik doe/handel, zoals je wilt.
5. Ik was zo geschrokken (lett. verschrikt), dat ik over mijn hele lichaam trilde.
D.
1. De Romeinen hebben zoveel soldaten verloren, dat de aanvoerder uitschreeuwde: ‘O Jupiter, help ons!’
2. Hannibal kwam naar Italië, om de Romeinen te overwinnen.
4. Wij kwamen naar Rome om de consul te begroeten.
5. De paarden waren zo verschrikt, dat ze de stem van het meisje niet hoorden.
6. Zodra als de soldaten de plannen van de aanvoerder hadden gehoord, zweerden ze dat ze nooit in vriendschap met de vijanden zouden zijn.
7. De vrouw was zo sterk, dat drie mannen haar niet konden vastpakken.
Latijn in het Nederlands
1. a. terreur
b. fundament
Tekst 15B Hannibal bedwingt de Alpen
Vertaling Tekst 15b
1 Toen ze de bergkam van de Alpen hadden bereikt,
bleven ze daar twee dagen om uit te rusten.
Sneeuwval bracht/bezorgde de vermoeide soldaten
geweldige angst. Toen de colonne daarna traag
voortging en
5 allen de moed verloren, beval Hannibal de soldaten te
blijven staan/halt te houden. Opdat ze niet/om te
voorkomen dat ze aan hun redding wanhoopten,
toonde hij de soldaten Italië en de Povlakte en zei dat
Italië, maar ook van Rome. Vervolgens begon de
colonne voort te gaan, maar de tocht was
10 veel moeilijker dan bij de beklimming: want bijna de
hele weg was zo steil, nauw, (en) glibberig dat de een
op de ander (viel) en de lastdieren op de mensen vielen.
Daarna kwamen ze bij een zo nauwe en steile
kloof, dat een ongewapende soldaat met moeite zich
kon laten zakken.
15 Toen beval Hannibal de soldaten daar een weg aan te
leggen. Toen ze de bomen hadden geveld/omgehakt
en een geweldige stapel (van) hout hadden gemaakt,
steken/staken ze deze in brand en gieten/goten azijn
op de brandende rotsen, om (ze) te laten springen.
Daarna maakten ze de kloof met gereedschap begaanbaar,
zodat niet alleen de lastdieren, maar ook de olifanten
20 konden afdalen
2. - De soldaten zijn moe (fatigatis, r.2)
- Er is sneeuw gevallen (nivis casus, r.3)
3. a. Hannibal
b. Om zijn soldaten op te peppen; ze zijn er bijna!
c. De Alpen
5. Het leger had veel wapens, dieren en spullen bij zich, die ze moeilijk konden achterlaten.
6. - bomen kappen en op stapel leggen
- stapel in brand steken
- azijn over de rotsen gieten
- met gereedschap pad langs de rots aanleggen
Grammatica Tekst 15B
1. posset : ut
cecidissent : cum
fecissent : cum
putrefacerent : ut
possent : ut
2. eos transcendere (moenia)
3. r.1 pl.q.perf. C : pervenio
r.2 imperf. C : quiesco
r.3 perf. : infero
r.5 imperf. C : demitto
r.6 imperf. C : despero
r.10 perf. : sum
Taaloefeningen tekst 15B
A.
1. toen wij doodden
3. toen jij bleef/wachtte
4. met groot geschreeuw
5. toen jij zocht/vroeg
6. toen ik jou toesprak.
7. toen hij viel/doodde
8. met zijn vrouw
9. toen zij doodden
10. met een grote legermacht
B.
1. opdat/zodat wij overwonnen
2. terwijl zij wanhopen
3. wanneer jij toevoegt
4. toen jij toevoegde
5. zoals wij weten
6. terwijl jullie gieten op
7. zodra hij hoorde
8. toen zij hadden gehoord
9. opdat/zodat zij voortgingen
10. zoals jullie willen
C.
1. Toen Hannibal in Italië was aangekomen, vreesden alle burgers hem.
2. Hoewel de moeder de soldaten smeekte haar zoon niet te doden, doodden zij hem toch.
3. Toen het Romeinse leger in groot gevaar was, bracht de nieuwe consul meteen hulp.
5. Na het wrede gevecht kwamen de soldaten eindelijk in het legerkamp aan.
6. Hoewel de vijanden stenen naar de Romeinen gooiden, konden de Romeinen hen toch overwinnen.
Les 16 Rome en Carthago
Romeinen in het nauw
Ticinus
riviertje in Noord-Italië waar Hannibal de Romeinen versloeg en consul Scipio op het nippertje van de dood werd gered.
Scipio
de consul die het Romeinse leger leidde dat strijd voerde met Hannibal, waarbij hij zelf gewond raakte en Hannibal de overwinning behaalde. Vader van de latere Scipio die de Carthaagse legers definitief zou verslaan.
Trebia
de rivier waar bovengenoemde Scipio samen met de andere consul Sempronius de slag tegen de Carthagers verloor.
Trasimeense meer
meer in Midden-Italië waar Hannibal de Romeinse legioenen versloeg. Nu lag de weg naar Rome open.
Cannae
bij Cannae werd de laatste slag gestreden die Rome tegen Hannibals komst kon beschermen. Ook deze strijd werd verloren.
1. a. rumoer
b. kopie, copieus
Tekst 16A De reacties in Rome
Vertaling Tekst 16A
1 In Rome liep het volk bij het eerste bericht van deze
nederlaag te hoop op het Forum met geweldige
schrik. Toen voor het senaatsgebouw een grote
menigte de autoriteiten riep, zei eindelijk niet
veel/ver voor de nacht pretor Marcus Pomponius:
‘Hannibal
5 heeft ons in een groot gevecht overwonnen.’ De mensen
bericht(t)en daarna dit gerucht thuis: dat de consuls
met een groot gedeelte van de troepen gesneuveld
waren en dat weinigen over waren; dat dezen of
vluchtten verspreid over Etrurië of gevangenen van de
vijand waren. De volgende dag ondervroeg bij de
poorten van de stad een grote
om alle zaken van die/hen te vernemen. Al naar
gelang iemand blijde of droevige berichten hoorde,
waren de mensen blij of treurden ze. Vooral van de
vrouwen waren zowel de vreugdes opvallend als het
verdriet. Eén vrouw, toen ze juist in de poort
15 haar ongedeerde zoon zag, stierf in zijn omhelzing/de
omhelzing met hem. Een andere/tweede vrouw is
gestorven bij de eerste aanblik van haar terugkerende
zoon door al te grote vreugde, omdat zijn dood ten
onrechte was bericht.
Inhoud Tekst 16A
2. Slag bij het Trasimeense meer.
4. a. paucos (r.7).
b. als aanwijzend voornaamwoord.
5. hunc rumorem zijn geruchten, die niet waar hoeven te zijn, omnes res zijn de feiten van ooggetuigen.
6. Eigen verwerking
7. tijdstippen:
- ante noctem (r.4)
plaatsen:
- in Forum ante curiam (r.1-2)
- domos (r.6)
- ad portas urbis (r.9)
Grammatica Tekst 16A
1. r.1 huius gen. ev. (mnl.), vrl., (onz.)
r.5 hunc acc. ev. mnl.
r.8 hos acc. mv. mnl.
2. r.2 abl. ev. : cum + abl., terror
r.5 abl. ev. : van reden/oorzaak, pugna
r.7 gen. mv. : van geheel, copia
r.9 abl. ev. : van tijd, dies
r.13 nom. mv. : onderwerp, gaudium
r.17 gen. ev. : van bezit, ille
3. consules (caesos) esse, paucos superesse, hos fugere (aut) esse
Taaloefeningen tekst 16A
A.
1. gen. ev. mnl./vrl./onz.
2. acc. ev. mnl.
3. nom./abl. ev. vrl., nom./acc. mv. onz.
4. nom. ev. vrl., nom./acc. mv. onz.
6. nom. mv. vrl.
7. abl. ev. mnl., nom./acc./abl. ev. onz.
8. abl. ev. mnl./onz.
9. acc. mv. vrl.
10. dat./abl. mnl./vrl./onz.
B.
ipso, geen nominativus ev. of mv.
huius, geen accusativus ev. of mv.
iste, geen dativus ev.
harum, geen mannelijke/onzijdige vorm
Latijn in het Nederlands
1. a. occasie, occasion
b. victorie
c. opus (magnum)
d. scriptie
e. tumult
f. bona fide, bona
g. intentie
h. studie
i. dokter
Tekst 16B De dood van Archimedes
Vertaling Tekst 16B
1 Marcellus greep eindelijk de gelegenheid toen hij
door verraad Syracuse kon binnenvallen. Toen hij
Syracuse had veroverd, begreep hij dat door de
tegengehouden.
5 Toch fascineerden de werken van de geniale man hem
zo, dat hij de soldaten beval zijn leven te sparen. Toen
hij (Archimedes) tijdens het oproer in zijn huis figuren
in het zand schreef, kwamen soldaten zijn huis
binnen om goederen te plunderen. Een van hen vroeg
10 Archimedes wie hij was. Hij, omdat hij aandachtig
was voor zijn figuren, kon zijn naam niet noemen,
maar beschermde met zijn handen het zand en
schreeuwde uit: ‘Wil niet, ik smeek je, mijn cirkels
door de war gooien!’ Toen doodde de kwade soldaat
hem boos (geworden), zodat het bloed zich verspreidde
over zijn figuren.
15 Op deze wijze gebeurde het dat Archimedes zijn leven
aan de studie gaf, de studie echter het leven van hem
afnam. Marcellus vond deze daad heel erg en zorgde
man.
Inhoud Tekst 16B
1. De Romeinen wilden Syracuse innemen, omdat Syracuse Hannibal in de strijd tegen de Romeinen gesteund had.
2. Syracuse was een Griekse stad op Sicilië. Dat een Griekse ingenieur zich daar bevond was dus niet zo vreemd. Hij werd bovendien ingeschakeld bij de verdediging van de stad.
3. Op ill. W1 kun je zien hoe de door Archimedes voor de Syracusanen ontworpen hijskranen schepen uit het water proberen te hijsen.
5. Met occasionem wordt de mogelijkheid bedoeld om door middel van verraad de stad in te nemen.
7. Ondanks het feit dat Marcellus door Archimedes’ machines de stad niet kon innemen, had hij bewondering voor deze apparaten.
8. Met de formas (r.8) worden de figuren bedoeld die Archimedes in het zand tekende en die hij zelf in regel 12 circulos noemt
9. a. De soldaat vraagt wie hij is.
b. Archimedes zit aan een tafeltje en tekent niet in het zand.
10. a. Waarschijnlijk zou Archimedes hebben gezegd: nee hoor, niet mijn studium maar een brutale soldaat heeft mij mijn leven ontnomen.
b. Eigen verwerking.
12. In ieder geval moet je kunnen uitleggen wat met de wet van Archimedes wordt bedoeld. (Een lichaam dat helemaal of gedeeltelijk in water is gedompeld, ondervindt een opwaartse kracht waardoor zijn gewicht evenveel vermindert als het verplaatste water weegt). Toen Archimedes deze wet in het bad (dus proefondervindelijk) had gevonden, riep hij onderweg naar huis: heurèka = ik heb het gevonden.
Grammatica Tekst 16B
1. illum : acc. mnl. ev.
hoc : abl. mnl. ev.
illi : dat. mnl. ev.
hoc : acc. onz. ev.
huius : gen. mnl. ev.
2. r.2 posset : cum
r.3 expugnavisset : cum
r.6 iuberet : ut
r.8 scriberet : cum
r.9 diriperent : ut
3. victoriam suam (inhibitam) esse
Taaloefeningen tekst 16B
A.
1. ‘Jullie moeten altijd hoop op een onsterfelijke naam, (en) hoop op roem hebben’, zei de aanvoerder van de soldaten. De hoop van de aanvoerder zelf was echter gering.
2. Jullie vertellen niets nieuws.
3. De burgers zwegen lange tijd, omdat de angst voor een hinderlaag groot was.
4. Ouders hebben dikwijls grote liefde voor hun zoons en dochters.
6. Veel mensen hebben angst voor de dood.
7. De liefde van/voor jullie ouders is groot.
8. Het eind van het leven is de dood.
9. Zij zeggen dat de angst voor de Galliërs bij de Romeinen groot is geweest.
Rome rekent met Carthago af
1. Waarschijnlijk omdat hij geen hulp kreeg uit Carthago. Hij was bang dat hij ingesloten zou worden door de Romeinen.
2. Scipio stak met zijn leger over naar Noord-Afrika. De Carthagers raakten in paniek en wilden een wapenstilstand.
3. Nee, hij ontkomt en vlucht naar het oosten.
4. a. Scipio, de consul die door Hannibal bij de Ticinus, de Trebia wordt verslagen.
b. Scipio Africanus Maior die zijn vader redt bij de rivier Ticinus, en in 210 v.Chr. aar Spanje wordt gestuurd en Hannibal verslaat bij Zama.
c. Scipio Minor, die 146 v.Chr. Carthago met de grond gelijk maakt.
Latijn in het Nederlands
1. a. exit: uitgang (exeo)
c. curator: beheerder (cura)
d. jurist: rechtsgeleerde (ius)
Tekst 16C De dood van Hannibal
Vertaling Tekst 16C
1 Hannibal hield zich op in een fort. Hij had zeven uitgangen
uit/in dat fort gemaakt, zodat hij altijd een
weg gereed had voor de vlucht. Want hij was altijd
bang dat de Romeinen hem zouden gevangennemen.
Toen de Romeinse gezanten
5 bij het fort waren gekomen, wilden ze verhinderen
dat Hannibal wegvluchtte/ontsnapte. Dus omsingelden
ze het fort met een menigte soldaten van Prusias.
Een jongen op de uitkijk vanaf/bij de deur zei tegen
Hannibal dat zeer veel soldaten verschenen. Hij beval
de jongen om alle uitgangen
10 rond te gaan en snel hem te berichten of soldaten aan
alle kanten het gebouw belegerden. Want hij was bang
dat de Romeinen zijn huis zouden aanvallen.
Hannibal, toen de jongen had bericht dat alle uitgangen
waren bezet, begreep dat het einde van zijn leven
aanwezig was. Dus eiste/vroeg hij het gif, al ver tevoren
15 klaargemaakt, opdat niet/om te voorkomen dat de
Romeinen hem konden doden. ‘Nu wil ik’, zei hij,
‘het Romeinse volk bevrijden van een langdurige
zorg, omdat ze de dood van een oude man niet willen
afwachten.’ Daarna verwensend het hoofd en het rijk
van Prusias, omdat die het recht van gastvrijheid
20 had geschonden, dronk hij de beker leeg. Dit was het
einde van het leven van Hannibal.
Inhoud Tekst 16C
2. ut semper iter paratum fugae haberet (r.2-3)
4. Hannibal
5. Hij wilde nog de mogelijkheid benutten om te
vluchten.
6. exitus (r.13) zijn de 7 uitgangen van het fort, de exitum (r.14) is het einde van Hannibals leven.
7. De Romeinen hebben zich al vanaf 218 v.Chr. druk gemaakt om Hannibal, en zelfs na de verovering van Carthago beschouwen ze Hannibal als een bedreiging voor hen.
8. Natuurlijke dood.
9. iste is hier negatief: die rot vent.
10. Links staan soldaten voor de deur en rechts gaat Hannibal de gifbeker drinken.
Grammatica Tekst 16C
1. r.3 haberet : ut
r.4 comprehenderent : ne
r.5 venissent : cum
r.6 effugeret : ne
2. r.2 pl.q.perf. : facio
r.7 perf. : circumdo
r.12 imperf. C(ne) : oppugno
r.13 pl.q.perf. C (cum) : nuntio
r.15 perf. : posco
r.16 praes. : volo
r.18 praes. : nolo
3. r.6 abl. ev. : van middel, multitudo
r.8 acc. mv. : subj.acc. A.c.I., miles
r.11 nom. mv. : onderwerp, miles
r.14 acc. ev. : subj.acc. A.c.I., exitus
r.16 abl. ev. : aanvulling bij liberare, cura
Taaloefeningen tekst 16C
A.
1. Ik ben gekomen om haar te helpen.
2. Jij was bang dat hij ons doodde.
3. Ik heb verhinderd dat ze dit (lett. deze dingen) vertelden.
4. Zij was zo blij, dat zij het van vreugde uitschreeuwde.
5. Zij hebben hem gedood, opdat hij de list niet vernam.
6. Jullie hebben verhinderd dat de koning ontsnapte.
7. Wij waren zo boos, dat we deze oude man niet vergaven.
8. Zij waren bang dat Hannibal opnieuw naar Italië zou komen.
B.
1. De senatoren vreesden, dat zij hun macht verloren/zouden verliezen.
2. Hannibal verhinderde, dat de Romeinen uit Italië wegvluchtten.
3. De senatoren vroegen aan de burgers om Hannibal niet te helpen.
4. De man vreesde dat zijn vrouw boos zou zijn en goud zou eisen.
5. Scipio wilde verhinderen, dat een droevig lot het volk te wachten stond.
7. Bij het eerste licht gingen de burgers voort naar het Forum, om te luisteren naar de woorden van Scipio.
Les 17 De Gracchi
Even repeteren
1. a. haar (accusativus)
b. van hem, van haar, ervan
c. van hen, van deze (dingen) (mnl./onz.)
d. hen (accusativus mnl.)
e. aan/voor hem, aan/voor haar, eraan/ervoor
Latijn in het Nederlands
1. a. modus: wijze, manier (modus)
b. exemplaar: afzonderlijk onderdeel, stuk (exemplum)
c. constant: voortdurend (constat)
d. docent: leraar (doceo)
e. idem: hetzelfde (idem)
f. felicitatie: met gelukwensen (felix)
2. Iemand een lesje leren’.
Tekst 17A Cornelia, een voorbeeldige moeder
Vertaling Tekst 17A
1 Cornelia leerde haar kinderen werkelijk-Romeinse
deugden. Het staat vast, dat zij ’s avonds vaak haar
zonen bij zich heeft geroepen en hun over de daden
van beroemde voorouders heeft verteld. Maar ook
door haar levenswijze verschafte dezelfde vrouw hun
een voorbeeld.
5 Over haar sobere levenswijze vertelt een zekere
Romein dit verhaal. Eens vroeg een vriendin haar:
‘Waarom heb je geen sieraden?’
Cornelia antwoordde niet, maar wachtte af, totdat
haar kinderen uit school naar huis terugkwamen.
Toen zei ze: ‘Kijk, dit zijn mijn sieraden,
10 niet dezelfde als de jouwe.’ Maar Cornelia was niet
gelukkig. Want zij verloor vele van haar dierbare
kinderen. Tenslotte was er uit/van twaalf kinderen
slechts één dochter voor haar over. Maar Cornelia
hield/leidde dezelfde manier van leven als vroeger, en
probeerde gelijkmoedig haar lot te dragen.
Inhoud Tekst 17A
2. mores (r. 4).
3. Cornelia voedde haar kinderen op (1) met verhalen die hen moesten leren wat goede Romeinse manieren waren en (2) ze leerde haar kinderen goede manieren door zelf het voorbeeld te geven.
5. Cornelia leert haar vriendin dat de ware sieraden van een vrouw haar kinderen zijn.
7. Naar Cornelia.
8. frugalitate (r.5).
Grammatica Tekst 17A
1. r.2 eam : acc. vrl. ev.
r.3 eis : dat. mv. mnl.
r.4 eadem : nom. vrl. ev.
r.4 eis : dat. mv. mnl.
r.5 eius : gen. ev. vrl.
r.6 eam : acc. vrl. ev.
2. r.2 vespere : van tijd
r.3 factis : de + abl.
r.5 frugalitate : de + abl.
r.8 ludo : e + abl.
3. r.10 nom. mv. : onderwerp/naamw. deel gezegde
r.11 gen. mv. : van geheel
r.12 abl. mv. : ex + abl.
r.12 dat. ev. : meew. vnw.
r.13 gen. ev. : van bezit
r.14 acc. ev. : lijd. vw.
Taaloefeningen tekst 17A
A.
1. gen. ev. mnl./vrl./onz.
2. nom. ev. mnl., nom./acc. ev. onz.
3. nom. mv. vrl.
4. dat. ev. mnl./vrl./onz., nom. mv. mnl.
5. nom./abl. ev. vrl., nom./acc. mv. onz.
6. abl. ev. mnl./onz.
7. dat./abl. mv. mnl./vrl./onz.
8. gen. mv. vrl.
B.
1. De vijanden hebben hem gespaard/spaarden hem.
2. Hij heeft haar bemind.
3. Ik verschafte hun een voorbeeld.
4. Wij hebben hun woorden niet gevreesd/vreesden hun woorden niet.
5. Vergeef hen!
6. Zijn liefde voor zijn vrouw is groot/de liefde voor zijn (van een ander) vrouw is groot.
7. Dezelfde man is goed.
8. Hij/zij onderwees deze deugden/hun (=de vrouwen) de deugden.
9. Al dezelfde dingen heeft hij gezegd/zei hij.
C.
1. gen. ev., van deze vrouw, earum matronarum
2. nom. mv., die/deze nachten, ea nox
3. dat. ev., aan deze reis, eis itineribus
4. abl. ev., op die/deze manier, eis modis
5. dat./abl. mv., deze soldaten, ei militi, eo milite
6. gen. ev., van deze stoet, eorum agminum
7. dat. ev., aan dezelfde gewoonte, eisdem moribus
8. nom. mv., deze kinderen
9. nom./abl. ev., deze vriendin, eae amicae, eis amicis
10. gen. mv., van dezelfde manieren, eiusdem modi
11. acc. ev., dezelfde gelegenheid, easdem occasiones
D.
1. De goede eigenschappen van dezelfde vrouw waren zo beroemd, dat de Romeinen haar als een godin beschouwden.
2. Die vriendin vertelde, dat Cornelia meer van het vaderland dan van haar eigen zoons had gehouden.
3. Hoewel veel kinderen van Cornelia gestorven waren, zorgde zij er toch altijd voor om haar verdriet niet te laten zien.
4. Cornelia leefde op die manier, dat de hele burgerij haar levenswijze prees.
5. Die moeders wachtten af, totdat de kinderen naar huis kwamen.
6. Jullie kunnen hetzelfde niet doen, als die mannen jullie niet helpen.
Herhaling bijvoeglijke naamwoorden
1. -
2. a. dominus, filia, bellum
b. fortis verschilt in de ablativus ev. (-i) van urbs (-e) fortis verschilt in de nominativus/accusativus (-e) ev. onz. van nomen.
c. bonus/pulcher-groep is van drie uitgangen:
3 aparte rijtjes voor mnl., vrl. en onz.; de fortisgroep is van twee uitgangen: heeft één rijtje voor het mnl. en vrl.
A.
1. goed, woest/fel gevecht
2. goed, met de gelukkige man
3. niet goed
4. goed, van de gelukkige kinderen
5. niet goed
6. goed, aan het gelukkige lot
7. goed, van de dappere consuls
8. niet goed
9. goed, wrede misdaden
B.
1 ferocibus, dat./abl. mv.
2 tristem, acc. ev.
3 crudelis, gen. ev.
4 vacui, gen. ev./nom. mv.
5 omnium, gen. mv.
6 ingenti, abl. ev.
7 liberos, acc. mv.
8. breves, nom./acc. mv.
9. pulchrorum, gen. mv.
10. crudele, nom./acc. onz.
11. immortalis/immortali, nom./abl. ev.
12. felicis/felici/felices, gen./dat. ev./nom. mv.
Latijn in het Nederlands
1. socius
2. sociaal
3. cum suis met de zijnen
Tekst 17B Goud in ruil voor een hoofd
Vertaling Tekst 17B
1 Gaius Gracchus had erg verdriet over de moord op
zijn broer. ’s Nachts in een droom (ver)toonde zijn
broer Tiberius zich aan hem en zei: ‘Rome gaat te
gronde! Ik kom naar jou toe, omdat jij het volk en
(lagere) volk moet redden. Waarom ga je niet langs
(bij) mijn bondgenoten van vroeger?
5 Waarom red jij Rome niet met hen? Wil niet aarzelen/
Aarzel niet! Jij kunt niet vluchten!
Want er is hetzelfde lot voor jou als voor mij: wij sterven
voor het Romeinse volk.’
Toen verdween Tiberius. Geschokt door de droom
deed Gaius dat wat zijn broer gevraagd had.
10 Toen Gaius met de zijnen de Aventijn bezet had, riep
de consul het volk naar de wapens/te wapen en begon
het gevecht. Veel makkers/medestanders van Gaius
komen/kwamen om en Gaius zelf probeert/probeerde
te vluchten. Hij sprong van de tempel van Diana af en
verzwikte zijn enkel. Toen Gaius begreep, dat hij niet
aan zijn vijanden kon ontkomen, bood hij zijn keel
aan aan zijn slaaf.
15 Deze doodde zijn meester en snel daarna zichzelf
boven het lichaam van zijn meester. De consul had
voor het hoofd van Gaius een even groot gewicht (van)
goud beloofd. Daarom bracht een zekere
Septimuleius het hoofd van Gaius op een speer
gespietst. Ze zeggen, dat hij eerst de hersenen eruit
heeft gehaald en lood erin heeft gegoten!
Inhoud Tekst 17B
2. Tiberius bedoelt met Roma perit (r.2) dat Rome ten onder dreigt te gaan door de slechte situatie van veel burgers.
3. Gaius kon volgens Tiberius niet ontkomen aan het lot van de familie Gracchus: namelijk sterven voor het Romeinse volk.
5. Gaius wilde net als zijn broer het land herverdelen. Ook stelde hij voor om benadeelde Romeinen meer bevoegdheden te geven. Al deze maatregelen waren zeer tegen het zere been van de nobiles.
6. In regel 10 staan 2 perfectum vormen en in regel 11 staan de persoonsvormen in het praesens. Er is sprake van een ooggetuigen-praesens (praesens historicum).
7. De Aventijn is de Nederlandse benaming voor Mons Aventinus. Zie ook je kaartje voor in je Tekstboek.
8. Hoe zwaarder het hoofd van Gaius Gracchus zou zijn, des te meer goud zou Septimuleius krijgen.
Grammatica Tekst 17B
1. r.3 perit
r.3 adeo
r.4 circumis
r.7 interimus
2. r.10 pl.q.perf. C (cum) : occupo
r.12 praes., pereo
r.14 imperf. C (cum) : intellego
r.15 perf., praebeo
r.16 pl.q.perf., promitto
r.18 perf., affero
r.19 perf., infundo
3. r.2 dat. ev. : meew. vw.
r.5 abl. mv. : cum + abl.
r.6 dat. ev. : van bezit
r.8 abl. ev. : van reden/oorzaak
r.8 acc. ev. : lijd. vw.
r.11 acc. mv. : ad + acc.
r.14 dat. ev. : meew. vw.
r.16 gen. ev. : van bezit
De Gracchi
1. Het verkrijgen van geld door middel van (hoge) belastingen.
2. Sicilië.
3. – Omdat ze hun land in de oorlog met Hannibal waren kwijtgeraakt.
– Omdat hun land, als het niet verwoest was, verwaarloosd was, aangezien ze jaren in het leger hadden moeten dienen.
4. a. Een herindeling van het land: de nobiles, die vaak (onrechtmatig) in het bezit waren gekomen van staatsland, moesten dit land ten dele afstaan aan arme boeren.
b. Alle senatoren waren groot-grondbezitters.
c. Hij diende het niet in bij de senaat, maar bij de volksvergadering.
5. a. Politici (met hun aanhang), die politiek bedrijven via de volksvergadering.
b. Politici (met hun aanhang), die politiek bedrijven via de senaat.
6. a. Door in zijn voorstel ook andere bevolkingsgroepen, te weten de stadsbevolking en de equites, tevreden te stellen.
b. Door de tegencampagne van de senaat, die de bevolking wees op hun afhankelijkheid van de patronus-cliens verhouding en de equites op hun gezamenlijke belangen. Bovendien beloofden ze de boeren land in Italië zelf, in plaats van in de provinciae.
Taaloefeningen
A.
1. jullie gaan
2. opdat/zodat jij ging
3. jij was gegaan
4. zij gaan
5. hij gaat
6. hij ging/is gegaan
7. ga/gaat
8. jij gaat
9. jullie gingen/zijn gegaan
10. opdat/zodat zij waren gegaan
B.
1. nadat zij waren gestorven, huilden zij.
2. ik bleef/wachtte, totdat jullie bij de poort kwamen.
3. hij ging weg, omdat ik naar huis was gekomen.
4. toen/nadat hij was gestorven, waren wij bedroefd.
5. jij komt, terwijl ik ga.
6. hij was zo ongelukkig, dat hij niet naar de stad kwam.
7. wij waren bang dat wij stierven/zouden sterven.
8. hij vocht om niet om te komen.
C.
1. opdat/zodat jullie waren gegaan
2. toen jij gegaan was naar
3. zij waren omgekomen
4. zij zijn omgekomen
5. wij gingen
6. totdat wij gingen
7. jullie waren gegaan naar
8. opdat/zodat jullie gingen naar
9. nadat zij gegaan zijn/waren naar
10. terwijl hij ging naar
11. jij ging/bent gegaan
12. jullie stierven/zijn gestorven
13. jullie sterven
14. te zijn omgekomen
15. hij ging/is gegaan naar
16. hij gaat naar
17. opdat/zodat zij waren gegaan naar
18. opdat/zodat ik ging
19. ga
20. te zijn gegaan
D.
1. In de nacht ging de schim van Tiberius naar zijn
broer en zei (tegen) hem: ‘Slaap niet! Ik ben omgekomen,
nu is het jouw lot het volk te redden.’
2. Gaius vroeg hulp aan zijn makkers en bezette met
hen de Aventijn.
3. De consul aarzelde niet, maar ging meteen met de zijnen
naar de berg.
4. Hoewel veel van de zijnen waren omgekomen, meende
Gaius toch, dat hij kon vluchten.
5. Toen de soldaten hem vast probeerden te pakken,
beval Gaius zijn slaaf hem te doden.
6. Een zekere Romein bood Gaius veel goud aan, om het
volk niet te helpen.
7. Ze zeggen, dat de Gracchen vochten en stierven voor
het recht van het volk.
Wonen in Rome
1. - Weinig wateroverlast
- Frisse lucht
2. Er kunnen meer mensen een woning krijgen
3. - Het zal er erg warm geweest zijn
- Ze waren het moeilijkst te bereiken
- Bij brand liepen mensen die daar woonden het
meest gevaar
Water in de stad/Het toilet
1. - Nu geen hypocaust
- Bij ons is een sauna vaak gemengd (mannen en
vrouwen)
- Nu moet er betaald worden voor een bezoek aan
de sauna.
2. a. - Mensen gingen vaak in bad
- Er waren openbare toiletten (foricae)
- Er zal weinig vuil op straat hebben gelegen
b. - Iedereen gebruikte hetzelfde badwater in de sauna
- Alle verbindingen met het riool waren open
- Lang niet alle huizen waren op het riool aangesloten
- Weing huizen hadden stromend water
Rome bij nacht
1. a. Dat was de gemakkelijkste manier om het beneden te krijgen
b. Het werd verbrand of het belandde op straat of in het riool
2. a. De straten raakten vol
b. ’s Nachts was er erg veel lawaai
3. a. Cafébezoek, drinken
b. –
Les 18 Spartacus, een gladiator
Romeinen tegenover elkaar
1. De leiders van de populares spanden zich niet zozeer meer in om het volk te dienen, maar om hun eigen politieke doelen te verwezenlijken.
2. De ontwikkelingen die hebben geleid tot het keizerrijk: onbeperkte macht in de handen van één man, voor onbeperkte tijd.
3. a. Het Romeinse leger werd een puur beroepsleger, dat ook bleef bestaan als er vrede was. De soldaten, die geen bezit hoefden te hebben, tekenden voor zestien jaar, werden door de staat onderhouden en kregen na hun diensttijd een pensioen in de vorm
van land.
b. Er ontstond een wederzijdse afhankelijkheid, die zo groot werd dat een bevelhebber op een gegeven moment zijn legioen voor persoonlijke doeleinden kon inzetten.
c. Marius was de eerste die door een andere bevelhebber met een hervormd leger werd verslagen.
4. Hij had veel land nodig voor soldaten uit zijn leger die hun diensttijd erop hadden zitten en dus recht hadden op een stukje grond.
Even repeteren
1. a. De knappe man is subject in de hoofdzin, zou in Latijn in de nom. staan; die is object in de bijzin, zou in het Latijn in acc. staan.
b. Die man is object in de hoofdzin en zou in het Latijn in de acc. staan; die is subject in de bijzin en zou in het Latijn in de nom. staan.
c. Het meisje is meewerkend voorwerp (indirect object) in de hoofdzin en zou in het Latijn in de dativus staan; dat is object in de hoofdzin en zou in het Latijn in de acc. staan.
d. De jongen is subject in de hoofdzin en zou in het Latijn in de nom. staan; door wie is bijwoordelijke bepaling in de bijzin en zou in het Latijn in de ablativus staan.
e. Het meisje is subject in de hoofdzin en zou in het Latijn in de nom. staan; aan wie is meewerkend voorwerp (indirect object) in de bijzin en zou in het Latijn in de dativus staan.
2. Een woord dat in de hoofdzin subject is (bijvoorbeeld: de jongen, die ik zie, is mooi) kan antecedent zijn van een betrekkelijk voornaamwoord dat in de bijzin object (bijvoorbeeld: die ik zie) is of meewerkend voorwerp.(bijvoorbeeld: aan wie ik een kus geef).
Latijn in het Nederlands
1. a. pressie: druk (premo, pressi)
b. villa: landhuis (villa)
c. regionaal: behorend tot een regio, streek (regio)
Tekst 18A Een slavenopstand
Vertaling Tekst 18A
1 De eerste verblijfplaats, die hun beviel, was de berg
Vesuvius. De senatoren, die de opstand zwaar opnamen,
stuurden Clodius Glaber naar de Vesuvius, om
Spartacus en de mannen in het nauw te brengen en te
belegeren. Zij echter maakten touwen uit druivenranken,
5 waarlangs ze afdaalden naar het onderste deel van de
berg. Hiervandaan gingen ze weg door een tunnel en
veroverden (bliksemsnel) het Romeinse legerkamp.
Ook andere kampen namen ze in en dwaalden door
heel Campanië. Niet alleen huizen en dorpen, maar
ook vier steden,
10 die de mooiste van die streek waren, verwoestten ze
volkomen. Tenslotte was het, omdat dagelijks veel
slaven toestroomden, al een voltallig leger. De soldaten
hadden schilden, die uit/van huiden waren
gemaakt. Ze hadden zwaarden en wapens gemaakt uit
het ijzer
15 van de gevangenissen, dat ze omgesmolten hadden.
Angstig zeiden de Romeinen tegen elkaar: ‘Wij hebben
slaven binnengebracht zoals eens de Trojanen het
houten paard.’
Inhoud Tekst 18A
2. Het woord ei (r.4) verwijst naar Spartacum virosque (r.3,4). Het woord hinc (r.6) verwijst naar imam montis partem
(r.5,6).
3. Campania ligt ten zuiden van Rome, de streek rondom Napels.
4. Er waren zoveel slaven naar Spartacus toegevlucht dat alle gelederen van het leger hiermee werden bezet.
5. De Romeinen vreesden dat zij door het importeren van slaven binnen het Romeinse rijk iets anders hadden geïmporteerd dan ze eerst dachten. In plaats van handige hulpjes waren ze gevaarlijke vijanden geworden. Ook het houten paard dat Troje werd binnengehaald, was iets heel anders dan ze dachten. Geen beeld voor een godin, maar een bergplaats voor verraderlijke strijders.
6. Spartacus en zijn makkers hadden niets te verliezen. Ze waren een soort zelfmoordcommando’s.
Grammatica Tekst 18A
1. r.1 quae : nom. vrl. ev.
r.2 qui : nom. mnl. ev.
r.5 quae : acc. onz. mv.
2. r.1 sedes : nom. vrl. ev.
r.2 senatores : nom. mnl. mv.
r.5 vincula : acc. onz. mv.
3. Geslacht en getal moeten altijd hetzelfde zijn. Naamval is toeval: hangt af van hun functie in de hoofdzin/betrekkelijke bijzin.
4. r.9/10 quae : nom. mv. vrl.
urbes : acc. mv. vrl.
r.13 qui : nom. mv. mnl.
clipeos : acc. mv. mnl.
r.14/15 quod : acc. ev. onz.
ferro : abl. ev. onz.
Taaloefeningen tekst 18A
A.
1. qui; Hij, die jou prijst, is niet altijd jouw vriend.
2. quos; De Galliërs, die wij hadden overwonnen, zonden gezanten.
3. qui; De man, die in de stad woont, is ons onbekend.
4. quae; Deze tempels, die jullie op het Capitool zien, hebben de Galliërs niet kunnen verwoesten.
5. quae; Zij kopen alles, wat de burgers hebben achtergelaten. (lett. alle dingen, die)
6. quibus; De burgers, die de vijanden hebben gespaard, zijn gelukkig. (dwz. die door de vijanden zijn
gespaard)
7. cui; De slaaf die de meester heeft vergeven, bewaakt de paarden. (dwz. die van zijn meester vergiffenis heeft gekregen)
B.
1. Spartacus, die de aanvoerder van de slaven was, bleef met de zijnen lang op de berg Vesuvius.
2. De slaven, die door de hele streek zwierven, hebben vier mooie steden verwoest.
3. Omdat de soldaten van Spartacus geen wapens hadden, hebben zij zelf zwaarden uit/van ijzer gemaakt.
4. Het leger van de slaven nam het Romeinse legerkamp in, dat dichtbij de berg Vesuvius was.
5. De slaven, die in de dichtstbijzijnde steden woonden, wachtten blij op de komst van Spartacus.
6. Spartacus ging met de zijnen plotseling uit de berg en overwon Clodius Glaber, die hen wilde belegeren.
7. Nadat de slaven, die geen wapens hadden, van de berg waren afgedaald, begonnen de Romeinen meteen te vechten.
Gladiatoren
1. Zwaardvechter
2. Gestrafte slaven, ter dood veroordeelde misdadigers, krijgsgevangenen. Ook arme Romeinen die vrijwillig voor dit beroep kozen.
3. Mannen tegen elkaar met allerlei soorten wapens, mannen tegen wilde beesten.
4. Drietand, zwaard, zweep.
Latijn in het Nederlands
1. a. invasie: inval (invado, invasi)
b. summum: het hoogste/beste (summus)
c. decent: fatsoenlijk (decet)
d. solitair: eenzaam, afgezonderd (solus)
Latijn in het Engels en Frans
1. exemplum
2. deleo
3. pereo
4. fatum
5. mons
6. premo, pressi
7. navis
8. regio
9. exeo
10. occupo
11. terribilis
12. victoria
13. credo
14. imperium
15. rumor
16. pietas
17. occasio
18. descendo
Franse woorden
1. nomen
2. imperium
3. occasio
4. caelum
5. perdo
6. descendo
7. vita
8. victoria
9. solus
10. premo, pressi
11. mons
12. mons
Tekst 18B Een gruwelijke afloop
Vertaling Tekst 18B
1 Daarna overwon Spartacus de troepen van consul
Lentulus en van andere aanvoerders. Trots door de
overwinningen, die hij had behaald, wilde hij Rome
binnenvallen. De Romeinse soldaten bereikten de
hoogste wanhoop en wanorde.
5 Alleen voor Marcus Crassus was/alleen Marcus
Crassus had de bevoegdheid om hen tot de orde terug
te roepen. Deze aanvoerder, van wie de hardvochtigheid
aan allen bekend was, decimeerde zelfs het
Romeinse leger: van het hele leger doodde hij een
tiende deel. Nadat M. Crassus de orde had
10 hersteld, verjoeg hij Spartacus naar de Bruttii. Daar
stonden (voor) Spartacus, die met de zijnen naar
Sicilië wilde vluchten, geen schepen ter beschikking.
Toen maakten ze schepen van boomstammen,
waarmee ze probeerden over te steken. Toen ze de
zeestraat niet konden oversteken,
15 deden ze een uitval en vochten op die manier, die gladiatoren
past: zonder genade. Spartacus zelf, die zeer
dapper in de voorhoede vocht, viel als een opperbevelhebber.
Inhoud Tekst 18B
2. a. M. Crassus herstelde de discipline door middel van strafmaatregelen: bv. decimeren.
b. Crassus stond algemeen bekend als een hardvochtig man. (zie r. 7)
3. a. Eigen verwerking.
b. Ja, het is belangrijk dat je altijd de verbeelding van mensen kunt toetsen aan een zo objectief mogelijke waarheid. Als mensen over 100 jaar Hitler gaan idealiseren omdat hij zo goed kon spreken en bovendien vocht voor een goede zaak, bijvoorbeeld één (Duits) Europa, dan is het nuttig deze meningen te toetsen aan zijn werkelijke ideeën en daden.
c. Eigen verwerking.
d. De schrijver kan een zekere bewondering voor Spartacus opbrengen. Hij streed zeer dapper (fortissime r.17) en hij viel als een imperator (r.17).
4. Ja, want het getal 6000 klopt en de slaven werden inderdaad langs de weg naar Capua gekruisigd.
5. Eigen verwerking.
6. ill. 3: Rechts staat één gladiator op het punt zijn slachtoffer te doden. Aan zijn linkerarm draagt hij een arm-pantser. Op het slachtoffer is een typische gladiator-helm te zien. Ook hij draagt een arm-pantser. In het midden verwondt een gladiator een ander in de rug. Verder liggen er dode of gewonde gladiatoren, en zijn gladiatoren zichtbaar met zwepen en drietanden en scheenplaten.
ill. 4: Vechtende gladiatoren met rechthoekige en ronde schilden en dolken.
De letter V betekent victor, overwinnaar
Grammatica Tekst 18B
1. r.2 quas : acc. mv. vrl.
victoriis : abl. mv. vrl.
r.7 cuius : gen. ev. mnl.
dux : nom. ev. mnl.
r.11 qui : nom. ev. mnl.
Spartaco : dat. ev. mnl.
r.12/13 quibus : abl. mv. (vrl.)
trabibus : abl. mv. (vrl.)
2. r.2 perf. : vinco
r.6 imperf. C (ut) : revoco
r.9 perf. : interficio
r.14 imperf. C (cum) : possum
r.17 perf. : cado
3. r.2 abl. mv. : van oorzaak/reden, victoria
r.4 acc. ev. : ad + acc., immodestia
r.5 dat. ev. : van bezit, solus
r.7 dat. mv. : meew. vw., omnis
r.8 gen. ev. : van geheel, totus
r.11 abl. mv. : cum + abl., suus
Taaloefeningen tekst 18B
A.
1. De vriendin, die mij helpt.
2. Het leger, waarmee hij is weggegaan.
3. De gladiator, met wie hij vecht.
4. De steen/rots, waarop jij zit.
5. De zwaarden waarmee wij vechten.
6. De kinderen, met wie zij zijn weggegaan.
7. De overwinnaar, van wie wij de komst hebben afgewacht (wiens komst).
8. Het lot, dat wij vrezen.
9. De stad, waaruit wij vluchten/gevlucht zijn/vluchtten.
10. De bondgenoten, naar wie jullie zijn toegegaan/toegingen.
B.
1. Die jongen die zeer gelukkig was. (qui)
2. De opperbevelhebber, die wij verwachten. (quem)
3. Het paard waarop jij zat. (quo)
4. Het medelijden, dat groot zal zijn. (quae)
5. De trouw zonder welke/waar zonder jij niet kunt leven. (qua)
6. De stenen die de vijanden gooien. (quae)
C.
1. De leiders, waarvan Spartacus de troepen had overwonnen, bereikten verschrikt Rome.
2. Spartacus, voor wie veel vrienden waren/die veel vrienden had, wilde met de zijnen Rome binnenvallen.
3. Eindelijk besloot aanvoerder M. Crassus, die allen een wrede man vonden, het leger van de slaven te overwinnen.
4. Voor Spartacus die uit Italië wilde vluchten, waren geen schepen aanwezig.
5. Wanneer het vaderland in zeer groot gevaar is, past het alle jongemannen ervoor te vechten.
6. De Romeinen hebben het leger waarin Spartacus vocht, helemaal overwonnen.
7. De opperbevelhebber, wiens moed allen prezen, viel in de strijd.
8. De Romeinen wierpen stenen naar de schepen waarmee de slaven probeerden te vluchten.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
R.
R.
Je moet er maar zin in hebben om het allemaal over te typen.
13 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
Sinds een maand haal ik alle antwoorden van Latijn hier vandaan
13 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
dam er staat ook les 11 :( maar die staat er niet EN DIE HEB IK NODIG :( :( :( maar verder wel nice
12 jaar geleden
AntwoordenE.
E.
super maar waar is les 11?
die heb ik nodig :$
verder wel handig :)
11 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
wie heeft dat zitten overtypen?
wtf
wel handig enzoo
x maar sukkeltjes ik mis les 11 :(
11 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
Zo goed echt fijn!
Alleen bij les 12b herhaling staat ik had beloven dat moet toch zijn ik had belooft...
Verder echt geweldig
11 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
aaah chill, ben nu bij les 15 dus kom hier net achter, echt perfect!
10 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
voor iedereen die de overige lessen wil (waaronder 11) staat allemaal op http://www.latijnengrieks.com/categorie/disco-boek_18 daar staat alles ook van andere leerjaren.
9 jaar geleden
AntwoordenG.
G.
waarom maak je het niet gwn zelf??!!!
7 jaar geleden
Antwoorden