Chapitre 1
1A 1 Begin van het schooljaar
1B 1 de terugkeer / het begin van het schooljaar
2 de eerste keer
3 Nieuwe leraren en een nieuw programma
1C 1 leestekens, vraagtekens, schuingedrukt, inleiding, namen
2 Vakantie / school
2 1 Isa
2 Caro
3 Isa
4 Michel
5 Olivier
6 Michel
7 Aziz
3 1 zwaar
2 een nieuwe leerling
3 Op het eiland Corsica
4 naar de Jura
5 thuis blijft
6 een vliegtuigstaking
4 1 tu cherches 7 vous choisissez
2 j’ai cherché 8 j’ai choisi
3 ils trouvent 9 elle vend
4 il a trouvé 10 elle a vendu
5 ils finissent 11 vous attendez
6 tu as fini 12 nous avons attendu
5 1 Il n’est pas mal. Hij ziet er niet slecht uit.
2 Il est tres bronzé. Hij is erg bruin geworden.
3 C’était bien. Het was fijn.
4 Hé, super ton blouson. Hé, gaaf jouw jack.
5 La piscine, super, mais Het zwembad was gaaf maar de rest
la reste, la barbe. Was stom.
6 1 Fini les vacances!
2 C’est la rentrée.
3 J’ai été en Corse.
4 Tes vacances, ça s’est passé comment?
7
8A 1 leslokaal / overblijflokaal
8B 1 het nieuwe schooljaar
2 moeilijk
3 wiskunde en natuurkunde
9 het lesprogramma
De klasgenoten
Het eerste werk voor Frans
vakantieverhalen
10 1 On va devoir bosser dur.
2 Oui, toi tu n’es pas comme Jérôme.
3 Tu sais ce qu’il va faire ?
4 Ah non, alors, pas lui.
11 1 Bovendien
2 Ik heb helemaal geen zin
3 dat is me om het even / dat maakt me niets uit
4 Op dit moment
5 Waar ben je geweest ?
12A 1 Vous choisirez, choisir, kiezen, jullie zullen kiezen
2 vous étudierez, étudier, (be)studeren, jullie zullen bestuderen
3 je partirai, partir, vertrekken, ik zal vertrekken
12B In het Nederlands gebruik je het werkwoord zullen
13A 1 b c d f
13B 1 a
2 b
14
15 1 vrai
2 faux, nee dat is Jérome
3 faux, de les gaat over de dichter Prévert
4 vrai
5 faux, ze is met haar ouders op vakantie geweest
16A 1 Vous allez à Lille.
2 Il est allé à Nice.
3 tu étais, tu allais
4 je vais choisir
5 tu es allé
6 elle va partir
16B 1 4 en 6
2 Aller + infinitief
17 1 Michel
2 Olivier
3 Léon
4 V éro
5 Jérome
6 Aziz
18 1 personnel
2 over hoe je om moet gaan met vrienden/vriendinnen die willen spieken
/ antwoorden willen overschirjven.
3 demander les réponses = de antwoorden vragen
copier
4 …….
19 1 Yannick
2 Mijn vrienden schrijven van mij over.
3 De antwoorden van de oefeningen overschrijven.
4 Dat hij geen echte vriend is.
5 Wat hij zijn echte vrienden moet antwoorden.
20 1 Voilà les astuces d’Emma.
2 Emma, championne de la triche.
3 J’explique à ma copine.
4 J’ai appris à dire non.
5 J’ai perdu un copain.
6 une erreur.
7 Un mauvais service.
8 Au boulot !
21 1 Camille 6 Alain
2 Léonie 7 Lise
3 Luc 8 Léonie
4 Stéphanie 9 Antoine
5 Lise
22 1 vrai
2 vrai
3 faux
4 vrai
5 faux
6 faux
23 1 d 6 i
2 g 7 b
3 f 8 c
4 e 9 h
5 a
24
25 1 h 6 c
2 a 7 e
3 b 8 g
4 i 9 f
5 d
26 1 mes 4 tes
2 ses 5 mon
3 ma 6 mes
27 1 calculer = berekenen
2 agrafer = nieten
3 régler = onderlijnen, regelen
4 surligner = onderstrepen
28C 1 Voor een klinker of een stomme –h
2 ne + PV + pas
29 1 zij zullen stemmen
2 toekomende tijd
3 Caro
30A 1 futur proche Ik ga me inschrijven op de lijst.
2 futur En ik, ik zal op jou stemmen.
3 futur proche We gaan voor jou stemmen.
4 futur proche Jij gaat als eerste eindigen.
5 futur Wij zullen jouw programma bestuderen.
6 futur De vrienden zullen op haar stemmen.
30B 1 een vorm van het ww aller te zetten
2 hele ww EN uitgang
3 -ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont
31 1 We gaan werken futur proche
2 jullie gaan kiezen futur proche
3 ik zal vertrekken futur
4 Jij zult hebben futur
5 zij zullen kiezen futur
6 de leraar gaat aankondigen futur proche
32 1 tu trouveras jij zult vinden
2 ils parleront zij zullen praten
3 vous dormirez jullie zullen slapen – u zult slapen
4 je partirai ik zal vertrekken
5 elle attendra zij zal wachten
6 nous entendrons wij zullen horen
7 nous choisirons wij zullen kiezen
8 j´aimerai ik zal houden van – ik zal leuk vinden
9 on partira we zullen vertrekken – men zal vertrekken
10 elles voteront zij zullen stemmen
11 vous annoncerez jullie zullen aankondigen – u zult aankondigen
12 tu sortiras jij zult uitgaan
33 1 le poète les poètes de dichters
2 un garçon des garçons jongens
3 une fille des filles meisjes
4 le prix les prix de prijzen
5 le genou les genoux de knieen
6 un journal des journaux kranten
7 le jeu les jeux de spellen
8 l´œil les yeux de ogen
34A 1 je lis j´ai lu je lisais
2 il lit il a lu il lisait
3 nous lisons nous avons lu nous lisions
4 ils croient ils ont cru ils coyaient
5 vous croyez vous avez cru vous croyiez
34B 1 wij lezen wij hebben gelezen wij lazen
2 zij geloven zij hebben geloofd zij geloofden
35 1 choisiras-tu
2 nous voterons
3 le prof n´annoncera pas - il n´annoncera pas
4 les vacances finiront - Elles finiront
5 vous entendrez
36A de arm le bras
de armen les bras
het dier l´animal
de dieren les animaux
de neus le nez
de neuzen les nez
36B de bril les lunettes
de vakantie les vacances
het huiswerk les devoirs
het haar les cheveux
38 1 Het programma van Caro en Jérome die zich kandidaat stellen als klassenvertegenwoordiger.
De antwoorden gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden