Werk en inkomen h2

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 4e klas havo | 6437 woorden
  • 26 oktober 2015
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 6
4 keer beoordeeld

Hoofdstuk 2   Arbeidsmarkt en inkomen

2.1 Introductie

Opdracht 1     Voorspellingen voor de Europese economie

a       Regionale samenlevingen

  • Er ontstaan economische blokken: Brussel heeft hoge tariefmuren om Europa opgetrokken tegen de concurrentie uit Amerika en Azië.
  • Europa is veranderd in één groot ommuurd bejaardenhuis en de AOW slokt een groot deel van het BBP op: De Europese landen proberen solidariteit in de welvaartsstaten te handhaven

b       Aantal arbeiders x arbeidsproductiviteit = totale productie

                                             100 x 100

De totale productie was -------------- = 100

                                                   100

                                                 100,7 x arbeidsproductiviteit???

De totale productie wordt -------------------------------------------- = 102,2

                                                                       100

1,007 x arbeidsproductiviteit??? = 102,2

Arbeidsproductiviteit = 101,4896

Dat is afgerond een stijging van 1,5%.

c    De productie en dus ook de werkgelegenheid krijgt een extra impuls door de Europese interne markt en minder protectionisme.

d    Hier zijn verschillende antwoorden mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan:

  • Globalisering leidt tot specialisatie en internationale arbeidsverdeling, waardoor de arbeidsproductiviteit stijgt.
  • De overheden treden terug en bieden ruimte aan de markt. Als de productie van niet-commerciële instellingen overgaat naar bedrijven die winst proberen te maken, stijgt de arbeidsproductiviteit.

e    Hier zijn verschillende antwoorden mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan:

  • Ambtenaren. De overheden treden terug en bieden ruimte aan de markt. Als de productie bij de overheid afneemt, raken de ambtenaren hun baan kwijt.
  • Mensen met een uitkering. De hoge economische groei gaat gepaard met minder solidariteit. De uitkeringen zullen dalen of minder makkelijk verkrijgbaar zijn.
  • Natuurliefhebbers. Hoge economische groei gaat gepaard meer milieuvervuiling.

f     Regionale samenlevingen, want

  • dan staat de economische groei stil
  • dan wordt er niet efficiënt geproduceerd
  •  dan zijn de prijzen van importgoederen veel te hoog
  • dan zijn belastingen veel te hoog
  • dan zijn de nettolonen te laag
  • dan is er weinig koopkracht

2.2       Is de arbeidsmarkt wel een echte markt?

Opdracht 2     Vraag en aanbod op een arbeidsmarkt

a       De arbeidsmarkt is in evenwicht als de gevraagde hoeveelheid personeel gelijk is aan de hoeveelheid personeel die zich aanbiedt.

Qa = Qv

12,5L + 3.750 = -100L + 6.000

112,5L = 2.250

L = 20 euro

Controle:

Qa = 12,5 x 20 + 3.750 = 4.000 duizend arbeiders

Qv = -100 x 20 + 6.000 = 4.000 duizend arbeiders

Qa is inderdaad gelijk aan Qv.

b       Wees voorzichtig met het gebruik van je grafische rekenmachine! Daar zit de knop [Y =] op. Bij het vak wiskunde staat de Y op de verticale as.

In deze opdracht heb je een vergelijking [Q =] en bij het vak economie staat de Q op de horizontale as.

Je kunt dus niet zo maar de vergelijking in je GR zetten om de grafieken te tekenen....

MAAK EEN TABEL MET L, Qa en Qv.

L

Qa

Qv

0

3.750

6.000

20

4.000

4.000

40

4.250

2.000

60

4.500

0

WAT IS DE MINIMALE WAARDE VAN L, Qa en Qv?

WAT IS DE MAXIMALE WAARDE VAN L, Qa en Qv?

Bepaal vervolgens de schaalverdeling van je grafiek.

c          Qv wordt -100L + 6.487,5  Maak een tabel met L en de nieuwe Qv.

L

Qv nieuw

0

6.487,5

20

4.487,5

40

2.487,5

60

487,5

64,875

0

d          In de aanbodvergelijking staat de letter Q voor de hoeveelheid arbeid in duizenden personen.

Als het aanbod op de arbeidsmarkt bij elk loon met 150.000 personen toeneemt, zal Qa met 150 blokjes van 1.000 personen toenemen.

Qa was 12,5L + 3.750

Qa wordt 12,5L + 3.900

Maak een tabel met L en de nieuwe Qa.

L

Qa nieuw

0

3.900

20

4.150

40

4.400

60

4.650

e       De arbeidsmarkt is in evenwicht als Qa nieuw gelijk is aan Qv nieuw.

Qa nieuw = Qv nieuw

12,5L + 3.900 = -100L + 6.487,5

112,5L = 2.587,5

L = 23 euro

Controle:

Qa nieuw = 12,5 x 23 + 3.900 = 4.187,5 duizend arbeiders

Qv nieuw = -100 x 23 + 6.487,5 = 4.187,5 duizend arbeiders

Qa nieuw is inderdaad gelijk aan Qv nieuw.

f        Het aanbod van arbeid is blijkbaar minder gevoelig voor veranderingen in de loonhoogte dan de vraag naar arbeid.

Dat is logisch, want bedrijven vragen naar arbeid en voor hen zijn het kosten.

Zij moeten rekening houden met de kostprijs en zullen zich dus aanpassen als de loonhoogte verandert.

Mensen die zich aanbieden op de arbeidsmarkt zijn minder gevoelig voor veranderingen in de loonhoogte. Op een bepaalde leeftijd moet je nou eenmaal gaan werken en voor je zelf gaan zorgen. Het is mooi als de lonen dan hoog zijn. Maar je kunt niet zeggen: ik ga niet werken, want ik vind het loon te laag. Je moet tenslotte wel geld hebben om van te kunnen leven.

Opdracht 3     Markten

Valuta

homogeen

veel aanbieders

geen invloed

volkomen concurrentie

Kleding

heterogeen

veel aanbieders

beperkte invloed

monopolistische concurrentie

Supermarkt

heterogeen

weinig aanbieders

beperkte invloed

oligopolie

Water

homogeen

één aanbieder

veel invloed

monopolie

Vakkenvuller

homogeen

veel aanbieders

geen invloed

volkomen concurrentie

Topvoetballers

heterogeen

weinig aanbieders

veel invloed

monopolistische concurrentie

Hartchirurgen

homogeen

weinig aanbieders

beperkte invloed

oligopolie

Opdracht 4     Het verband tussen lonen en werkgelegenheid

a          De pijl van loonhoogte naar loon-prijs-verhouding

De pijl van loon-prijs-verhouding naar consumptie

De pijl van consumptie naar totale vraag

De pijl van totale vraag naar werkgelegenheid

b          Als de lonen stijgen zal de loon-prijs-verhouding stijgen, waardoor de consumptie stijgt en de totale vraag naar goederen stijgt, zodat de werkgelegenheid stijgt (afgezien van de andere verbanden).

c          De pijl van loonhoogte naar loon-prijs-verhouding

De pijl van loon-prijs-verhouding naar investeringen

De pijl van investeringen naar productiecapaciteit

De pijl van productiecapaciteit naar werkgelegenheid

d          Als de lonen stijgen zal de loon-prijs-verhouding stijgen, waardoor de investeringen dalen, zodat de productiecapaciteit daalt en de werkgelegenheid daalt.

e          De pijl van loonhoogte naar prijzen

De pijl van prijzen naar de export

De pijl van de export naar de totale vraag naar goederen

De pijl van de totale vraag naar goederen naar werkgelegenheid

f           Dit verband is conjunctureel, omdat het invloed heeft op de totale vraag naar producten (de bestedingen).

g          Voor Nederland is de invloed van de export op korte termijn het sterkste, omdat Nederland een open economie heeft met een hoge handelsquote.

h          Voor de EU is de invloed van de consumptie op korte termijn het sterkste. Binnen de EU vallen de import en de export tegen elkaar weg, omdat het één grote interne markt is. Dus is er in de EU sprake van binnenlandse consumptie.

Opdracht 5     Loononderhandelingen als gevangenendilemma

a        

Vakbond

Werkgevers

Hoge looneisen + niet saneren

4

1

Hoge looneisen + wel saneren

2

3

Lage looneisen + niet saneren

3

2

Lage looneisen + wel saneren

1

4

b         

Werkgevers wel saneren

Werkgevers niet saneren

Vakbond hoge looneisen

2,3

4,1

Vakbond lage looneisen

1,4

3,2

c          Hoge looneisen; wel saneren.

De werkgevers kunnen kiezen uit wel saneren of niet saneren. Voor de werkgevers is saneren belangrijker dan de hoogte van de lonen. Zij zullen dus altijd de voorkeur geven aan wel saneren.

De vakbonden kunnen kiezen uit hoge looneisen of lage looneisen. Ze geven de voorkeur aan hoge looneisen. De vakbonden hebben liever een laag loon als er niet gesaneerd wordt, maar de werkgevers kiezen altijd voor saneren.

d          De werkgevers hebben een dominante strategie, omdat de keuze voor saneren altijd voordelig is, ongeacht de keuze van de vakbond.

De vakbonden hebben geen dominante strategie, omdat zij de keuze voor hoge of lage looneisen afhankelijk maakt van de keuze van de werkgevers. Immers, de vakbonden geven de voorkeur aan hoge looneisen, maar hebben liever een laag loon als er niet gesaneerd wordt.

e          Nee. De werkgevers geven altijd de voorkeur aan wel saneren.

Vakbond

Werkgevers

Hoge looneisen + niet saneren

3

1

Hoge looneisen + wel saneren

2

3

Lage looneisen + niet saneren

4

2

Lage looneisen + wel saneren

1

4

Werkgevers wel saneren

Werkgevers niet saneren

Vakbond hoge looneisen

2,3

3,1

Vakbond lage looneisen

1,4

4,2

f           Nee. De vakbonden geven alleen de voorkeur aan lage lonen als de werkgevers afzien van saneren. Zij zullen dus niet in altijd willen samenwerken, ongeacht de keus van de werkgevers.

g          Beide partijen overleggen met elkaar. Dat was bij het oorspronkelijke gevangenendilemma niet het geval. Ook is de totale waardering in de oorspronkelijke tabel voor elke mogelijkheid 5 punten. Het is niet zo dat beide partijen een optie laten liggen die in totaal een beter resultaat oplevert.

2.4       Wie verdient wat?

Opdracht 6     Wie verdient wat?

a          De netto-inkomens zijn afhankelijk van persoonlijke omstandigheden, zoals de hoogte van de aftrekposten en het aantal heffingskortingen.

b          De netto-inkomens zijn meer genivelleerd dan de bruto-inkomens. Dat komt door de progressie in de inkomstenbelasting. Daardoor betalen de hoge inkomens procentueel meer belasting dan de lagere inkomens, waardoor de inkomens in verhouding dichter bij elkaar komen te liggen.

c          Argument voor een salarisopbouw waarbij ouderen meer verdienen: Ouderen hebben meer ervaring.

Argument tegen een salarisopbouw waarbij ouderen meer verdienen: Ouderen hebben minder energie.

d          De werkgever vindt het personeel duur, omdat hij kijkt naar de totale loonkosten.

De werknemer vindt zijn salaris karig, omdat hij kijkt naar het nettoloon.

e          Hier zijn verschillende antwoorden mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan:

  • Door de vergrijzing zal de AOW-premie hoger zijn, want er zijn meer 65-plussers.
  • Door de vergrijzing zal de AOW-premie hoger zijn, want de 65-plussers worden ouder.
  • Door de vergrijzing zal de zorgverzekeringspremie hoger zijn, want de 65-plussers hebben vaak dure medische ingrepen nodig.

f           Hier zijn verschillende antwoorden mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan:

  • De baas heeft voordeel, want zijn loonkosten zijn lager.
  • De zwartwerker heeft voordeel, want zijn nettoloon is hoger.
  • De zwartwerker heeft nadeel, want hij heeft geen recht op sociale verzekeringen.
  • De ‘normale’ werknemers hebben nadeel, want zij moeten meer sociale premies betalen.
  • De ‘normale’ werkgevers hebben nadeel, want zij hebben hogere loonkosten.

Opdracht 7     Afwenteling en de wig

a          De eigenaren of de aandeelhouders ondervinden nadeel, omdat het bedrijf minder winst maakt.

b          Door de afwenteling ontstaat er werkloosheid en inflatie.

De loonkosten stijgen met € 5.000. Als de kosten stijgen, terwijl de arbeidsproductiviteit gelijk blijft, dan stijgen de loonkosten per product. De concurrentiepositie verslechtert, waardoor Nederlandse bedrijven minder exporteren. Dat is slecht voor de werkgelegenheid.

De loonkosten stijgen met € 5.000. Als de kosten stijgen, zullen bedrijven dit doorberekenen in de verkoopprijzen. Dan stijgt de inflatie in Nederland en daalt de koopkracht.

c          Wanneer er geen sprake is van afwenteling, komt de premiestijging volledig ten laste van de werknemers. Het nettoloon daalt met € 5000. Dit komt ten goede aan de inactieven. De inactieven gaan er dan in verhouding op vooruit en de inactieven gaan er in verhouding op achteruit. Daarom is er sprake van een andere inkomensverdeling.

d          In Nederland zal na langdurig polderoverleg een compromis woren gesloten, waarbij zowel werkgevers als werknemers een gedeelte van de hogere sociale lasten voor hun rekening nemen.

Opdracht 8     Het berekenen van de loonruimte

a          Toegevoegde waarde = verkoopwaarde – inkoopwaarde = € 8 mln - € 2 mln = € 6 miljoen.

b          De winst is € 1 miljoen. Dat is 162/3% van de toegevoegde waarde in 2008.

c          De prijs stijgt van € 40 naar € 40,80. Dat is een stijging van 2%.

Het aantal geproduceerde spellen stijgt van 200.000 naar 202.000. Dat is een stijging van 1%.

De omzet stijgt van € 8.000.000 naar € 8.241.600. Dat is een stijging van 3,02%.

d          Met loonruimte wordt bedoeld de procentuele loonstijging, waarbij het aandeel van de winst in de toegevoegde waarde van het bedrijf constant blijft.

In het jaar 2008 was de winst 162/3% van de toegevoegde waarde.

In het jaar 2009 moet dat percentage gelijk blijven.

Toegevoegde waarde = verkoopwaarde – inkoopwaarde = € 8.241.600 - € 2.060.400 =
€ 6.181.200. De winst moet dus 162/3% van € 6.181.200 worden. Dat is € 1.030.200.

De lonen mogen dus stijgen met maximaal € 8.241.600 - € 2.060.400 - € 1.030.200 =
€ 5.151.000.

In het jaar 2008 waren de lonen € 5.000.000. De loonruimte in het jaar 2009 is dus 3,02%.

e          Met loonruimte wordt bedoeld de procentuele loonstijging, waarbij het aandeel van de winst in de toegevoegde waarde van het bedrijf constant blijft.

De toegevoegde waarde verandert door de stijging van de prijzen en de stijging van de arbeidsproductiviteit.

In het jaar 2008 werden 200.000 spellen geproduceerd. In het jaar 2009 werden 202.000 spellen geproduceerd door hetzelfde aantal werknemers. Dan is de arbeidsproductiviteit gestegen met 1%.

De prijzen zijn gestegen met 2%.

Dan stijgt de toegevoegde waarde met 1,01 x 1,02 = 1,0302.

Dat is een stijging van 3,02%. Dan is de loonruimte ook 3,02%.

Dat is een complexe berekening. Daarom wordt vaak de volgende vuistregel gehanteerd:

Bereken de loonruimte door de procentuele stijging van de arbeidsproductiviteit bij het percentage van de inflatie op te tellen.

f           Nee. Niet ieder land heeft dezelfde inflatie. Stel dat de prijsstijgingen van vergelijkbare computerspelen in het buitenland lager is dan 2%, dan kan dit bedrijf zijn prijzen in het buitenland minder hard laten stijgen. Dan is de loonruimte ook minder.

g          In de collectieve sector is de toegevoegde waarde niet te berekenen, omdat er geen verkoopprijzen zijn voor collectieve goederen. Deze zijn immers niet te splitsen in individuele eenheden.

Opdracht 9     Arbeidsmarkt voor jopngeren

a          Uit bron 17 blijkt dat er bij een minimumloon van € 1.089 per maand 30.000 arbeidsjaren worden gevraagd en 80.000 arbeidsjaren worden aangeboden. Dan is er een aanbodoverschot van 50.000 arbeidsjaren.

Het is niet bekend hoeveel uur een jongere gemiddeld per jaar werkt. Dus is het aantal werkloze jongeren niet te berekenen.

b          Als het verlagen van het jeugdminimumloon geen effect had, omdat de aanbodlijn verschoof, dan wil dat zeggen dat de aanbodlijn naar rechts is verschoven.

De aanbodlijn schuift naar rechts als meer jongeren zich aanbieden op de arbeidsmarkt.

Blijkbaar kwamen er in die periode meer jongeren van school.

c          De arbeidsmarkt werkt volgens het systeem van vraag en aanbod. Blijkbaar is er veel vraag naar vakkenvullers en is het moeilijk om mensen te vinden die dit werk willen doen.

d          Mensen die werken via een uitzendbureau, oproepkrachten en mensen met een nul-uren contract.

e          Dat hangt van zijn arbeidsovereenkomst af.

Als een vakkenvuller in vaste dienst is, is hij geen flexibele werknemer.

f           Hier zijn verschillende antwoorden mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan:

  • De hoogte van het loon.
  • De opzegtermijn.
  • Het uitzicht op een vaste aanstelling.
  • En enzovoorts.

g    Als de conjunctuur verbetert en er weer wat meer vraag naar producten is, dan heeft een bedrijf meer personeel nodig.

Maar omdat je niet zeker weet, of de toename van de economische bedrijvigheid zal doorzetten of weer zal inzakken, is het beter om eerst wat extra personeel aan te nemen dat je weer eenvoudig kan ontslaan. Flexibel personeel dus.

Als de economische groei al twee jaar aanhoudt, is de productie al weer zo sterk toegenomen dat je weer gebruik gaat maken van vast personeel.

2.5       Wat krijgt diegene die niet werkt?

Opdracht 10   De hoogte van de premie

a          De uitkering is 70% van € 52.000 per jaar. Dat is € 36.400 per jaar.

Gemiddeld blijft 20% van 270.000 verzekerden één week per jaar ziek thuis.

De uitkering bedraagt per verzekerde € 36.400 : 52 = € 700.

De uitkering voor deze groep bedraagt € 700 x 54.000 = € 37.800.000.

Gemiddeld blijft 1% van 270.000 verzekerden vier weken per jaar ziek thuis, wegen een medische ingreep. De uitkering bedraagt per verzekerde € 36.400 : 52 x 4 = € 2.800.

De uitkering voor deze groep bedraagt € 2.800 x 2.700 = € 7.560.000.

Gemiddeld blijft 0,1% van 270.000 verzekerden het hele jaar ziek thuis na een ongeluk.

De uitkering bedraagt per verzekerde € 36.400.

De uitkering voor deze groep bedraagt € 36.400 x 270 = € 9.828.000.

Het bedrag dat dit sociale fonds per jaar moet uitkeren is € 37.800.000 + € 7.560.000 + € 9.828.000 = € 55.188.000.

b          De premies worden vastgesteld op basis van kostendekking.

Er is € 55.188.000.nodig voor de uitkeringen.

De kosten van personeel en kantoor bedragen 2,6 miljoen euro.

Totaal nodig: € 57.788.000.

Dit bedrag wordt opgehaald uit de lonen van de werkenden.

Dus niet bij de uitkeringen van de zieken.

Gemiddeld blijft 54.000 verzekerden één week per jaar ziek thuis.

Dat zijn 54.000 weken.

Gemiddeld blijft 2.700 verzekerden vier weken per jaar ziek thuis.

Dat zijn 2.700 x 4 = 10.800 weken.

Gemiddeld blijft 270 verzekerden het hele jaar ziek thuis.

Dat zijn 270 x 52 = 14.040 weken.

Totaal aantal weken ziek thuis: 78.840.

Dat zijn 78.840 : 52 = 1.516,15 arbeidsjaren die uitvallen.

Het aantal gewerkte arbeidsjaren is 270.000 - 1.516,15 = 268.483,85

Daarmee wordt verdiend € 52.000 per jaar.

Totaal wordt er € 13.961.160.000,00 door de werkenden verdiend.

Geld dat nodig is voor de uitkeringen van de zieken

-------------------------------------------------------------------------- x100% = premiedruk

Inkomen van de actieven

€ 57.788.000

------------------------- x100% = 0,41%.

€ 13.961.160.000

Opdracht 11   Uitkeringenquiz

a          Ja. Een 65-plusser kan diverse soorten inkomen naast zijn AOW-uitkering ontvangen: pensioenuitkering, rente uit spaargeld, dividend uit aandelen, winst uit een eigen onderneming, royalty uit auteursrechten en hij kan natuurlijk ook gewoon betaald werk blijven doen als 65-plusser.

b          Iemand die zwartwerkt betaalt geen sociale premies en heeft geen recht op sociale uitkeringen.

De ZW is weliswaar geen sociale verzekering meer. De werkgever is verplicht om zelf 70% van het laatst betaalde loon door te betalen. Maar een werkgever die zich niet aan de belastingwetten houdt, zal zich ook niet aan de Ziektewet houden.

c          Nee. De WW is een werknemersverzekering. Die is alleen voor mensen die betaald werk hebben gedaan en onvrijwillig ontslag hebben gekregen.

d          Ja. Als je loon te laag is heb je recht op een aanvulling uit de bijstandswet (Wet Werk en Bijstand). Of: mensen die gedeeltelijk afgekeurd zijn, zullen deels zelf hun inkomen verdienen en deels een WIA-uitkering ontvangen.

e          Nee. Je moet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Pas als duidelijk wordt dat je met jouw diploma’s en ervaring geen kans maakt op een baan, mag je met behoud van uitkering worden omgeschoold.

f           Vrouwen die thuis blijven om voor de kinderen te zorgen en na een scheiding in de bijstand zijn gekomen.

g          Nee. De man heeft sociale premies betaald en heeft recht op een WIA-uitkering. Die uitkering is onafhankelijk van het inkomen van de partner van de arbiedsongeschikte.

h          De AOW. Er zijn veel 65-plussers, dus zal deze wet het meeste geld kosten. De AOW is een verzekering. Bij bezuinigingen gaat het verzekeringskarakter verloren.

Opdracht 12   Averechtse selectie en moreel risico

a         

Leeftijd

Man in % van totaal

Aantal mannen

Man kans op ziekte

Aantal zieke mannen

Gemiddelde ziekteduur in maanden

Aantal ziekte-maanden van mannen

20 – 30

10

20.000

15%

3.000

1

3.000

30 – 40

13

26.000

22%

5.720

2

11.440

40 – 50

26

52.000

35%

18.200

3

54.600

50 – 65

10

20.000

47%

9.400

3

28.200

---------  +

---------  +

Totaal man

118.000

97.240

Leeftijd

Vrouw in % van totaal

Aantal vrouwen

Vrouw Kans op ziekte

Aantal zieke vrouwen

Gemiddelde ziekteduur in maanden

Aantal ziekte-maanden van vrouwen

20 – 30

7

14.000

17%

2.380

1

2.380

30 – 40

11

22.000

38%

8.360

2

16.720

40 – 50

17

34.000

25%

8.500

3

25.500

50 – 65

6

12.000

18%

2.160

3

6.480

---------  +

---------  +

Totaal vrouw

82.000

51.080

Totaal aantal ziekte-maanden van mannen en vrouwen samen is 148.320.

Dat zijn 148.320 : 12 = 12.360 arbeidsjaren.

De uitkering is 100% van € 28.800 per jaar.

Het bedrag dat deze verzekering per jaar moet uitkeren is 12.360 x € 28.800 = € 355.968.000.

De premies worden vastgesteld op basis van kostendekking.

Er is € 355.968.000 nodig voor de uitkeringen.

De kosten van personeel en kantoor bedragen 0,5 miljoen euro.

Totaal nodig: € 356.468.000.

Dit bedrag wordt opgehaald uit de gehele populatie, aangezien de uitkering 100% van het loon bedraagt. € 356.468.000 : 200.000 personen = € 1.782,34 per persoon.

Dat is 6,2% van € 28.800.

b          De groep die de hoogste kosten met zich meebrengt. Dat is de groep die het hoogste risico loopt om ziek te worden. Dat zijn in deze opdracht de groepen mannen van 40 tot 50 en van 50 tot 65 jaar. En de groep vrouwen van 30 tot 40 jaar.

c          Zelfstandigen met weinig personeel zijn minder vaak ziek dan werknemers, omdat het voor hen moeilijker is weg te blijven van hun werk. De kans dat ze permanent klanten verliezen, vinden ze te groot.

d          De groep mannen van 50 tot 65 jaar wordt uitgesloten. De populatie daalt naar 180.000 personen.

De verzekeringspremie blijft 6,2%.

De verzekeringsmaatschappij ontvangt 180.000 x 0,062 x € 28.800 = € 321.408.000.

Totaal aantal ziekte-maanden van mannen en vrouwen samen is 120.120.

Dat zijn 120.120 : 12 = 10.010 arbeidsjaren.

De uitkering is 100% van € 28.800 per jaar.

Het bedrag dat deze verzekering per jaar moet uitkeren is 10.010 x € 28.800 = € 288.288.000.

De kosten van personeel en kantoor bedragen 0,5 miljoen euro.

Totaal nodig: € 288.788.000.

Wat er overblijft is winst.

Dat is € 321.408.000 - € 288.788.000 = € 32.620.000

e          De winst was € 32.620.000.

Om die winst te laten verdwijnen moeten er extra uitkeringen worden gedaan met een omvang van € 32.620.000.

De uitkering is € 28.800 : 12 = € 2.400 per maand.

Dus moeten er € 32.620.000 : € 2.400 = 13.592 extra ziekte-maanden bijkomen.

Het aantal ziekte-maanden van mannen in de leeftijdsgroep 20 tot 30 was tot nu toe 3.000.

Het totaal aantal ziekte-maanden wordt dus 16.592.

Uit een populatie van 20.000 mannen is de kans op ziekte dan 83%.

2.6 4    De categoriale inkomensverdeling

Opdracht 13   Loon en werken

a          Als 2.000 arbeiders € 50.000 loon ontvangen, dan is dat samen € 100.000.000.

Als 2.000 arbeiders € 60.000 loon ontvangen, dan is dat samen € 120.000.000.

Totaal bedrag aan loon = € 220.000.000.

Dat is gemiddeld per arbeider € 55.000.

Het TLZ is dus ook € 55.000.

Als 100 ondernemers € 55.000 TLZ berekenen, dan is dat samen € 5.500.000.

Totaal bedrag aan loon en TLZ = € 225.500.000.

Loon + TLZ

--------------------------------------- x100% = arbeidsinkomensquote

Netto toegevoegde waarde

€ 225.500.000

------------------------- x100% = 75,17%.

€ 300.000.000

b          De netto toegevoegde waarde wordt gebruikt voor de beloning van de productiefactoren. Arbeid ontvangt € 225,5 miljoen. Grond, kapitaal en ondernemersactiviteit ontvangen samen voor rente, huur en winst € 74,5 miljoen.

Toegevoegde waarde € 300 miljoen

Arbeid € 225,5 miljoen

De rest € 74,5 miljoen

Rente, huur en winst

--------------------------------------- x100% = restinkomensquote

Netto toegevoegde waarde

€ 74.500.000

------------------------- x100% = 24,83%.

€ 300.000.000

De arbeidsinkomensquote en de restinkomensquote zijn samen natuurlijk 100%.

c          De arbeidsproductiviteit stijgt met 5%. Als de prijzen gelijk blijven, zal de toegevoegde waarde stijgen met 5% naar € 315.000.000.

Werknemers in deze bedrijfstak dwingen een loonsverhoging van 10% af.

Het gemiddelde loon per arbeider wordt € 60.500.

Dus wordt hetTLZ dus ook € 60.500.

Totaal bedrag aan loon en TLZ = € 248.050.000.

Loon + TLZ

--------------------------------------- x100% = arbeidsinkomensquote

Netto toegevoegde waarde

€ 248.050.000

------------------------- x100% = 78,75%.

€ 315.000.000

d          De netto toegevoegde waarde wordt gebruikt voor de beloning van de productiefactoren.

Arbeid ontvangt € 78,75% van de netto toegevoegde waarde. Grond, kapitaal en ondernemersactiviteit ontvangen samen voor rente, huur en winst € 21,25%.

Als rente en huur gelijk zijn gebleven, moet de winst wel zijn gedaald.

e          Hier zijn verschillende antwoorden mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan:

  • De restinkomensquote is te laag om rente en huur van te betalen. Dan leidt het bedrijf verlies.
  • De winstquote is de beloning voor het risico dat een ondernemer loopt. Als de winstquote te laag wordt, wil niemand meer een eigen bedrijf beginnen. Als er geen bedrijven meer over zijn, waar gaan de arbeiders dan eigenlijk werken?

f           De arbeidsinkomensquote kan toch stijgen als de lonen meer stijgen dan de loonruimte.

g          De loonquote zal dalen. Er zijn minder werknemers (en meer zelfstandigen).

h          De arbeidsinkomensquote blijft gelijk.

Dan zal de arbeidsinkomensquote ook stijgen.

Herhaling en examentraining

Opdracht 14

Zie Index-online.

Opdracht 15   Loononderhandelingen

a          De loonstijging van 2,5 procent is de nominale loonstijging. Bij die loonstijging zal het bruto reële loon gelijk blijven.

b          De loonkosten stijgen met 2,5%. Als de kosten stijgen, terwijl de arbeidsproductiviteit gelijk blijft, dan stijgen de loonkosten per product. Daarom wil het bedrijf de prijzen verhogen.

Maar door de keiharde buitenlandse concurrentie kan het bedrijf de verkoopprijzen niet verhogen, omdat het dan klanten verliest aan buitenlandse bedrijven.

c          De loonkosten stijgen met 2,5%. Als de kosten stijgen, terwijl de arbeidsproductiviteit gelijk blijft, dan stijgen de loonkosten per product. Daarom wil het bedrijf de prijzen verhogen.

Door de tegenvallende internationale conjunctuur is er weinig vraag naar producten. Bedrijven blijven met voorraden zitten en zullen hun prijzen verlagen. De Vlam kan de verkoopprijzen daarom niet verhogen, omdat het dan klanten verliest aan bedrijven die lagere prijzen vragen.

d          De woordvoerder van De Vlam gaat er bij zijn stelling vanuit dat de arbeidsproductiviteit in het bedrijf toeneemt met minder dan 2,5 procent.

Hij zegt: “Aangezien een prijsverhoging niet tot de mogelijkheden behoort en de niet-loonkosten per product gelijk blijven, tast een loonstijging van 2,5% onze winst per eenheid product aan.”.

  • Bij een loonstijging van 2,5% en een stijging van de arbeidsproductiviteit met 2,5% blijven de arbeidskosten per product gelijk en blijft de winst per eenheid product gelijk.
  • Bij een loonstijging van 2,5% en een stijging van de arbeidsproductiviteit met meer dan 2,5% dalen de arbeidskosten per product en stijgt de winst per eenheid product aangetast.

Opdracht 16   Loononderhandelingen als gevangenendilemma

a          (4,8)

In de tabel staat de puntenwaardering van de voorkeuren van werkgevers en vakbonden.

De vakbonden geven de voorkeur aan hoge looneisen en niet saneren(8).

Hoge looneisen met saneren en lage looneisen zonder saneren zijn voor de vakbonden indifferent (4 en 4).

Lage looneisen met saneren zijn voor de vakbonden onbespreekbaar (2).

De werkgevers geven de voorkeur aan lage looneisen en niet saneren(8).

Daarna geven de werkgevers de voorkeur aan lage looneisen en wel saneren(6).

Daarna geven de werkgevers de voorkeur aan hoge looneisen en wel saneren(4).

Hoge looneisen zonder saneren zijn voor de werkgevers onbespreekbaar (2).

Aangezien beide partijen tijdens de onderhandelingen niet akkoord zullen gaan met de uitkomsten die voor hen onbespreekbaar zijn, vallen de uitkomsten (8,2) en (2,6) af.

Daarna maakt het voor de vakbonden niet uit. Zij waarderen hoge looneisen met saneren en lage looneisen zonder saneren allebei met een 4.

Dan zullen de werkgevers de onderhandelingen in de richting van lage looneisen en niet saneren sturen (8), omdat zij dat meer waarderen dan lage looneisen en wel saneren(6).

b          (4,4)

Aangezien beide partijen tijdens de onderhandelingen niet akkoord zullen gaan met de uitkomsten die voor hen onbespreekbaar zijn, vallen de uitkomsten (8,2) en (2,6) af.

Daarna maakt het voor de vakbonden niet uit. Zij waarderen hoge looneisen met saneren en lage looneisen zonder saneren allebei met een 4.

Dan zullen de werkgevers de onderhandelingen in de richting van lage looneisen en niet saneren sturen (8), omdat zij dat meer waarderen dan lage looneisen en wel saneren(6).

Maar de vakbond wil geen gezichtsverlies lijden. Als ze akkoord gaan met (4,8) dan hebben de werkgevers precies wat ze willen hebben. Dus zullen de vakbonden de onderhandelingen in de richting van hoge looneisen en saneren sturen, omdat zij niet akkoord kunnen gaan met de hoogste waardering van de werkgevers. Omdat de vakbonden het hoogst haalbare niet bereiken, zullen ze proberen om de werkgevers ook af te houden van het hoogst haalbare.

c         

Werkgevers

Niet saneren

Wel saneren

Vakbonden

Hoge looneis

8, 2

4, 4

Lage looneis

6, 8

2, 6

Opdracht 17   De republiek Terschelling

a          Inactieven zijn mensen van een uitkering leven. Op Terschelling zijn dat:

  • 1.750 AOW-ers
  • 250 arbeidsongeschikten
  • 125 werklozen

Totaal 2.125 inactieven.

Actieven zijn mensen die betaald werk doen. Op Terschelling zijn dat:

  • 1.335 werknemers bij de bedrijven
  • 340 ambtenaren

Totaal 1.675 actieven.

aantal inactieven

----------------------- = i/a-ratio

aantal actieven

Op Terschelling is de i/a-ratio

2.125

---------- = 1,269                            of 126,9%.

1.675

b          De uitgaven van de overheid bedragen 20,4 miljoen euro aan salarissen en 10,6 miljoen euro aan overige bestedingen. Dat is totaal 31 miljoen euro.

Er zijn 1.335 werknemers bij de bedrijven.

Dat is € 31 miljoen : 1.335 = € 23.220,97 per werknemer.

c          De actieven verdienen een loon van € 60.000.

Er zijn 1.675 actieven.

Dat is totaal 1.675 x € 60.000 = € 100.500.000.

De inactieven ontvangen een uitkering van € 15.000.

Er zijn 2.125 inactieven.

Dat is totaal 2.125 x € 15.000 = € 31.875.000.

Op Terschelling wordt er door de inwoners totaal € 132.375.000 ontvangen.

De belastingdruk is 23%.

De overheid ontvangt 0,23 x € 132.375.000 = € 30.446.250.

Dat is onvoldoende om de begroting van de overheid sluitend te krijgen, want de uitgaven bedragen 31 miljoen euro.

Er blijft een tekort over van € 553.750.

d          De inactieven ontvangen een uitkering van € 15.000.

Er zijn 2.125 inactieven.

Dat is totaal 2.125 x € 15.000 = € 31.875.000.

Er zijn 1.675 actieven.

Iedere actieve eilandbewoner moet gemiddeld € 19.030 per jaar in het Sociaal Fonds Terschelling storten om alle uitkeringen te kunnen betalen.

e          Het bruto-inkomen is € 60.000.

Iedere werknemer moet € 19.030 afstaan aan het Sociaal Fonds.

Dat is 31,7%.

f           Het bruto-inkomen is € 60.000.

Iedere actieve en inactieve eilandbewoner betaalt 23% belasting. Dat is € 13.800.

Iedere werknemer moet € 19.030 afstaan aan het Sociaal Fonds.

Het netto inkomen is € 27.170.

g          De i/a-ratio verbetert, want het aantal werklozen daalt met vijf. Deze vijf vinden werk in het toerisme. Dus de uitkeringen stijgen met hetzelfde percentage als de lonen.

Inactieven zijn mensen van een uitkering leven. Op Terschelling zijn dat:

  • 1.750 AOW-ers
  • 250 arbeidsongeschikten
  • 120 werklozen

Totaal 2.120 inactieven.

Actieven zijn mensen die betaald werk doen. Op Terschelling zijn dat:

  • 1.340 werknemers bij de bedrijven
  • 340 ambtenaren

Totaal 1.680 actieven.

aantal inactieven

----------------------- = i/a-ratio

aantal actieven

Op Terschelling is de i/a-ratio

2.120

---------- = 1,262                            of 126,2%.

1.680

De lonen stijgen met 81/3% van € 60.000 naar € 65.000.

De uitkeringen stijgen met hetzelfde percentage als de lonen.

De inactieven ontvangen nu een uitkering van € 16.250.

Er zijn nu 2.120 inactieven.

Dat is totaal 2.120 x € 16.250 = € 34.450.000.

Er zijn nu 1.680 actieven.

Iedere actieve eilandbewoner moet nu gemiddeld € 20.506 per jaar in het Sociaal Fonds Terschelling storten om alle uitkeringen te kunnen betalen.

Vorig jaar betaalden ze € 19.030. Nu betalen ze € 1.476 meer.

Vorig jaar betaalden ze 31,7%. Nu betalen ze 31,5%.

De koppeling is dus haalbaar.

h          De actieven verdienen een loon van € 65.000.

Er zijn 1.680 actieven.

Dat is totaal 1.680 x € 65.000 = € 109.200.000.

De inactieven ontvangen een uitkering van € 16.250.

Er zijn 2.120 inactieven.

Dat is totaal 2.120 x € 16.250 = € 34.450.000.

Op Terschelling wordt er door de inwoners totaal € 143.650.000 ontvangen.

De belastingdruk is 23%.

De overheid ontvangt 0,23 x € 143.650.000 = € 33.039.500.

De uitgaven van de overheid bedragen:

Aan ambtenarensalarissen 340 x € 65.000 = 22,1 miljoen euro

Aan overige bestedingen 10,6 miljoen euro.

Dat is totaal 32,7 miljoen euro.

Er is nu bij de overheid sprake van een overschot. Koppeling is dus mogelijk.

Opdracht 18   Arbeidsongeschiktheidsregelingen verder aangescherpt

a          Voor altijd en voor 100% niet meer kunnen werken.

b          Iemand die 60% arbeidsongeschikt is hoort bij de groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten. (35% tot 80% arbeidsongeschikt)

Gedeeltelijk arbeidsongeschikten krijgen een uitkering van 70% van het minimumloon vermenigvuldigt met het arbeidsongeschiktheidspercentage.

70% van € 1.264,80 = € 885,36.

WGA-uitkering = 60% van €885,36 = € 531,22.

c          Als je nog kunt werken in een andere baan dan verdien je daar altijd meer, omdat de uitkeringen zo laag zijn voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Want de WGA-uitkering is maar een heel klein deel van het minimumloon.

d          Nee. Omdat volgens de nieuwe wet mensen die minder dan de 35% arbeidsongeschikt zijn geen recht hebben op een uitkering. Zij blijven in dienst van hun werkgever en maken afspraken over aanpassing van het werk dat ze doen.

e          1. Andere werkzaamheden (administratie, receptie)

2. Minder uren werken

Opdracht 19   Loonkosten, werkgelegenheid en sociale zekerheid

a          Hier zijn verschillende antwoorden mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan:

  • Door een stijging van de loonkosten verslechtert de internationale concurrentiepositie waardoor de export daalt en de werkgelegenheid terugloopt.
  • Door een stijging van de loonkosten wordt de productiefactor arbeid relatief duur ten opzichte van de productiefactor kapitaal. Mensen zullen vervangen worden door machines, waardoor de werkgelegenheid terugloopt.
  • Door een stijging van de loonkosten daalt de winst, waardoor het voor bedrijven niet aantrekkelijk is om te investeren. Als de investeringen dalen en is er minder werkgelegenheid bij de producenten van duurzame productiemiddelen.

b          Hier zijn verschillende antwoorden mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan:

  • bij pijl 2: de lengte van de uitkeringen worden korter.
  • bij pijl 2: de hoogte van de uitkeringen worden lager.
  • bij pijl 3: de overheid gaat op andere uitgaven bezuinigen.
  • bij pijl 3: de overheid laat het begrotingstekort laat oplopen.

c          Het gaat om een pijl tussen werkgelegenheid en loonkosten.

De pijl begint bij de werkgelegenheid en loopt naar de loonkosten.

Het gaat om een positief verband, omdat een daling van de werkgelegenheid via loonmatiging tot daling van de loonkosten leidt.

Er moet dus een + bij deze pijl staan.

Opdracht 20   De armoedeval

a          De uitkering was 77,5% van het bruto wettelijk minimum loon.

Dat is € 860,87 per maand.

Het loon wordt 130% van het bruto wettelijk minimum loon.

Dat is € 1.444,04 per maand.

De toename van het bruto inkomen is € 583,17.

Uit het cirkeldiagram blijkt dat er van dat bruto 12% beschikbaar overblijft.

Dat is € 69,98.

b          Uit bron 29 blijkt dat de toename van het beschikbaar inkomen € 150 per maand moet bedragen om 35.000 mensen met een uitkering aan het werk te krijgen.

Uit vraag a blijkt dat die toename slechts € 69,98 per maand is.

Dus moet dit bedrag per maand met € 80,02 worden verhoogd.

Dat kan door de heffingskortingen te verhoging.

De arbeidskorting wordt dan op jaarbasis 12 x € 80,02 = € 960,24.

c          Als iemand met een uitkering gaat werken, stijgt zijn inkomen, waardoor hij geen recht meer heeft op huursubsidie.

Uit het cirkeldiagram blijkt dat 29% van de inkomensstijging wordt ‘opgegeten’ door de daling van de huursubsidie.

Verlaging van de huursubsidie betekent dat mensen met een uitkering een kleiner bedrag aan huursubsidie ontvangen.

Bij werkaanvaarding komt er dan minder huursubsidie te vervallen, zodat het beschikbaar inkomen harder stijgt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.