Kunst op niveau

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • Klas onbekend | 7775 woorden
  • 17 juni 2009
  • 68 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
68 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

ANTWOORDEN OP DE VRAGEN IN HET WERKBOEK
Griekse kunst
1. Er is sprake van architraafbouw als dragende, horizontale elementen (architraven) door verticale elementen (muren, balken of zuilen) gedragen worden.
2. Je kunt maar één beperkte ruimte overkappen, anders buigt de architraaf door of: de staande, dragende elementen verhinderen de vrije doorloop.
3. Zie leerboek afb. 5, p. 9.
4. Zie leerboek afb. 5, p. 9.
5. In dienst van de religie en tempeldienst. Voorbeelden: de kourosbeelden die als tempelversiering dienst deden, de beelden van sportfiguren als dankbewijs aan de goden voor de geleverde prestatie, de afbeelding van goden en halfgoden dienden als eerbewijs van de Griekse goden.
6. Afb. 10: archaïsche periode, 800 - 500 v. Chr., frontaal, stram, starende ogen, gestileerde vormen.
Afb. 11: klassieke periode, 500 - 300 v. Chr., ruimtelijker, dynamischer houding (contrapost), nadrukkelijke anatomie.
Afb. 13: hellenistisch, 300 - 30 v. Chr., ingewikkelde houding, overdreven veel spieren en botten zichtbaar, emotie in houding en mimiek.
7. Van contrapost is sprake als één been geknikt of iets naar voren of naar achteren geplaatst wordt en de heup daarbij iets doorzakt naar de kant van het naar voren of naar achteren geplaatste been.
8. Sportfiguren, goden of halfgoden, gewone mannen en vrouwen.
9. Frontaal weergegeven, stram, starende ogen, gestileerde vormen.
10. Vazen, potten, schalen.
11. Amfora, om olie in te bewaren en voor de sier.

Romeinse kunst
1. Griekse tempel: geen podium (wel brede trappen), zuilen meteen op de grond, vrijstaande zuilen, architraafbouw, geen voorportaal.
Romeinse tempel: hoog podium, zuilen op voetstuk, halfzuilen, behalve architraafbouw ook gewelfbouw, soms voorportaal.
2. Aquaduct, triomfboog, (amfi)theater, tempel, waterleidingen, toiletten, villa’s, thermen, basilica, erezuilen.
3. De Grieken legden meer de nadruk op de schoonheid van hun architectuur, terwijl de Romeinen uitgingen van de functie van de gebouwen die zij ontwierpen.
4. Tongewelf en koepelgewelf.
5. Het kruisgewelf bestaat eigenlijk uit twee tongewelven die elkaar snijden.
6. De goden die de door hen overwonnen volken dienden of aanbaden, lijfden ze bij hun eigen goden in. Zo nam het aantal goden steeds meer toe.
7. - Een Romeinse tempel
- Aan het rechthoekige voorportaal en de ronde vorm van het gedeelte daarachter.
- De absides zijn de halfronde en rechthoekige nissen in de cirkelvormige ruimte.
8. Het symboliseerde het directe contact met de hemel: je keek door de grote opening zo naar de hemel boven je.
9. Levensechte portretten en stillevens, in fresco’s is perspectief toegepast.
10. Op sarcofagen, muurschilderingen in huizen, vloermozaïeken.
11. Overwinningszuil. De heldendaden van de veldheer voor wie de zuil gemaakt was, zijn in de vorm van een stripverhaal afgebeeld. Het stripverhaal ‘slingert’ als het ware om de zuil heen.
De beeldhouwkunst diende vooral tot eer van en ter herinnering aan belangrijke hoogwaardigheidsbekleders: o.a. veldheren en keizers.
12. Omdat ze van mening zijn dat de persoonlijkheid van de mens in het hoofd besloten ligt.

Vroegchristelijke kunst
1. Van de Romeinse basilica.
2. Op een centrale plaats: in de abside. Omdat de centrale plaats die de keizer of rechter (die de rechterlijke macht vertegenwoordigden) in de basilica innam, nu wordt ingenomen door de bisschop die de goddelijke macht vertegenwoordigt. De centrale positie van de bisschop symboliseert de centrale plaats van Gods Woord en het goddelijk gezag van de bisschop.
3. Rechthoekige ruimte, abside (met altaar en crypt) als afsluiting, breed middenschip, twee smalle zijbeuken, zadeldak op middenbeuk, lessenaarsdak op zijbeuken, beuken gescheiden door zuilen met bogen, boven arcaden zijn rondboogvensters aangebracht. Centraalbouw en basilica.
4. Sobere vormgeving, gestileerd, onpersoonlijk, niet-realistisch, bijbelse/religieuze/symbolische voorstellingen.
5. De vroegchristelijke beeldhouwer verwees door middel van de bijbelse voorstellingen naar de geestelijke betekenis van deze verhalen. Realistische uitbeelding was niet zijn doel, omdat dan het gevaar van afgoderij ontstond.

Byzantijnse kunst
1. Na de val van het West-Romeinse Rijk (476) werd het centrum van de kunst verplaatst naar Byzantium, de hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk.
2. Grieks kruis, vierkant, regelmatige vierhoek, cirkelvorm.
3. Een houten paneeltje met de afbeelding van een heilig of goddelijk persoon.
4. Grieks kruis, vierkant en cirkel.
5. Vermoedelijk rechts van de plattegrond op afb. 2, helemaal onderaan.
6. De druk van de koepel wordt in eerste instantie opgevangen door de muren waar de koepel op rust. Op hun beurt geven ze de druk weer door aan de lager liggende koepels om de grote centrale koepel heen.
7. Fresco’s, mozaïeken, icoon, miniaturen.
8. Versierende, decoratieve functie.

Karolingische en Romaanse kunst
1. Is afgeleid van Karel (de Grote), die de eerste door de paus gekroonde keizer was en zich als opvolger van de Romeinse christenkeizers beschouwde.
800 – 900.
2. Karel de Grote stimuleerde de culturele ontwikkelingen in zijn rijk door scholen, kerken en kloosters te stichten en kunstenaars, schrijvers en dichters opdrachten te verstrekken.
3. Doordat de Karolingische kunst gestimuleerd werd door het hof en de opdrachten vanuit het hof verstrekt werden, is hier duidelijk sprake van een hofkunst. Het grote verschil met de Romaanse kunst is, dat deze kunst juist in en vanuit de kloosters tot stand kwam.
4. Basiliek en centraalbouw.
5. Het koepelvormige dak i.p.v. lessenaarsdak, meer geledingen en ramen in de muren van de Karolingische kapel dan in de muren van de vroegchristelijke basiliek.
6. Als decoratie van de kerken, op boekbanden, op gebruiksvoorwerpen.
7. Levensechte, expressieve mensfiguren, zware contourlijnen, weergave van plooien en ruimte tamelijk plat.
8. Een handgeschreven tekst.
9. Ze maken een levensechte indruk.

Romaanse kunst
1. 900 – 1150.
2. Latijns kruis.
3. Afgeleid van de Romeinse basilica.
4. Een Latijns kruis als grondplan, verhoogde middenbeuk met lagere zijbeuken, dwarsschip, afsluitende absides met straalkapellen, op de viering een hoofdaltaar en kruisingsgewelven, tongewelf.
5. Christus en de vier evangelisten.
6. Om het enorme gewicht van het gemetselde tongewelf te kunnen dragen.
7. Om een plaats te bieden aan de steeds grotere hoeveelheid pelgrims en gelovigen die de grote hoeveelheid relikwieën en altaren als gevolg van de toegenomen heiligenverering wilden aanbidden.
8. Zware contouren en platte kleurvlakken zonder veel plasticiteit.
9. Attributen zijn kenmerkende symbolen waarmee bepaalde personen worden afgebeeld.
10. Christus en een aantal heiligen (apostelen).
11. Miniaturen.

Gotiek
1. 1100 – 1400
2. De combinatie van kruisribgewelven, spitsbogen, luchtbogen en steunberen.
3. Het gewicht van het dak wordt opgevangen door de kruisribgewelven en spitsbogen, die de druk via luchtbogen afvoeren naar de steunberen.
4. Het skelet van een gotische kathedraal bestaat uit de combinatie van kruisribgewelven, spitsbogen, luchtbogen en steunberen. Dit skelet draagt het hele gebouw. De muren worden er als een soort beschermend vlies tegenaan gebouwd.
5. Je kunt hiermee grote ruimtes overkappen en de muren heel licht en transparant houden.
6. Arcade, triforium en lichtbeuk.
7. Zie afb. 5, minus de twee extra zijbeuken om het koor heen.
8. Tijdens de hooggotiek worden ook profane onderwerpen gekozen, de natuur speelt een nadrukkelijker rol in de hooggotische schilderkunst, er is meer aandacht voor het portretteren van eigentijdse modellen.
9. Door middel van perspectief, grote vormen vooraan en kleine vormen achterin het schilderij, door vergrijzing van kleur naar achteren toe, door vervaging van de vormen en texturen.
10. De lijnen van de schouw rechts in het tafereel komen niet in het verdwijnpunt van het plafond uit, de lijnen van de raampjes en de consoles waar het plafond op rust komen niet in het verdwijnpunt van het plafond uit, het tafeltje klapt omhoog, de lijnen van de bank waar Maria op zit komen niet in het verdwijnpunt van het plafond uit.
11. De blauwe kleur van het gewaad van de engel symboliseert de hemelse afkomst van deze troongeest, de witte doek die vlak onder het plafond hangt, symboliseert de onschuld en maagdelijkheid van Maria, de rode kleur van Maria’s gewaad wijst op lijden en liefde.
12. Aanvankelijk werden alleen heilige, bijbelse personen en hun portretten afgebeeld. Langzamerhand werden ook de opdrachtgevers in de heilige taferelen opgenomen. Daarna kregen de opdrachtgevers een steeds belangrijkere plaats in de schilderijen en werden de verwijzingen naar religieuze personen steeds onbeduidender, totdat de profane portretten de religieuze personen geheel verdrongen.
13. De verf blijft lang nat en daardoor kun je nog heel lang correcties aanbrengen en de verf van kleur veranderen door nat in nat te schilderen.
14. Eitempera, olieverf en glasschilderkunst.
15. Colonnetfiguren.
16. Helemaal onderaan de plattegrond in het midden.
17. Door de diepe plooien donker af te beelden en de naar voren komende gedeeltes lich te maken.
Door gebruik te maken van hachures: een soort splitje met verschillende kleuren, een kleurverloop, waardoor kleuren in elkaar overlopen.
18. Christus.
19. Aan de nimbus (ronde vorm om zijn hoofd heen) en aan het rode kruis in de nimbus.

Renaissance
1. 1400 – 1530
2. Wat hield de Renaissance in?
3. Godsdienstig gebied: het christelijk geloof en de kerk verloren terrein, wetenschap, mondigheid en humaniteit namen een steeds grotere plaats in.
Cultureel gebied: herontdekking en bestudering van de klassieken.
Maatschappelijk gebied: burgers worden rijker en invloedrijker door handel, de adel en de geestelijkheid verloren terrein.
4. Renaissance betekent wedergeboorte. Het houdt een opleving of hernieuwde belangstelling voor de klassieken en opbloei van de diverse wetenschappen in.
5. Doordat daar talrijke kunstschatten van de klassieken aanwezig waren, in verband met het feit dat daar het centrum van het (West-)Romeinse Rijk lag en door de goede contacten met Byzantium.
6. Modulus en gulden snede, verhoudingen die afgeleid werden van de maatverhoudingen tussen onderdelen van het menselijk lichaam.
7. Afb. 5: vroegrenaissance, er is sprake van gesloten muuroppervlakken, horizontale geledingen, verfijning van de materialen en vormen naar boven toe.
Afb. 6: hoogrenaissance, centraalbouw, ruimtelijker, plastischer exterieur.
8. Mythologische voorstellingen, bijbelse onderwerpen en portretten van profane mensen.
9. Renaissanceschilders brengen niet alleen geloofswaarheden en deugden tot uitdrukking maar ook willen zij laten zien dat ze op de hoogte zijn van de klassieke mythologie en hun vak perfect beheersen.
10. De kleuren helemaal in de verte en in de lucht zijn veel blauwer en grijzer dan de kleuren van de figuren op de voorgrond. Door de waterdamp in de atmosfeer lijken kleuren in de verte grijzer of blauwer dan vlakbij de kijker.
11. Een aantal samenhangende symbolen die met elkaar een verhaal weergeven.
12. Perspectief, kleursymboliek, harmonie, symmetrie, atmosferisch perspectief.
13. Vroegrenaissanceschilderkunst: stijvere figuren, onnatuurlijke houdingen en situaties, weinig of geen emoties en persoonlijke expressie.
Hoogrenaissanceschilderkunst: emotionaliteit en persoonlijkheidskenmerken komen tot uitdrukking, plastischer uitbeeldingswijze, beweeglijker, dynamischer.
14. Dat ze zich meer bewust waren van hun individualiteit en status als kunstenaar.
15. Zo konden ze hun kennis van de anatomie laten zien.
16. Afb. 13: vroegrenaissance, frontaal weergegeven, stijve figuur, glad, geen emotie.
Afb. 14: hoogrenaissance, driedimensionaal weergegeven (van alle kanten interessant), zeer plastisch (veel plooien), nadrukkelijke aandacht voor anatomie, dynamische houdingen.
17. Hellenisme.
18. Michelangelo, Da Vinci.
19. Marmer en brons.

Maniërisme
1. 1530 – 1600
2. Bepaalde kunstenaars in deze periode pasten opvallende, van de werkelijkheid afwijkende proportieschema’s en klassieke elementen op een geheel eigen wijze toe. Het Italiaanse woord voor ‘stijl’ (of ‘iets op een overdreven manier doen’) is ‘maniera’. Hieruit is het woord ‘maniërisme’ ontstaan.
3. De maniëristische kunstenaars weken af van de klassieke regels en brachten vooral hun eigen ideeën en emoties tot uitdrukking terwijl de renaissancekunstenaars de klassieke regels strikt toepasten.
4. De vierzijdige symmetrie met aan alle zijden van het gebouw aangebrachte tempelfaçaden, zuilen van de kolossale orde.
5. Niet functioneel maar decoratief: de zuilen en consoles hebben geen dragende functie, de blinde vensters bieden geen doorzicht.
6. Ingewikkelde, gekunstelde houdingen en compositie, mensfiguren hebben een veel te lange nek en een te klein hoofd, de ruimte-uitbeelding is niet realistisch, tamelijk schrille kleurcontrasten, pasteltinten.

7. Overeenkomsten: beide vrouwen hebben een tamelijk klein hoofd en een lange nek, beiden maken ze hetzelfde gebaar (met hun rechterhand op hun hart), beiden houden ze hun hoofd schuin.
Verschillen: de Venus is naakt en de Madonna gekleed, de Madonna zit en Venus staat, de Venus heeft veel langer (los) haar dan de Madonna.
8. Bij beide figuren is sprake van ingewikkelde houdingen (S-bochten), in beide beeldhouwwerken is veel aandacht aan de anatomie besteed en zijn de figuren naakt weergegeven, in beide beeldhouwwerken is zijn de draperieën en het haar plastisch weergegeven.

Barok
1. 1600 – 1720
2. De naam ‘barok’ is afgeleid van het Portugese woord ‘barocco’ dat ‘grillige parel’ betekent.
3. De rooms-katholieke kerk: in Zuid-Europa
De absolutistische vorsten: in Midden- en Noord-Europa.
4. Zuilen van de kolossale orde, verspringende gevelpartijen, veel versieringen, asymmetrie, onregelmatige plattegrond, integratie van beeldhouwkunst en architectuur.
5. Onregelmatigheid, asymmetrie.
6. Classicisme. Strakke, symmetrische opbouw/indeling van de gevel, pilasters/halfzuilen van de kolossale orde, klassieke versieringen/elementen/tempelfragmenten als versiering.
7. Dynamische houdingen/compositie, persoonlijke emoties, individuele houdingen en expressie, plastische plooival, ruimtelijk, ingewikkelde houdingen, clair-obscur.
8. Schilderij van een alledaags tafereel.
9. Etstechniek.
10. Taferelen die zo bedrieglijk echt of realistisch geschilderd zijn, dat het lijkt alsof je naar de ruimtelijke werkelijkheid kijkt.
11. Schedel, zeepbellen, walmende kaars, het glas, de afgebroken bloemen, de pijp, het mes.
Omdat het de ernstige, streng calvinistische Nederlanders herinnerde aan de kortstondigheid en de ernst van het leven. Deze moraliserende boodschap sloot aan bij de bijbelse notie van vergankelijkheid (“gedenk te sterven” en het boek Prediker: “ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid”).

Rococo
1. 1720 – 1750
2. Door een samentrekking van de woorden ‘barocco’ en ‘rocaille’. Een rococo was in de 18e eeuw een frivool suikerwerk opgebouwd uit o.a. schelpvormen.
3. In de aristocratische kringen.
4. Daar had men geld en tijd voor het aanschaffen en bewonderen van de rococokunst. In die kringen hield men van pracht en praal.
5. Frivool, decadent, idyllisch, erotisch tafereel, erg zoetig, romantisch, overvloed aan details, barokke, drukke vormgeving.
6. Samensmelting van schilder-, en beeldhouwkunst en architectuur, overdadige, asymmetrische versieringen, slingerende ornamenten, schelpvormige versieringen.
7. Doordat daar de versieringen het drukst en het meest intens zijn en dat punt zich in het centrum van de kerk bevindt.
8. Weelderige decoraties, drukke versieringen.

Neoclassicisme
1. 1780 – 1840
2. Symbolische functie, klassieke vormgevingsprincipes, symmetrische opzet.
3. Romeinse triomfboog.
4. De roem van Napoleon als onoverwinnelijk veldheer. Later wordt het monument beschouwd als symbool van de vrijheid.
5. Symbolische functie: de klassieke vormgeving benadrukt de status van de volksvertegenwoordigers die in dit gebouw vergaderen om het land te helpen besturen.
Decoratieve functie: de talloze door de klassieken geïnspireerde versieringen en beeldhouwwerken dienen slechts als versiering.
6. De versieringen in de architectuur van het rococo zijn veel overdadiger dan die van het neoclassicisme. De versieringen van het neoclassicisme staan minder op zichzelf dan die van het rococo, ze maken deel uit van het totaal van de architectuur.
7. Drie van de volgende: klassieke architectuur of kleding afgebeeld, grote lichtdonker contrasten, scherp en strak geschilderde vormen, gladde schildertechniek, overwogen composities en dramatische of geposeerde houdingen.
8. Door de schuine stand van het hoofd, doordat daar het meeste licht op valt, doordat de richting van de armen van de man naar het hoofd verwijst.
9. De navolgenswaardigheid van de dapperheid en bereidheid van de Horatii om goed en bloed op te offeren voor het vaderland. Dit stelde de schilder de Franse revolutionaire burgers als voorbeeld ter navolging.
10. Hij heeft de vormen heel erg glad gepolijst en de vormen gedetailleerd en verfijnd uitgewerkt.
11. Klassieke kleding, gladde vormgeving (geen factuur of toetsen), klassieke haardracht, aandacht voor anatomie.
12. De drie figuren helemaal links symboliseren de drie levensfasen van de mens, de leeuw rechts is het symbool voor moed en kracht, de vrouw met de asurn midden in het beeld symboliseert de nagedachtenis aan de overledene.

Romantiek
1. Op de verstandelijke, gevoelloze kunst van de 18e eeuw.
2. Aandacht voor het dramatische, fantastische, de woeste natuur, het ongewone, ongeoorloofde, het verleden, eenzaamheid, zwaarmoedige, dromerige en religieuze onderwerpen.
3. De stijl waarin het operagebouw op afb. 3 is gebouwd, vertoont kenmerken van de barok.
a. Neobarok.
b. De indrukwekkende, feestelijke en uitbundige barokstijl past bij de opera.
4. Men grijpt terug op stijlen uit het verleden: het leidt tot het ontstaan van verschillende neostijlen.
5. Historische thema’s, dramatische gebeurtenissen, exotische onderwerpen en natuurtaferelen.
6. Voorstelling: twee mannen in de eenzame woeste natuur bij een half omgevallen boom en maanlicht.
Vormgeving: er is sprake van grote licht-donkercontrasten en een geheimzinnige, geladen sfeer.
7. Drie van de volgende: het is het lichtste accent in de compositie, het gebaar, de gelaatsuitdrukking of emotie van de man trekken aandacht, de richting van de geweren wijst in de richting van de man in het witte hemd, visueel los van de groep.
8. Twee van de volgende: Turner, Friedrich, Goya, Délacroix en Géricault.
9. a. Overeenkomsten: symbolische voorstelling, klassieke vormgeving (kleding en haardracht van de mensfiguren).
b. Verschillen: meer dynamiek en expressie in houding en mimiek, plastischer, meer verschil tussen de stofuitdrukking van de diverse onderdelen van het beeldhouwwerk.
10. Door de diepe gaten en voor en achter elkaar plaatsen van de diverse onderdelen van het beeldhouwwerk, naar voren springende en naar achteren wijkende partijen.

Realisme
1. De uitvinding van gietijzer en staal, de industriële vervaardiging van glas en ijzer, toepassing van functionele (skelet)bouwtechnieken.
2. De constructie van het gebouw wordt niet verhuld en de toepassing van glas en gietijzer voor een gebouw.
3. a. De sociale stroming die de belabberde omstandigheden van de arbeider in beeld bracht en de naturalistische stroming die zich op de weergave van het landschap richtte.
b. Sociale stroming: Courbet of Millet
Naturalistische stroming: Daubigny of Corot.
4. Deze vraag is onjuist.
5. Het weergeven van de alledaagse werkelijkheid.
6. De ontspannen houding: het been een beetje doorgezakt en handen op zijn heup, zijn rustige ontspannen blik en hij steunt op zijn tang.
7. Het is een werkelijkheidsgetrouwe weergave van een gewone arbeider die niet poseert maar een levensechte houding heeft. Het is een waardig monument voor de zwoegende arbeider.

Impressionisme
1. Drie van de volgende: grove toetsen, niet-academisch kleurgebruik, alledaagse thema’s, niet duidelijk afgewogen composities.
2. De sfeer, impressie, indruk en lichtval van een bepaald moment.
Op die manier konden ze een snel voorbijgaande lichtval of beweging vastleggen.
3. Eén van de volgende: ze gebruikten zuivere kleuren in plaats van grauwe, bruine academische kleuren, gebruikten geen zwart, pasten vaak complementaire kleuren naast elkaar toe.
4. Omdat ze ter plekke de sfeer konden proeven en direct konden weergeven wat ze zagen.
5. Verftube.
6. Door de opkomende zon bovenin het tafereel recht tegenover de kijker te schilderen, door alleen maar de silhouetten van de architectuur te schilderen, door de schaduwen naar de kijker toe te laten vallen.
7. De blauwachtige dampen, de vage contouren, het ontbreken van details in de silhouetten.
8. In beide schilderijen is sprake van grote licht-donkercontrasten, tamelijk vage vormen, nadrukkelijke, dynamische kleurtoetsen.
9. Haagse School en Amsterdamse School.
10. Haagse School: voornamelijk Hollandse landschappen, overwegend groene, grijze en bruine tinten.
Amsterdamse School: vooral stadsgezichten en het uitgaansleven, meestal sombere kleuren.
11. Het kleurgebruik van de Franse impressionisten is veel uitbundiger en helderder dan van de Hollandse impressionisten.
12. Drie van de volgende: weergave van vluchtig moment, niet glad afgewerkt, stemming is belangrijk, duidelijke licht-donkerwerking.
13. Rodin.
14. Door de neerhangende schouders, het vertwijfelde gebaar waarmee de man helemaal rechts naar zijn hoofd grijpt.

Pointillisme
1. Dat dicht naast elkaar aangebrachte zuivere kleuren op afstand een zuiverder mengkleur opleveren dan wanneer dezelfde kleuren op het palet tot één kleur gemengd zouden worden.
2. Omdat ze dan op hun gemak hun tijdrovende schildertechniek konden toepassen en niet afgeleid werden door allerlei toevalligheden en veranderingen die het tafereel dat ze schilderden in de tijd dat ze eraan werkten onderging.
3. Seurat en Signac.
4. Groottecontrast, richtingcontrast, kwantiteitscontrast, kwaliteitscontrast.

Postimpressionisme
1. De postimpressionisten gaan verder dan de weergave van de waargenomen werkelijkheid, ze ordenen de werkelijkheid opnieuw en geven deze op subjectieve wijze weer.
2. Cézanne.
3. De vormen in zijn schilderijen zijn gestileerd/afgeleid van de geometrie, er is sprake van toetsen in diverse richtingen, toepassing van koude tegenover warme kleuren.
4. De vormen zijn vereenvoudigd/gestileerd/geabstraheerd en zorgvuldig gegroepeerd, de perspectief is zoveel mogelijk vermeden, hierdoor ontstaat een sterke nadruk op de tweedimensionaliteit van het schilderij.
5. Vormgeving: onrustige, dynamische, vibrerende toetsen en felle kleuren.
Materiaalgebruik: pasteuze verfhantering.
6. Feller kleurgebruik en heftiger toetsen.
7. Expressionisme.
8. Warm-koudcontrast en complementaircontrast.

Symbolisme
1. Het was een reactie op de sterke nadruk die realisme en impressionisme legden op de waarneembare werkelijkheid. Het symbolisme richt zich op de gedachte achter en de diepere betekenis van de waarneembare werkelijkheid.
2. Tamelijk egale kleurvlakken, nadrukkelijke contouren, nagenoeg ontbreken van schaduwen.
3. De contouren benadrukken de decoratieve eigenschappen van het schilderij, hierdoor worden de vormen benadrukt en het schilderij als een plat vlak zonder overbodige ruimte-illusie behandeld.
4. Door hen tamelijk hoog in de compositie te plaatsen, door hen totaal geïsoleerd van de overige mensfiguren weer te geven, door hen in een knalrood vlak te plaatsen, door de engel vleugels te geven.
5. De gevoelens van eenzaamheid, angst en dreiging die iemand kunnen overweldigen.
6. Omdat achter de voorstelling een diepere betekenis schuilgaat: de rode en blauwzwarte kleuren symboliseren dreiging, de kronkelende magere man symboliseert angst.
7. D.m.v. grote vormen op de voorgrond en kleine vormen in de verte, overlapping, vervaging, vooraan verzadigde kleuren achteraan gedempte kleuren.

Jugendstil
1. Slaoliestijl, palingstijl, art nouveau, Wiener Sezession.
2. Morris.
3. Arts and Crafts Movement.
4. Twee van de volgende: gebogen lijnen, organische vormen, asymmetrisch, ambachtelijke materialen en technieken toegepast.
5. Spitse torens met veel decoraties, rozetvensters, luchtbogen, nadruk op verticale richting, spitsbogen, driehoekige vorm van torentjes.
6. De opengewerkte torens, de kantachtige versieringen, de ijle vorm van de torens, de talloze ramen.
7. Twee van de volgende: planten, dieren, mensen, vormen uit de natuur.
8. Het lettertype in afb. 5: omdat de vorm van deze letters organischer is (vloeiend verloop van dik naar dun, en eindigend in een ronde vorm) dan die van afb. 2 (die een veel puntiger vorm hebben).
9. Twee van de volgende: zwierige of organische vormen, gestileerde vormen, asymmetrie, pastelkleuren.
10. Jugendstil: grotere nadruk op het decoratieve aspect (versieringen), egalere kleurvlakken en verder doorgevoerde stilering.
11. Oude ambachtelijke technieken als glasblazen, emailleren, edelsmeden.
12. Decoratief: de vorm van de borden en de soepterrine vloeit voort uit de decoratie, is van versierende aard en is niet bepaald praktisch (maakt het vastpakken en schoon- of droogmaken moeilijker).
13. Het zijn beide ambachtelijke materialen, hebben beide een naturelbruine kleur, hebben beide een gebogen, organische vorm.
14. Aan de naden van de armleuningen, daar waar deze de rugleuning bijna raken.

Arts and Crafts
1. De kunstenaar en handwerksman betrekken bij het vervaardigen van gebruiksvoorwerpen.
2. Heldere, natuurlijke kleuren, gestileerde vormen, symmetrische compositie.

Art deco
1. Arts décoratifs.
2. Geometrische vormen en stileringen van natuurmotieven of motieven uit oude, exotische culturen.
3. In een art decointerieur speelt de geometrie een belangrijke rol, terwijl in een Jugendstilinterieur organische vormen overheersen.
4. Het exclusieve karakter ervan: goud, zilver, chroom, dure hout- en steensoorten.

Expressionisme
1. De functie, het materiaal en de constructie van een gebouw.
2. Het gebouw op afb. 2. Dat komt door de verspringende muurpartijen en de speelse vormen van het dak van het gebouw op afb. 2.
3. De impressionist geeft weer wat hij ziet en de expressionist beeldt uit wat hij voelt of beleeft, ervaart.
4. 1905 – 1910.
5. Ze schilderden als wilde beesten (fauve = wild beest): felle kleuren en hevige penseelstreken.
6. Twee van de volgende: Matisse, Rouault, Van Dongen, De Vlaminck.
7. Door de verkleining van de vormen achterin het tafereel, door overlapping, door de warme kleuren vooraan en de koude kleuren achteraan.
8. De ritmische kleurtoetsen, de verzadigde kleuren, de diverse richtingen in de compositie, de diverse vormcontrasten.
9. De donkere kleuren, het koude licht en de neerslachtige houding van de mensen.
10. Feller kleurgebruik, hoekiger vormen, somberder taferelen.
11. De ritmische verdeling van de vormen en toetsen, de dynamiek die in de compositie aanwezig is.
12. Vloeiende, organische vormen, poëtische voorstelling, vrolijke kleuren.
13. Aan de gevoelsuitdrukking van het beeld, de gestileerde vormen en vervormingen die bepaalde gevoelsaspecten benadrukken.
14. Zijn geconcentreerde houding en gesloten ogen.

Kubisme
1. Aan de scheldnaam ‘bizarreries cubiques’ die een kunstcriticus aan een schilderij van Braque gaf.
2. Toetsen in diverse richtingen, warme tegenover koude kleuren, geometrische basisvormen, strakke stilering.
3. De hoekige, geometrische vormen, de sterke stilering, het omklappen van neuzen, gezichten en ledematen, tonen van diverse aanzichten in één schilderij.
4. 1907 – 1910.
De vormen worden uiteengerafeld en geanalyseerd, vervolgens worden de fragmenten opnieuw geordend weergegeven.
5. Kleine geometrische vlakjes, bruine of grijze aardkleuren, onderwerpen van alle kanten bekeken, geringe ruimtesuggestie.
6. Afrikaanse primitieve houtsnijkunst.
7. De vormen zijn niet in kleine stukjes gehakt, vorm en restvorm zijn even belangrijk, toepassing van collagefragmenten.
8. Hoofden, lichaam en benen bevinden zich op dezelfde hoogte, sommige onderdelen van de muzikanten overlappen elkaar, de witte en blauwgrijze tinten komen in elk van de figuren terug.
9. Door de afwisseling van hol en bol, gebogen en recht, grote vormen tegenover kleine vormen, richtingcontrast (diagonalen in verschillende richtingen), licht-donkercontrast (lichte plekken en schaduwen).
10. Synthetisch kubisme. De onderdelen bestaan uit zelfstandige vormen en niet uit vormfragmenten, er is sprake van een assemblage van bestaande vormen, er zijn geen aardkleuren maar enigszins verzadigde kleuren toegepast.

Futurisme
1. De gezapigheid en de macht van de tradities en conventies. Ze zetten zich af tegen de gevestigde orde en burgerlijke conventies.
2. De futuristen wilden een nieuwe toekomst, een nieuwe wereld scheppen, waarin de machine, de dynamiek een belangrijke rol zou spelen.
3. De ritmiek van de diverse onderdelen van het gebouw, de schuin oplopende gevelpartijen, de aan de buitenzijde geplaatste lifttorens, de speelse vormgeving.
4. Weergave van actie of dynamiek, verschillende momenten van een bepaalde beweging zijn vastgelegd, compositie bestaat uit talloze vlakjes of facetten, verzadigde kleuren.
5. Diagonale of schuine compositie.
6. Opgebouwd uit diverse kleine fragmenten, aardkleuren, sterke nadruk op de lijn, minimale ruimtesuggestie, groot contrast tussen diepe schaduwen en lichte partijen.
7. Driehoekscompositie.
8. Hij heeft de verschillende standen en plaatsen van fietsers en mensen in de straat vastgelegd, hij bouwt het tafereel uit talloze beweeglijke toetsen op, hij laat de lichtbundels en schaduwen vanuit diverse standpunten zien.
9. Beweging en dynamiek, de vormen doorsnijden op een dynamische wijze de ruimte doordat ze alle kanten op wijzen.
10. Tegen massieve, statische, gesloten beeldhouwwerken.
11. Door de grote vormen aan de basis van het kunstwerk die naar boven toe steeds kleiner worden.

De Stijl
1. 1917 – 1931.
2. Drie van de volgende: Mondriaan, Van Doesburg, Van der Lek, Rietveld, Oud.
3. Streven naar een universele (algemene) stijl, samensmelting van alle kunstvormen (schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur enz.) tot één allesomvattende kunstvorm, voor de persoonlijke inbreng van de kunstenaar is geen plaats.
4. Decoratieve typografie
5. Functie, constructie/materiaalgebruik en kostprijs.
6. Veel glas, inspringende en uitkomende muurpartijen, lichte kleuren, speelse vormelementen.
7. Heldere constructie, loodrecht op elkaar bevestigde onderdelen, liniaire elementen tegenover vlakken.
8. Primaire kleuren + wit en zwart, rechte lijnen, streng geometrische basisvormen, horizontale en verticale richtingen.
9. Kleur-tegen-kleurcontrast, richtingscontrast, groot-kleincontrast, kwantiteitcontrast.
10. De verticale richtingen worden opgevangen door de horizontale vormen, het grote vlak middenin is in evenwicht met de drie kleinere vlakjes er omheen, het gele kleurvlakje onder is in evenwicht met het rode vlakje boven en het blauwe vlakje rechts.
11. Doordat het uit eenvoudige geometrische grondvormen is opgebouwd. Daardoor krijgt het een monumentale uitstraling.
12. Nee, het zitcomfort is als gevolg van de toepassing van de esthetische idealen van De Stijl niet optimaal.

Constructivisme
1. Het gaat de suprematistische schilder om het schilderij zelf en niet om een revolutionair ideaal zoals dat bij een constructivistische kunstenaar het geval is.
2. Schuine compositie.
3. Het is een oproep aan de revolutionairen (de roden) om de macht van de gevestigde orde (de witten) te breken.
4. El Lissitsky.
5. Door het loodrecht op elkaar plaatsen van de diverse vormelementen, doordat het bestaat uit vooruitspringende en diepliggende gedeeltes.
6. De open ruimtes zorgen samen met de dunne plaatelementen waaruit de kop is opgebouwd, voor de plasticiteit van het beeld. Door de schaduwwerking van de diepliggende gedeeltes lijkt het beeld massiever dan het in werkelijkheid is.
7. De verdiepingen van de spiraal worden naar boven toe steeds kleiner, de breedte van het gebruikte materiaal voor de spiraal en de spijlen neemt naar boven toe af, de afstanden tussen de verticale elementen worden naar boven toe steeds kleiner, de naar boven taps toe lopende vorm van het gebouw, de lijnen binnen de constructie lopen naar elkaar toe, de ritmiek van de verticale spijlen, de naar boven slingerende band.

Functionalisme in de architectuur
1. Omdat de structuur van het skelet van het gebouw duidelijk zichtbaar gebleven is en niet is weggestopt achter allerlei versieringen.
2. De bakstenen muren maken ondanks de uitsparingen en geledingen een massieve indruk terwijl de dakconstructie heel erg ijl, open en transparant is.
3. Door glas voor de gesloten lokalen te plaatsen, door de betonnen borstwering van de gesloten lokalen te verhogen, door de glazen opstand van de open lokalen iets te laten inspringen ten opzichte van de glazen wand van de gesloten lokalen.
4. Het skelet bestaat uit dikke betonnen vloerplaten die op iets naar binnen geplaatste betonnen pijlers rusten. Dit dragende gedeelte maakt het aanbrengen van glazen wanden of zelfs het weglaten van wanden mogelijk.
5. Afb. 4: staal. Afb. 5: beton.
6. Door de poten waar het gebouw op rust, de gevarieerde indeling in hoge ramen en galerijen tegenover lage raampjes of geledingen, door de raampartijen diep in te laten springen, door de bekistingssporen aan de zijkant van de flat zichtbaar te laten.

Bauhaus
1. Samensmelting van kunst/ambacht en techniek, machinale/industriële vervaardiging van de producten, alle kunstvormen samen in dienst van de architectuur.
2. De naam Bauhaus verwijst naar de middeleeuwse Bauhütte waar alle medewerkers aan een kathedraal met elkaar samenwerkten. Deze samenwerking van architecten, metselaars, timmerlieden, schilders en beeldhouwers was één van de idealen van Bauhaus.
3. Schilder-, beeldhouwkunst, toegepaste kunst, architectuur, toneel, weven, fotografie, typografie.
4. Bescherming tegen kou, wind en regen.
5. Gladde, zakelijke, functionele, grote glazen ‘dozen’.
6. De internationale stijl heeft haar bestaan te danken aan de voormalige Bauhausarchitecten, die naar Amerika gevlucht waren en daar het New Bauhaus hadden gesticht.
7. Ze hebben dezelfde kleur als de vormen, ze zijn zo geplaatst dat ze aansluiten op de vormen, de vorm van de letters vertoont overeenkomst met de geometrische elementen er omheen.
8. Geometrische vormgeving, abstracte vormen, speelse/experimentele hantering van de beeldelementen.
9. Dunne buiselementen, smalle stroken leer als leuning, lichte kleuren in combinatie met chroom, heldere, transparante constructie.

Dada
1. 1916 – 1923.
2. Het publiek dat de dadamanifestaties bezocht, werd flink uitgedaagd en geshockeerd.
3. Op een gegeven ogenblik was het publiek aan dit agressieve optreden gewend en begonnen zij de dadaïsten te bekogelen met rotte eieren en tomaten. Het feit dat het publiek dada begon te omarmen leidde mede tot het opheffen van de beweging.
4. De Eerste Wereldoorlog was in hun ogen een volstrekt waanzinnig gebeuren, de oorzaak van al deze ellende was de burgerlijke cultuur met haar traditionele opvattingen, men dient zich af te zetten tegen de bestaande kunst en cultuur, elke vorm van schoonheid en opzettelijke ordening dient afgewezen te worden, de westerse beschaving is failliet, de traditionele kunst en de musea zijn achterhaald.
5. Twee van de volgende: Duchamp, Schwitters, Ernst, Ray, Hausmann.
6. Iets is kunst als de kunstenaar dat tot kunst verklaard. Alledaagse voorwerpen (objet trouvé’s) worden tot kunstwerk verheven, door ze uit hun dagelijkse context te halen en ze als kunstwerk te presenteren.
7. Ironische of kritische boodschap, chaotische compositie, opnemen van gevonden voorwerpen.
8. Overlapping; lijnperspectief; grote vormen vooraan en kleinere vormen achteraan; donkere, verzadigde, warme tinten vooraan en lichtere, vergrijsde, koude tinten achteraan.
9. Warm-koudcontrast, licht-donkercontrast, kwaliteitscontrast, kwantiteitscontrast, complementaircontrast, kleur-tegen-kleurcontrast.
10. Readymade: afb. 2
Objet-trouvé: afb. 3
Assemblage: afb. 5

Surrealisme
1. Door de lange slagschaduwen, door de geheimzinnige lichtval, de schemerige sfeer, het verlaten landschap, de enorme leegte, de geheimzinnige figuur en het beeld.
2. Je kijkt erop neer: het verdwijnpunt van het gebouw valt net boven de bergen, de schilder heeft dus op de bergen neergekeken.
3. Aan de fantasievolle voorstelling die onmogelijk werkelijkheid kan zijn.
4. Aan de cirkelvormige aureool boven het hoofd van Antonius en aan het kruisje dat hij omhoog houdt.
5. Overlapping; lijnperspectief; grote vormen vooraan en kleinere vormen achteraan; donkere, de vormen op de voorgrond zijn verzadigd van kleur terwijl de achtergrond juist grauw van kleur is.
6. Omdat bont heel erg harig en zacht is, terwijl het kopje juist hard en glad is. Of: een vacht absorbeert vocht en geeft een heel vies gevoel tijdens het drinken.

Nieuwe zakelijkheid en magisch realisme
1. Overeenkomsten: onheilspellende sfeer, grote licht-donkercontrasten, geheimzinnige lichtval, strijklicht, scherpe en gedetailleerde vormen, duidelijke plasticiteit en stofuitdrukking.
Verschillen: de schilderijen van de Nieuwe Zakelijkheid zijn veel ironischer, harder en dreigender van sfeer.
2. De aangetaste zuilen, de rookpluimen, de vervallen tempel en de verwoeste stad op de achtergrond.

Abstract expressionisme in Amerika
1. De verfsporen zijn duidelijk volgens een bepaald plan aangebracht, er is sprake van een bepaald ritme en van een bewuste kleurkeuze.
2. Van de stroperigheid of vloeibare eigenschappen van de verf.
3. Sterke nadruk op het handschrift van de schilder, spontane expressieve vormen en kleuren, spontane verfbehandeling, abstracte kwaliteiten van de voorstelling door de expressieve benadering.
4. Warm-koudcontrast, licht-donkercontrast, kwaliteitscontrast, kwantiteitscontrast, kleur-tegen-kleurcontrast.
5. Fel, expressief kleurgebruik, spontane vormen, nadruk op persoonlijke handschrift van de schilder, de vormen zijn met vaart aangebracht.
6. Colorfield-painting.
7. Scherpe, strakke vormen van afb. 4 tegenover schilderachtige, gerafelde contouren van de vormen op afb. 5. Egale vlakken van afb. 4 tegenover de vlakken met kleurverloop en toetsen op afb. 5.
8. Kenmerkend voor de colorfield-paintings zijn de grote kleurvlakken of colorfields (Engels).
9. De kleurvlakken van de schilderijen op afb. 4 en 5 roepen geen illusie of herinnering aan een bepaald onderwerp of enige diepte op. Wat de toeschouwer ziet in hun werk bestaat ook werkelijk en is dus de waarheid en geen illusie: louter en alleen gekleurde verf op doek.
10. De kleurvlakken in het kunstwerk op afb. 6 zijn scherp afgebakend of vallen exact samen met de omtrek van het schilderij.
11. Abstracte compositie, absoluut geen ruimtesuggestie, scherp afgebakende kleurvlakken, strak en onpersoonlijk geschilderd of gespoten, geometrische vormen, de vorm van het schilderij is niet rechthoekig en vierkant daardoor lijkt het meer op een object dan een schilderij.
12. Hard-edgekunstwerken hebben vaak geen rechthoekige of vierkante vorm, de colorfieldpaintings wel. Hard-edgekunst is absoluut egaal gespoten of geschilderd, dit geldt niet altijd voor colorfieldpaintings. Een hard-edgeschilderij bestaat uit verschillende onderdelen die aan elkaar bevestigd zijn of lijken te zijn. De kleurvlakken van een colourfield-painting vormen samen één geheel.
In de meeste hard-edgeschilderijen spelen lijnen een belangrijke rol in tegenstelling tot de colourfield-paintings waar de vlakken een belangrijke rol spelen.
13. De kleur is zo autonoom en bepalend voor het schilderij dat die niet slechts als verfraaiing van de vorm dient, maar juist de vorm van het schilderij of de compositie-elementen bepaalt of beïnvloed.
14. De vlakken worden met plakband afgeplakt en met lak, acryl- of olieverf ingeschilderd of bespoten.

Abstract expressionisme in Europa
1. Kinderlijke, onbeholpen, primitieve vormen, felle kleuren, kinderlijke schema’s voor dieren en mensen (geen armen, geen nek, te grote ogen)
2. Verzadigde kleuren vooraan, pasteltinten achteraan; grote vormen vooraan en kleinere vormen achteraan; donkere tinten vooraan en lichte tinten achteraan.
4. Eerste letters van Copenhage, Brussel en Amsterdam (de hoofdsteden van de landen waar de cobraleden vandaan kwamen).
5. Drie van de volgende: Appel, Constant, Jorn, Corneille, Lucebert, Alechinsky.
6. Appel gaat wel heel erg impulsief te werk maar rotzooit niet zomaar wat aan. Zijn werk is wel spontaan van kleur en vorm, maar er is wel degelijk aandacht aan de vormgeving besteed. Het hangt echt niet van toeval aan elkaar.
7. Nee, er zijn altijd wel dieren of mensen in zijn werk te herkennen.
8. Jazzmuziek is net zoals het werk van Karel Appel erg ritmisch, geïmproviseerd, expressief, ruig, puur en contrastrijk: schrille tonen, overheersend ritme. En is sterk bepaald door de negercultuur waar Appel ook zijn inspiratie vandaan haalde voor zijn schilderijen.

Materieschilderkunst
1. Eén van de volgende: aan de aangetaste of bewerkte huid, reliëfachtig oppervlak, verwerking van materialen in de verflaag (zand, aarde, jute enz. ), sobere aardkleuren, abstracte composities die doen denken aan luchtfoto’s of maanoppervlakken.
2. Glad-ruwcontrast, groot-kleincontrast, licht-donkercontrast, kwantiteitscontrast, kwaliteitscontrast.

Pop-art
1. Op het persoonlijke, emotionele abstract-expressionisme.
2. Onderwerpen uit het alledaagse leven, beelden uit de moderne welvarende maatschappij.
3. Omdat de pop-artkunstenaars net zoals de dadakunstenaars gebruik maakten van objet-trouvé’s en zich afzetten tegen de traditionele kunst.
4. Afb. 3.
5. Harde kleuren, vervreemdingseffecten zoals blow-up.
6. Verschillen tussen zachte pop en harde pop: in zachte pop speelt erotiek een belangrijke rol, minder agressief uitziende voorstellingen, zachtere kleuren, verhalend karakter, kritischer stellingname, minder scherp afgebakende vormen, figuratieve naast abstracte elementen.
7. Het benadrukt de vorm, zorgt voor eenheid tussen de vormen van de illustratie en de tekst, het benadrukt het stripkarakter van het kunstwerk, het roept een bepaalde dreiging op die bij het onderwerp hoort.
8. Puntraster, zwarte contourlijnen, letters in het kunstwerk, tekststrip.
9. Overlapping; lijnperspectief; grote vormen vooraan en kleinere vormen achteraan; donkere, verzadigde, warme tinten vooraan en lichtere, vergrijsde, koude tinten achteraan.
10. Het handvat is veel te klein en te plat, een echte troffel is nooit helemaal blauw.
11. Door blow-up, door materiaalkeuze, door ongewone kleurkeuze.
12. Nouveau réalisme: de vernietiging, agressie speelt een belangrijke rol in dit werk.
13. De motieven van pop-art zijn aan de consumptiemaatschappij ontleend, de technieken die door sommige pop-artkunstenaars worden toegepast, horen bij de moderne massacultuur.

Hyperrealisme
1. De abrupte afsnijdingen, de dubbelbeelden (twee beelden over elkaar heen), talloze overlappingen.
2. De vrouw ziet er potsierlijk uit met de krulspelden in het haar en de sigaret in haar mond, ze ziet er overdreven verzorgd en ijdel uit, ze is eigenlijk veel te dik (haar kleding zit veel te strak om haar lijf), haar karretje is tjokvol boodschappen geladen: door deze combinatie wordt de lachwekkend consumptief ingestelde westerse mens te kijk gezet.
3. Bedoeld wordt hier afb. 1: overal even scherp geschilderd, gedetailleerd, nadrukkelijke afsnijding, het ziet er echt uit (net een foto), onderwerp uit het dagelijkse leven.
4. Een foto is meestal niet overal even scherp, een fotorealistisch schilderij wel.
5. Twee van de volgende: levensgrote beelden, bedrieglijk echt, voorzien van echte voorwerpen of kleding, zonder sokkel direct in een ruimte geplaatst.
6. Model insmeren met vaseline. Elk lichaamsdeel afzonderlijk met siliconenrubber overgoten. Na uitharding siliconen mallen verstevigen met gips. Volgieten met kunststof. Na uitharding siliconen mal eraf trekken en beschilderen.

Op-art
1. Van optical art.
2. Optische illusie, de schijnbare beweging of verandering van vormen en kleuren.
3. Door de verbreding en versmalling van de banen waar de cirkels in geplaatst zijn, door het kleurverloop van licht naar donker, door de geleidelijke verandering van cirkel in ellips.
4. Abstracte patronen, sprake van optische illusie, geometrische vormen, ritmische verdeling van vormen, onpersoonlijke vormgeving.
5. Als je langs het kunstwerk loopt.

De vijftiger jaren
1. Organische vormen, verspringende muren, kleine raampjes, lichte kleuren, beton toegepast.
2. Organische architectuur.
3. Omdat de vormen van de mobile beweegt in de wind.
4. Aan een zwaan, door de witte kleur, de vooruitgestoken borst en beschermende vleugels.
5. Door de extreem lange, dunne benen en uitgerekte armen.
6. Hol en massief; hol en bol; verticaal en horizontaal; geometrisch en organisch; scherp en afgerond.
8. Organische beeldhouwkunst.
9. Aan de organische vormen.
10. Van hout.
11. Aan de houtnerven.
12. Aan een papegaai.
13. Door de felle kleuren rood, geel en blauw, het rode spatbord doet aan de kop van een rode ara (een papegaaiensoort) denken, het veertje in de ‘staart’ van het kunstwerk doet aan een papegaaienveertje denken.
14. De zinloosheid en het lachwekkende van de moderne westerse mechanisatie.
15. Van kunststof. Aan de gladde, strakke vorm. Glad en strak van vorm, gemakkelijk en snel in grote aantallen te maken, daardoor goedkoop.
16. Het draadwerk van de zitting en de rugleuning beslaat een veel kleiner oppervlak dan de open tussenruimtes tussen de draden in.

De zestiger jaren
1. Wonen, werken en recreëren zijn in de Bijlmer gescheiden: de woonflats zijn gescheiden van de kantoren en fabrieken, recreatiemogelijkheden bevinden zich buiten de woon- en werkzone.
2. Eén van de volgende: Zero is het Duitse woord voor nul. De kunstenaars van Zero wilden met hun kunst opnieuw beginnen, los van de tradities. Ze wilden beginnen bij het nulpunt.
3. Eén van de volgende: tegen het expressionisme, de traditionele figuratieve kunst.
4. Ongebruikelijke, moderne materialen en afvalmaterialen of massaproducten.
5. Twee van de volgende: afstandelijk en koel, onpersoonlijk, systematische ordeningen, geometrie is belangrijk, wit speelt een belangrijke rol, vormen over gehele beeldvlak verspreid.
6. Een verloop van overwegend lichte kleuren naar overwegend donkere kleuren.
7. Door de strenge, wetmatige ordening en strakke vormen, doordat elke vorm uit een veelvoud van kleine vierkantjes (pixels) bestaat.
8. Door de variatie in onderlinge afstand tussen de puntjes: daardoor ontstaat de suggestie van schaduw.
9. De schuin geplaatste balken die elk ogenblik hun evenwicht schijnen te verliezen, de kaasachtige schijf die op het randje rechts geplaatst is, de twee kubussen die op één van hun ribben zijn geplaatst, door de spanning tussen de verticale staander en de horizontale ligger.
10. De twee kubussen worden in evenwicht gehouden door de schijf, de schuine richting van de langste balk wordt opgevangen door de tegenovergestelde richting van de kortere balk, de verticale balk is in evenwicht met de horizontale balk.
11. Vorm (ruimte), kleur en compositie.
12. Hoekig en rond, verticaal en horizontaal, dik en dun, klein en groot.
13. Omdat het een ruimte is waar objecten zijn opgesteld en de bezoekers zich in deze ruimte mogen begeven maar de opstelling van de objecten niet mogen wijzigen.
14. De onpersoonlijkheid, het materialisme, consumptiegedrag en de gejaagdheid van de westerse samenleving.
15. Het publiek heeft bij een happening (afb. 10) de mogelijkheid de situatie te beïnvloeden en te veranderen of zelfs het verloop van de gebeurtenissen te bepalen. Dit is in een environment absoluut niet mogelijk.
16. Pop-art en nouveau réalisme.
17. Omdat ontevreden groepen als provo’s en dolle Mina’s juist in deze tijd protesteerden tegen sociale en politieke wantoestanden, oorlogen enz.
18. De opvoering van een door de kunstenaar van tevoren bedachte reeks handelingen.
19. Met behulp van foto-, film- of video-opnamen.
20. Het ontwerp, plan of idee.
21. Woorden en teksten spelen een belangrijke rol in dit kunstwerk.
22. Op de wanden van het interieur op afb. 8 zijn woorden geschreven. Noem drie oorzaken waardoor de woorden de ruimtesuggestie van de afbeelding versterken.
23. Het geheel maakt een vieze, uitzichtloze, zinloze, mensonterende indruk.
24. Door de smerige vlekken en haveloze toestand waarin de badkamer verkeert en de vieze drab waar de man in ligt.
25. Medelijden of meeleven opwekken of gevoelens van afschuw los te maken.
26. Open of transparant en gesloten of massief, lineair en plastisch, doorzichtig en ondoorzichtig, klein en groot, scherp en afgerond.
27. Het contrast tussen pure materialen uit de natuur (de stenen) en de materialen uit de geïndustrialiseerde maatschappij (staal en glas). Of: de (beschermende) oervorm van de iglo.
28. Die is er niet.
29. De strengen waaruit het kunstwerk bestaat zijn in elkaar gevlochten. Deze vlechtstructuur is bepalend voor de vormgeving van het object.
30. Door de robuuste vorm en de enorme afmetingen.
31. Door de hightech apparatuur helemaal achterin de kamer, door de futuristische, moderne, strakke vormen, door het overheersende wit als kleur, door de gedempte, paarse lichtbronnen, doordat de bol rechts op een hemellichaam lijkt.

De zeventiger jaren
1. Door de hangende, neergebogen, organische vorm van het dak en de diverse uitstekende punten waardoor het lijkt alsof daar sprake is van tentstokken waardoor de tent overeind gehouden wordt.
2. Een tentzeil rust op tentstokken, terwijl het stadion aan de kabels hangt die aan diverse staanders bevestigd zijn.
3. Zodra je de deur uitstapt, sta je op het ontmoetingsplein. Of: de ontmoetingsruimte buiten bevindt zich vlak onder je woonkamer.
4. Aan grote metalen pijlers zijn liggers bevestigd, die de verdiepingsvloeren dragen. Diagonaal aangebrachte stangen en buizen voorkomen dat deze constructie het begeeft.
5. Dat spaart ruimte binnen uit en laat tevens een flexibelere indeling van het interieur toe.
6. Zware contouren, stripachtige vormgeving, bewegings- of actiestreepjes.
7. Door de bewegings- of actiestreepjes, door de zwaaiende armbewegingen van de twee buitenste figuren.
8. De geometrische vormen van het gebouw tegenover de organische vormen van het doek, de zachte stof tegenover de harde stenen, de plastische plooival tegenover het gladde oppervlak van de stenen.
9. Het ontbreken van hoofden en delen van armen en handen, de aangetaste contouren en vormen van de figuren, de vezelige huid, de aardkleuren.
10. De vlaggetjes en vaantjes, de ludieke, schuine pootjes, de uitsteeksels, de vrolijke versieringen, de asymmetrische vorm.
11. Kubisme, constructivisme of suprematisme, art deco.

De tachtiger jaren
1. Driehoekige timpaan, (lege) zuilschachten, daklijst, kapitelen, voeten van de zuilen, architraaf.
2. Het heeft geen praktische functie, de toepassing van klassieke bouwelementen op een geheel eigen, speelse wijze.
3. De toepassing van diverse materialen, de chaotische vormgeving, de onlogische, niet functionele constructie, opvallend en gedurfd kleurgebruik.
4. Voorkeur voor moderne bouwmaterialen, combinatie van diverse materialen, open constructie, dynamische vormen, nadruk op constructieve aspecten van de vormgeving.
5. De ovale vorm rust aan de ene kant op de rode buis die in de muren aan weerszijden van de ovale vorm is aangebracht. De andere kant van de ovale vorm wordt door middel van een donker gekleurde buis en een trekstang op zijn plaats gehouden.
6. (Giet)porselein.
7. Het beeld heeft een ruige, harige huid terwijl het materiaal keihard en glad is.
8. De enorme afmetingen en het ongebruikelijke materiaal.
9. Overeenkomsten: felle kleuren, expressieve vormen, nadrukkelijke penseelstreek, duidelijke contouren.
Verschillen: in afb. 8 is sprake van groter licht-donkercontrast, in afb. 4 is de ruimtelijkheid werkelijkheidsgetrouw in afb. 8 niet, afb. 4 is pasteus geschilderd en afb. 8 is transparant geschilderd.
10. Het textielobject is samengesteld uit talloze kleine verschillende gekleurde lusjes of draadjes die op enige afstand één bepaalde mengkleur oplevert, die ontstaat doordat het oog de afzonderlijke kleuren ‘mengt’.
11. Het verloop van wit naar zwart, de iets schuin ten opzichte van elkaar geplaatste onderdelen, de schuin gebogen vorm die de vierkanten met elkaar vormen.
12. Ja, want de vorm van de kraag is niet bepaald overdacht maar eerder slordig, spontaan. De decoratie is ook spontaan en niet netjes ‘afgelikt’.
13. De kleur groen (die was bij De Stijl uit den boze), de decoratie op de sokkel, de schuine plaatsing van sommige plankjes, de onderdelen zijn aan elkaar vastgelijmd en niet met behulp van ambachtelijke technieken zoals pen-en-gatverbindingen aan elkaar bevestigd.
14. Door het verrassende kleurgebruik, de originele vormgeving en de afwijkende vorm die niet bepaald aan de bekende boekenkast doet denken.
15. Nee, in sommige vakken passen geen boeken en de ruimte kan door de schuin geplaatste onderdelen niet optimaal voor het wegzetten van boeken benut worden.
16. Ze zijn gemaakt van oerdegelijke materialen die meestal voor industriële doeleinden gebruikt worden, de vormgeving is rechttoe rechtaan: niet esthetisch of trendy.
17. Om hun bezwaar tegen de verkwisting van de wegwerpcultuur kenbaar te maken.

De negentiger jaren
1. Door de kleur (goudgeel), doordat hij boven alle andere gebouwen uitsteekt, door de langwerpige, smalle vorm, door de vier naalden op het dak.
2. Wind en water.
3. De vorm van het gebouw is afgeleid van de verwrongen vormen van een verpletterde elektrische gitaar. Dit soort muziekinstrumenten speelde een belangrijke rol in de carrière van de gitaristen waar in het gebouw door middel van exposities aandacht aan wordt besteed.
4. De felrode kleur van de overkapping tegenover de metaalgrijze kleur van de rest van de voorgevel, het gesloten karakter van de overkapping tegenover het transparante gedeelte van de voorgevel, de organische vormen van de overkapping tegenover de geometrische vormen van de rest van de voorgevel, de plastische uitstulpingen van de overkapping tegenover de platte voorgevel.
5. De omhelzende, beschermende functie van het gebouw, die hij vergelijkt met de bescherming die een moeder haar kind biedt in de plooien van haar kleding.
6. Olieverf.
7. Transparant. Dat zie je aan de dunne, doorzichtige laagjes waar de vormen uit opgebouwd zijn.
8. Dan vallen de figuren beter op en vallen ze niet zo in het niet. Of: anders kijk je er teveel op neer en nu bevinden ze zich bijna op ooghoogte.
9. Doordat ze naar verhouding een veel te groot hoofd hebben en veel te mollig en propperig zijn (naar verhouding te korte, dikke ledematen enz).
10. Van hout.
11. Aan de sporen (factuur) die de guts heeft achtergelaten in het hout.
12. Door de ongewone kleuren, door de verf of ketchup op het gezicht, door de opengesperde ogen, door de afsnijding, door de blow-up.
13. Door de kop in het water (net alsof iemand verdronken is), door de geprojecteerde videobeelden van een echt gezicht op de keramische kop onder water, door de doordringende geluiden uit de luidsprekers.
14. De tatoeages op de armen, de kettingen om hun nek en polsen, de swingende houding van de jonge mensen, de fel gekleurde haren, het spotlicht, de aanduiding ‘techno-creation’ rechtsboven in de compositie.
15. Daardoor ontstaat een geheimzinnige, bijna lugubere sfeer, daardoor vallen de jongeren beter op.
16. Doordat de verlichting in dat gedeelte het verste van de buitenmantel of bol verwijderd is.
17. Daardoor blijft de pers goed staan, dat is gemakkelijker tijdens het persen, daardoor valt hij beter op en hoef je niet zo lang naar de pers te zoeken.
18. De vormgeving van dit gebruiksvoorwerp is zo opvallend, gedurfd decoratief, dat het een symbool, een teken is van originele, moderne design.

REACTIES

F.

F.

hoi
wat is het scheldnaam voor artnouveau als je dat weet mail mij dan terug het is voor mijn ckv opdracht

14 jaar geleden

M.

M.

Dankjewel! :3

13 jaar geleden

A.

A.

Echt fantastico. Ik heb een Negen voor mijne toetse. Ciao!!!!

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.