Memo antwoorden Hoofdstuk 1 §2 en §3
Paragraaf 2:
Opdracht 1:
a. Boeken werden toen overgeschreven.
b. Geestelijken: zij waren degenen die konden lezen en schrijven.
c. Niet-geestelijken, gewone mensen.
d. In de 16e eeuw konden meer mensen lezen en schrijven. Of: boeken verspreidden zich makkelijker.
Opdracht 2:
a. 1. Renaissance in Noord-Europa - Renaissance algemeen - Renaissance algemeen - Renaissance in Noord-Europa
b. Door oude geschriften te lezen kon men een beter mens worden.
c. Volgens de Moderne Devotie had je geen priesters, bijzondere plekken of rituelen nodig om goed te kunnen geloven.
Opdracht 3:
a. Priesters werden minder belangrijk, want gelovigen gingen zelf de Bijbel lezen en kregen een persoonlijke band met God.
b. Nieuwe kloosterorden werden toegelaten tot de kerk, zoals de bedelorden.
Ketters werden vervolgd door de inquisitie en moesten zich bekeren.
Opdracht 4:
a. Hij was een belangrijke ambtenaar.
b. In Florence waren machtswisselingen, oorlogen en oorlogsdreiging. Buitenlandse heersers speelden de baas in Italië.
c. Bij deze vraag gaat het om je eigen mening. Daarom is er geen voorbeeldantwoord gegeven.
Opdracht 5:
a. Dat het volk beter luistert naar een wrede vorst dan naar een vorst die geliefd is.
b. Je eigen standplaatsgebondenheid
c. Plaats en Plaats in maatschappij
Plaats: de nieuwe heersers in Florence.
Plaats in de maatschappij: hij was zijn baan kwijt.
Opdracht 6:
a. Wanneer een vorst zijn macht wil houden, is het verstandiger om niet altijd woord te houden.
b. Bijvoorbeeld: hij wil laten weten dat hij de nieuwe vorst begrijpt of hij wil de nieuwe vorst een verkeerd advies geven, zodat hij zijn macht verliest.
Opdracht 7:
a. Hij werd raadsheer van Karel V.
b. 1515/Nederlanden/Brugge
c. Door een vorst.
Opdracht 8:
a. Een vorst moet zijn als een vader en moet altijd proberen goed te doen.
b. Nee, een vorst kan niet zijn als een god of een vader. Een vorst heeft eigen belangen, die niet altijd overeenkomen met die van zijn volk.
c. Plaats
Opdracht 9:
Machiavelli had ervaring met de willekeur van een heerser en was realistisch; een vorst doet wat voor hem belangrijk is. Erasmus had vertrouwen in het goede en was een idealist; hij streefde naar de meest gewenste situatie.
Paragraaf 3
Opdracht 1:
a. Daar zie je engelen in de hemel, kinderen die worden gedoopt, een geestelijke die de waarheid spreekt tot God zelf en mensen die aandachtig luisteren.
b. De paus verdient veel geld, geestelijken luisteren naar de duivel, monniken geven zich over aan gokken.
c. Protestant
d. Volgens hem gingen de katholieken naar de hel en hadden protestanten het juiste geloof.
Opdracht 2:
a. Belangrijke banen in de kerk werden beloofd aan vrienden in ruil voor hun stem.
b. Reformatie
Opdracht 3:
Protestant - Katholieken - Protestant - Katholieken
Opdracht 4:
a. Zo kregen ze meer macht, want Luther gaf de vorsten een belangrijke positie in de kerk.
b. Niet de vorst bepaalt wat in de kerk gebeurt, de gelovigen zelf bepalen dat.
c. Het katholieke geloof - het lutherisme
d. Met deze godsdiensten behielden vorsten hun macht.
Opdracht 5:
a. de duivel
b. Hij toont de paus op een negatieve manier.
c. De schilder geeft een mening, want hij vindt dat de paus een duivel is. Daar kun je over discussiëren.
Opdracht 6:
a. Weegt de bijbel
b. Het geloof van Luther of andere hervormers.
c. Dat het niet om goud gaat, maar om Gods woord.
d. -
Opdracht 7:
Bron 1 - Bron 4
Bron 1 - Bron 2
Bron 1 - Bron 3
Opdracht 8:
a. Wanneer gedoopte kinderen overleden, gingen ze naar de hemel.
b. Ze moesten eerst geschoold worden in de leer en vrijwillig voor God kiezen.
REACTIES
1 seconde geleden