Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Eindtermen Kenleer

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 5e klas vwo | 1782 woorden
  • 5 april 2018
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 7
5 keer beoordeeld

§3.1 Wat is kennisleer?

1)   De kandidaat kan uitleggen wat bedoeld wordt met het begrip epistemologie en voorbeelden geven van filosofische vragen die tot het domein van de epistemologie horen.

      Epistemologie is een ander woord voor kenleer, de filosofische discipline die zich bezig houdt met zekere kennis.

  • Wat is zekere kennis?
  • Is wetenschap zekere kennis?
  • Is zekere kennis ook onveranderlijke kennis?

2)   De kandidaat kan een eigen definitie van kennis opstellen en deze definitie toepassen op een casus.

      Kennis is iets weten dat in iedere situatie hetzelfde is, *

3)   De kandidaat kan uitleggen wat wordt bedoeld met de begrippen definiëndum en definiëns en met behulp van een voorbeeld uitleggen waarom in een goede definitie het definiëndum niet meer in het definiëns terug te vinden is.

      Definiëndum is het te omschrijven begrip, definiëns is de omschrijving van het te omschrijven begrip. Als je een woord wil uitleggen met een woord dat je niet kent en hierbij dat woord gebruikt weet je nog steeds niet wat het woord betekent.

4)   De kandidaat kan uitleggen wat bedoeld wordt met de begrippen wezensdefinitie en essentialisme. Ook kan de kandidaat het verband tussen deze twee begrippen uitleggen.

      Wezensdefinitie is een omschrijving die de essentie/ kern/ het wezen van een begrip vat. Essentialisme meent dat elk begrip een vaststaande essentie heeft, die je kunt vatten. Het essentialisme gaat er vanuit dat een wezensdefinitie bestaat.

5)   De kandidaten kunnen beargumenteren waarom volgens de traditionele analyse ware verantwoorde opvattingen de voorwaarden vormen voor kennis.

      Kennis is het geheel van ware overtuigingen waarvan je kunt uitleggen hoe je weet dat ze waar zijn:

  1. iets is kennis als je ervan overtuigd bent
  2. iets is kennis als je overtuiging waar is
  3. iets is kennis als jouw ware overtuiging te bewijzen is

6)   De kandidaat kan de argumentatie van de Pyrronisten dat zekere kennis niet mogelijk is, reconstrueren. Zij kunnen daarbij uitleggen wat er bedoeld wordt met de begrippen epochè en ataraxia.

Volgens pyrronisme bestaan voor iedere kant evenveel en even zware argumenten, en er zijn geen onafhankelijke middelen om te bepalen wie gelijk heeft. Hierdoor bestaat geen conclusie en moeten we ons oordeel opschorten (epoché), hierdoor ontstaat innerlijke gemoedsrust (ataraxia).

 

§3.2   Rationalisme

7) De kandidaten kunnen uitleggen wat René Descartes met zijn radicale twijfel beoogt en daarbij zijn drie niveaus van twijfel en bijbehorende argumenten onderscheiden en beschrijven.

     Descartes wil het scepticisme weerleggen, de niveaus waarop hij dit doet zijn:

  1. twijfel aan waarnemingen:

zij kunnen ons bedriegen en zijn dus niet betrouwbaar

  1. twijfel aan dromen of wakker zijn/ slaap of waak.

wat we zeker denken te weten kunnen we ook dromen. Maar ook in onze dromen

hebben we algemene waarheden.

  1. twijfel aan de goedheid van God:

God kan een kwaadaardige demon zijn, hij zou ervoor kunnen zorgen dat alle

zekerheden onwaar blijken te zijn.

 

8) De kandidaten kunnen de argumentatie reconstrueren hoe Descartes vanuit het “ik denk” concludeert tot het bestaan van zichzelf als denkend ding, het bestaan van God en het bestaan van de buitenwereld.

     Ik denk, dus ik ben. Er moet wel iets zijn dat het proces van radicale twijfel ondergaat. God is perfect en een twijfelende denker niet. Alleen iets wat zelf perfect is, kan weer perfectie voortbrengen. Descartes heeft als niet-perfecte het begrip ‘God’ dus niet bedacht, dus heeft God het bedacht. God is dus geen bedrieger en levert ons dus een buitenwereld die voldoet aan onze zintuigen.

9)   De kandidaat kan uitleggen wat bedoeld wordt met het begrip nativisme.

      Een epistemologische stroming die meent dat er aangeboren kennis bestaat.

10) De kandidaat kan laten zien waarom ook Plato een nativist genoemd mag worden.

      Volgens Plato bezoeken we de ideeënwereld vóór onze geboorte, hierdoor bezitten we aangeboren kennis. Als de gevangene buiten komt, in de grotallegorie, herinnert hij zich langzaam deze kennis (anamnese).

De antwoorden gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

11) De kandidaten kunnen beargumenteren waarom het logisch is dat een rationalist een bepaalde mate van nativisme aanhangt.

      Als we zekere kennis niet verkrijgen via zintuigen, hoe krijgen we dan zekere kennis? Er zijn aangeboren ideeën nodig om te kunnen spreken van verstand.

12) De kandidaat kan uitleggen wat een rationalist te zeggen heeft op het gebied van de kenleer.

      Rationalisten kunnen weerleggen dat zekere kennis kan door middel van zintuigen. Ze kunnen aantonen waarom we wel zekere kennis kunnen hebben door het verstand.

 

§3.3 Empirisme

13) De kandidaten kunnen uitleggen wat een empirist te zeggen heeft op het gebied van de kenleer.

      Empiristen kunnen de argumenten van rationalisten weerleggen en aantonen waarom zekere kennis is gebaseerd op zintuigen.

14) De kandidaten kunnen het empiristische antwoord op het nativisme weergeven.

      Een empirist is het oneens met het nativisme. Algemene waarheden kunnen niet alleen bestaan door aangeboren ideeën, ze kunnen ook ontstaan tijdens de opvoeding, door middel van ervaring.

15) De kandidaten kunnen uitleggen waarom John Locke een klassiek empirist genoemd kan worden en daarbij aangeven hoe hij denkt over het tot stand komen van kennis en over de rol die zintuigen en ideeën daarbij spelen.

      Hij is een klassiek empirist omdat hij wil bewijzen dat de zintuigen te vertrouwen zijn. Een mens is een onbeschreven blad dat zich vult door middel van ervaringen. Deze ervaringen doen we op vanaf onze geboorte en zijn enkelvoudige ideeën. Deze vormen met elkaar samengestelde ideeën.

16) De kandidaten kunnen Locke’s onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten maken en het verband aangeven met zijn indirect realisme.

      Maar wie zegt dat deze ideeën in ons hoofd corresponderen met de werkelijkheid? De oplossing van Locke is een onderscheid maken tussen primaire (zitten in het object, zijn door middel van meerde waarnemingen te bevestigen, zijn zeker) en secundaire (zitten in de waarnemer, zijn door middel van één zintuig waar te nemen, zijn niet zeker) eigenschappen. Als er zoiets als is als primaire en secundaire eigenschappen, is daar ook een drager van. Het indirect realisme meent ‘dat wat ik zie correspondeert met de werkelijkheid’. Met de tussenkomst van de ervaring zien we de werkelijkheid zoals hij écht is.

17) De kandidaten kunnen de kritiek van George Berkeley op het indirect realisme van Locke weergeven en kunnen reconstrueren hoe Berkeley beargumenteert dat “bestaan is waargenomen worden”.

      Berkeley zegt dat deze eigenschappen niet door middel van zintuigen waar te nemen zijn en dus niet zeker zijn. Primaire eigenschappen zijn ook afhankelijk van de waarnemer. Zijn/ bestaan is dus waargenomen worden.

18) De kandidaten kunnen het onderscheid maken tussen Berkeley’s subjectief idealisme en zijn objectief idealisme, en daarbij uitleggen hoe hij de stabiliteit van onze zintuiglijke ervaringen verklaart.

      Alles wat bestaat zijn slechts ideeën in ons hoofd, subjectief idealisme. God ziet alles! Alles wordt waargenomen door God, objectief idealisme. De objecten waar wij ideeën van hebben bestaan want God.

19) De kandidaten kunnen uitleggen hoe David Hume bij bewustzijnsverschijnselen het onderscheid maakt tussen indrukken (impressies) en denkbeelden (ideeën).

      Impressies zijn de eigenlijke indrukken tegelijk met het waarnemen. Deze impressie laten in onze geest een idee achter. Dit idee is wat overblijft als de impressie is afgelopen.

20) De kandidaten kunnen uitleggen waarom Hume een sceptische houding inneemt ten opzichte van zowel causaliteit als inductie en daarbij beargumenteren waarom het “uniformiteitsprincipe” volgens Hume in psychologisch opzicht onvermijdelijk is, maar in filosofisch opzicht niet te verantwoorden valt.

      Causaliteit (oorzaak-gevolg) en inductie (hoop concrete voorbeelden naar algemene wet) zijn beide niet te bewijzen door middel van zintuigen en dus niet zeker. We hebben geen filosofische redenen om inductie en causaliteit aan te nemen. Dit doen we om psychologische redenen: uniformiteitsprincipe, de verwachting dat de wereld niet grillig is en zich in de toekomst zal gedragen zoals we haar tot nu toe hebben leren kennen.

21) De kandidaat kan het verloop van het empirisme aangeven door bij elk van de drie empiristen (Locke, Berkeley, Hume) aan te geven hoe zeker zij zich wanen over hun kennis van de buitenwereld.

      Locke: kennis van de buitenwereld!

      Berkeley: kennis van de buitenwereld? waarschijnlijk niet…

      Hume: kennis

 

§3.4 De synthese van rationalisme en empirisme

22) De kandidaten kunnen uitleggen wat de begrippenparen analytisch – synthetisch en apriori – aposteriori inhouden en uitleggen waarom het logisch is het begrip analytisch te koppelen aan apriori en synthetisch aan aposteriori.

22) De kandidaten kunnen uitleggen wat de begrippenparen analytisch – synthetisch en apriori – aposteriori inhouden en uitleggen waarom het logisch is het begrip analytisch te koppelen aan apriori en synthetisch aan aposteriori.

      Synthetische uitspraken: nieuwe kennis voor ons, breidt onze kennis uit. Analytische uitspraken: verheldert wat je al weet, tweede begrip zit al in het eerste begrip. Apriori uitspraken: kenbaar vóór de waarneming. Aposteriori uitspraken: kenbaar ná de waarneming. Analytische en apriori uitspraken komen op hetzelfde neer, beiden geven je meer informatie over iets dat je al kende. Ook synthetische en aposteriori uitspraken komen op hetzelfde neer, beiden geven je nieuwe informatie na een waarneming.

23) De kandidaten kunnen de argumentatie van Kant reconstrueren dat er ook synthetisch apriori oordelen bestaan en deze argumentatie toelichten met een voorbeeld.

      Deze uitspraken geven ons nieuwe informatie over de wereld, maar zijn niet door middel van zintuigen te bevestigen. Deze informatie zit al in ons verstand opgesloten.

24) De kandidaten kunnen het verschil uitleggen tussen de Kantiaanse fenomenale en noumenale wereld.

      Noumenale wereld: wereld ‘an sich’, de wereld op zichzelf. Fenomenale wereld: wereld ‘für sich’, de wereld hoe deze aan ons verschijnt.

25) De kandidaten kunnen reconstrueren hoe Kant concludeert dat door middel van de aangeboren Categorieën kennis van causale verbanden mogelijk is.

      Deze Categorieën zijn structuren die in ons verstand zitten, zij ordenen onze waarnemingen. Ze zijn bij iedereen hetzelfde. Er is ook een causale categorie. Hierdoor kunnen wij causale verbanden ordenen en zien.

26) De kandidaten kunnen kant(!)tekeningen maken bij de epistemologie van Immanuel Kant.

     

27) De kandidaat kan uitleggen wat bedoeld wordt met het begrip ‘transcendentale filosofie’ en uitleggen waarom Kants transcendentale filosofie een synthese van rationalisme en empirisme maakt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.