§4&5

§4

1. Hij vergaf zijn vijanden.
2. a) De tweede stand;
   b) ...
3. a) Wetten, Nationale Vergadering;
   b) Omdat de koning niks meer te vertellen had;
   c) Abslolutisme.
4. a) De bloedige vlag van de onderdrukking;
   b) Oostenrijk;
   c) De Franse onderdrukking.
5. a) Eigen mening;
   b) ...
6. a) Je moest met je hoofd in een gat gaan liggen en dan kwam het mes naar beneden en was je onthoofd;
   b) Het gaat snel.
7. a) Omdat het spannend is;
   b) Dan kon iedereen het goed zien;
   c) Dan kon je zien wat er gebeurde als je niet luisterde.
8. Eigen antwoord.
9. De toon en de woorden.
10. Lodewijk had geen macht meer, daar was Oostenrijk het niet mee eens.
11. Engeland: koningrijk;
    Frankrijk: republiek;
    Duitsland: republiek;
    VS: republiek;
    Thailand: koningrijk.
12. Grondwet.
13. Omdat hij brieven schreef naar de vijand en dus landverraad pleegde.
14. Nationale Vergadering, verkiezingen, grondwet, republiek, constitutionele monarchie.

§5

1. a) Ze zijn vernoemd naar de plaats waar ze samenkwamen: het klooster van Sint Jakob;
   b) Één stuk grond onder de boeren verdelen.
2. Kiesrecht voor alle mannen.
3. a) Rechter, rood-wit-blauw, luchtballon;
   b) Geweren, kanonnen, zwaarden;
   c) Ze kostten veel geld;
   d) De regering geeft teveel geld uit aan oorlog voeren.
4. a) Geestelijken, edelen, zelfstandigen, arbeiders en boeren.
   b) Zelf invullen;
   c) Zelf invullen;
   d) De eerste en tweede stand;
   e) Verraders moesten gestraft worden om het land en de idealen van de revolutie te beschermen.
5. a) Ze wilden kiesrecht voor iedereen;
   b) Ze waren voor vrouwenkiesrecht en de jakobijnen niet;
   c) De mannen wilden niet dat de vrouwen aan politiek deden;
   d) Vrouwen kunnen ook meedoen aan de revolutie.
6. a) Omdat de staat in oorlog is;
   b) Mensen waren bang om de doodstraf te krijgen.
7. Angst voor zijn terreur.
8. a) 1799;
   b) ...;
   c) Hij draagt al een kroontje;
   d) De paus ondersteunt napoleon;
   e) Een republiek;
   f) Napoleon had alle macht.
9. Eigen antwoord.
10. Zelf verzinnen.
11. Omdat ze het eens waren met de ideeën van de Franse revolutie.
12. a) Constitutionele monarchie;
    b) In 1791, toen Lodewijk nog regeerde en er een grondwet was gemaakt.
13. Jakobijnen wilden nog meer hervormingen; zij waren ook bereid om met geweld hun plannen te verwezenlijken.