Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Systeem Aarde H1-2-3

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 5e klas havo | 5083 woorden
  • 26 oktober 2015
  • 26 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
26 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

 

 

De Geo

havo

Aardrijkskunde voor de tweede fase

 

Systeem aarde

 

Samenvatting H1 H2 H3

 

 

 

 

 

 

 

Samenvatting Systeem Aarde

 

1 Ons eiland in de ruimte

 

De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:

Hoe en waarom verandert het uiterlijk van het aardoppervlak als gevolg van het verschuiven van aardplaten?

 

 

1.1 Planeet aarde

 

 

Deelvragen

1          Hoe wordt de ouderdom van de aarde gemeten?

2          Hoe is de aardbol opgebouwd?

 

 

In de Melkweg zijn miljarden zonnestelsels, in het heelal zijn ontelbare sterrenstelsels.

De derde planeet

► De aarde met acht andere planeten draaien rond de zon en vormen ons zonnestelsel. De zon is slechts één van de miljarden sterren van dit Melkwegstelsel. De zon zorgt voor het licht en de warmte.

● Mercurius, Venus, de Aarde en Mars vormen de binnenplaneten. Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus zijn de buitenplaneten. In tegenstelling tot de eerste vier die uit steen bestaan, zijn dit gasplaneten.

 

 

 

geologische tijdschaal

 

relatieve tijdschaal

 

 

absolute ouderdomsbepaling

Tijdschalen

► De aarde wordt geschat op 4,6 miljard jaar oud. Om deze lange periode te overzien, beschrijven geologen die met een geologische tijdschaal. Die is verdeeld in tijdperken, perioden en tijdvakken.

● Vroeger had men een relatieve tijdschaal waarin de volgorde van de tijdperken bekend was, maar de ouderdom in jaren niet.

● Nu komt men door onderzoek van radioactief gesteente in de bodem tot een absolute ouderdomsbepaling, waarbij jaartallen aan de tijdschaal zijn gekoppeld.

 

 

kern / mantel / korst

 

De bolschillen worden van binnen naar buiten steeds lichter en gaan vrij abrupt in elkaar over.

 

Onder gebergten kan de dikte oplopen tot 70 km.

 

Moho-laag

Opbouw van de aarde

► De aarde is opgebouwd uit bolschillen: de kern, de mantel, de korst.

● De kern is de binnenste schil en bestaat uit een mengsel van nikkel en ijzer. Het binnenste deel van de kern is vast, de buitenkern vloeibaar.

● De mantel bestaat uit siliciumverbindingen met veel ijzer en magnesium. De binnenmantel bestaat uit vaste stof en de buitenmantel is taai-vloeibaar.

● De korst is de buitenste schil. Hij bestaat uit verbindingen van zuurstof met ijzer, calcium, magnesium, natrium en aluminium. De dikte van de aardkorst varieert van 7 tot 10 kilometer onder de oceanen en van 30 tot 40 kilometer onder de continenten.

¡ De grens tussen de korst en de mantel is de Moho-laag.

 

 

1.2 Drijvende continenten

 

 

Deelvragen

3   Wat is het principe van het actualisme?

4          Welke bewijzen zijn er voor het bewegen van de aardplaten?

 

 

 

 

 

aardbevingen

 

 

 

 

 

 

principe van actualisme

Catastrofe of niet?

► Tot halverwege de negentiende eeuw ging men ervan uit dat de continenten en de oceanen op vaste plaatsen op de aarde lagen.

● Vanaf de zeventiende eeuw ontstaat het vermoeden dat de continenten ooit aan elkaar hebben gezeten en door aardbevingen van elkaar waren gebroken.

● Een verklaring hiervoor had men niet, want men ging uit van de catastrofetheorie. Volgens deze theorie komen ingrijpende veranderingen van het aardoppervlak plotseling tot stand.

► Later begrijpt men dat de aarde veel langer bestaat en dat veranderingen geleidelijk zijn gegaan. De catastrofetheorie wordt vervangen door het principe van actualisme. Dit stelt dat geologische krachten en processen nu hetzelfde zijn als vroeger. ‘Het heden is de sleutel tot het verleden.’

 

 

Alfred Wegener

► Alfred Wegener vond in 1912 bewijzen dat de continenten aan elkaar vast zaten.

● Hij zag overeenkomsten tussen fossielen in uiteenlopende delen van de wereld.

● Hij vond sporen van gelijktijdige vergletsjering in Australië, Zuid-Afrika, India en Zuid-Amerika.

● Hij merkte ook op dat rotsen op verschillende continenten op elkaar aansloten.

► Volgens Wegener bestaan continenten uit licht gesteente en drijven zij op iets dat min of meer vloeibaar is. Hij bedacht dat alle continenten ooit samen één oercontinent vormden, dat hij Pangea noemde.

● Zijn theorie staat bekend als de theorie van de continentverschuiving of ‘continental drift’. De meeste geologen vonden de theorie bespottelijk, omdat niemand er bewijzen voor kon vinden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

paleomagnetisme

 

IJzer richt zich naar de magnetische noord- en zuidpool. In vloeibaar gesteente kunnen ijzerdeeltjes zich vrij bewegen. Als lava stolt, komen deze deeltjes vast te liggen.

Bewijzen

► In de jaren zestig van de twintigste eeuw werd door dieptemetingen in de oceanen vastgesteld dat de oceaanbodem niet vlak is, maar bestaat uit ravijnen, greppels en spleten. Dwars door alle oceanen loopt een bergketen die een totale lengte heeft van ongeveer 19.000 kilometer. Hier en daar steken de bergtoppen boven het water uit, bijvoorbeeld de Azoren. Door het midden van deze Atlantische bergketen loopt een kloof. De aardkorst onder de oceanen is vrij jong, maar wordt ouder als je van de Midden-Atlantische Rug naar het oosten of westen gaat. Conclusie: aan beide kanten van de rug werd nieuwe oceaankorst gevormd. Deze werd vervolgens weer opzij gedrukt om plaats te maken voor nieuwe korst.

● Het bewijs vindt men in het paleomagnetisme, het aardmagnetisme uit het verre verleden. In de loop van de geologische geschiedenis verandert het aardmagnetisch veld. De enige verklaring kan zijn dat de continenten van positie zijn veranderd ten opzichte van de polen.

● De oceanische korst groeit vanuit het midden aan en de oceaan wordt naar twee kanten toe steeds breder. In het midden is de bodem jong en naarmate je verder van de rug komt, wordt deze ouder.

De antwoorden gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

■ In de jaren tachtig lieten satellietmetingen zien dat continenten zich echt verplaatsen.

► Nu verklaren we de verschuiving zo: de oceaanbodem beweegt horizontaal en neemt daarbij de continenten mee.

 

 

1.3 Bewegingen van platen

 

 

Deelvragen

5   Waarom bewegen de platen?

6          Welke drie bewegingen maken de platen?

 

 

platen

asthenosfeer

 

Bij het uiteenvallen van radioactieve stoffen in de aarde komt veel energie in de vorm van hitte vrij.

 

convectiestromen

Asthenosfeer en convectiestromingen

► De lithosfeer bestaat uit zes grote en een stuk of tien kleinere platen. Deze drijven op de asthenosfeer: het deel van de buitenmantel dat taai-vloeibaar is.

● De asthenosfeer beweegt door de inwendige warmte van de aarde. Het hete materiaal komt omhoog, botst tegen de lithosfeer, stroomt horizontaal weg en zakt als het is afgekoeld weer naar beneden. Deze kringlopen heten convectiestromen.

● Door middel van satellietwaarnemingen weten we dat de platen hooguit enkele decimeters per jaar bewegen.

 

 

 

 

 

Soorten bewegingen

► De platen kunnen op drie manieren bewegen ten opzichte van elkaar: van elkaar af, naar elkaar toe en langs elkaar heen.

 

 

 

divergentie

mid-oceanische ruggen

 

IJsland is een goed voorbeeld van divergentie.

Divergentie

► Divergentie wil zeggen dat de platen van elkaar af bewegen. Dat gebeurt in de oceaan. Op de bodem van de oceaan komt nieuw materiaal naar boven en vormt mid-oceanische ruggen. In deze gebieden ontstaan ondiepe aardbevingen en rustig vulkanisme.

● Een andere vorm van divergentie is als platen scheuren. Langs de breuken kan magma naar boven komen en kunnen vulkanen ontstaan.

 

 

 

 

subductiezone

diepzeetrog

 

Sedimenten en magma vormen een gasrijk magma. Daardoor is dit soort vulkanisme explosiever dan dat bij de mid-oceanische ruggen.

 

schilden

plooiingsgebergten

Convergentie

► Bij convergentie bewegen twee platen naar elkaar toe. Dat kan op drie manieren:

● Ten eerste kan een oceanische plaat tegen een continentale plaat botsen. De oceanische plaat duikt onder de continentale en zinkt in de mantel. De plek waar dit gebeurt, heet subductiezone en is te herkennen aan de diepzeetrog. Daarnaast zie je altijd een gebergte en heftige vulkanen.

■ Ook komen er door de grote spanningen zware aardbevingen voor.

● Ten tweede kunnen twee oceanische platen botsen. De oudste, zwaardere plaat duikt dan onder de jongere plaat en er ontstaat een vulkanische eilandenboog.

● Ten derde kunnen twee stukken continentale korst botsen. Op deze platen liggen uitgestrekte stabiele delen, die we schilden noemen. Daartussen ontstaan door een botsing plooiingsgebergten. Er zijn vaak aardbevingen.

 

 

transforme beweging

breuk

horst

slenk

breukgebergten

Transforme beweging

► Bij een transforme beweging schuiven platen langs elkaar.

● Bij een breuk zijn door spanningen in de aardkorst gesteenten langs breukvlakken gebroken. Naast horizontale verschuiving kan ook opschuiving en afschuiving plaatsvinden. Dat leidt tot horsten (hoge zones) en slenken (laag). De gebergten die hier ontstaan, worden breukgebergten genoemd.

 

 

1.4 De aarde brandt en beeft

 

 

Deelvragen

7   Welk verband is er tussen de bewegingen van de platen en vulkanisme,     aardbevingen en gebergtevorming?

8   Welke verschijnselen hangen samen met vulkanisme?

9          Wat zijn de kenmerken van een aardbeving?

 

eruptie

magma

haard

lava

hot spot

Hoe dieper de haard ligt en hoe groter de druk is, des te heftiger de uitbarsting kan zijn.

Onder IJsland ligt ook een hotspot.

 

Vulkanisme

► Een eruptie is een vulkaanuitbarsting. Daarbij komt magma naar buiten. Het herkomstgebied van het gesmolten gesteente heet de haard. Zodra magma aan het aardoppervlak komt, heet het lava.

● Het meeste vulkanisme komt voor bij de randen van de platen. Een uitzondering is de hot spot. Hier komen hete pluimen (meestal basaltisch) materiaal uit het onderste deel van de mantel naar boven. Uiteindelijk smelt het materiaal dwars door de lithosfeer heen. De top van de gesmolten pluim is de hot spot, ze liggen vast in de mantel en bewegen niet met de platen mee. Op het aardoppervlak ontstaat een rij vulkanen.

 

 

 

 

 

schildvulkanen

 

effusieve uitbarsting

 

spleeterupties

 

samengestelde vulkanen

stratovulkanen

explosieve uitbarstingen

 

 

caldeiras

Soorten vulkanen

► De vulkanen onderscheiden we op basis van de vloeibaarheid van het magma.

● Bij schildvulkanen kent de lava een grote vloeibaarheid. Het stroomt ver weg en de vulkaan krijgt een brede basis en zeer flauwe hellingen. Dat heet een effusieve uitbarsting.

● Ook de spleeterupties zijn een voorbeeld van een effusieve eruptie. Het lava komt uit kilometers lange scheuren naar buiten.

● Samengestelde of stratovulkanen hebben vaak explosieve uitbarstingen. Hun lava is taai-vloeibaar. Zij hebben daardoor kegels met een kleine doorsnede en steile wanden.

● Caldeiras ontstaan als het dak van de magmakamer door een grote explosie instort. In de diepte die ontstaat, vormt zich vaak een kratermeer.

 

 

hypocentrum

epicentrum

Aardbevingen

► De plaats waar de aardbeving ontstaat, heet hypocentrum. Het epicentrum is de plaats van aardbeving aan het aardoppervlak.

● De logaritmische schaal van de Amerikaanse seismoloog Richter is gebaseerd op de hoeveelheid energie die bij een aardbeving vrijkomt. Een voorbeeld van een grote aardbeving met veel slachtoffers was die in Pakistan in 2005.

● Het merendeel van de aardbevingen vindt plaats aan de randen van de platen. Ongeveer de helft komt voor bij botsende platen. Ook langs kleine breukvlakken zijn bevingen mogelijk (voorbeeld: Limburg in 1992).

 

 

Tsunami’s

► Tsunami’s zijn schokgolven die ontstaan door aardbevingen in oceanen.

 

 

Samenvatting Systeem Aarde

 

 

2 Afbraak en opbouw van het landschap

 

De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:

Op welke wijze bepalen exogene krachten het uiterlijk van het aardoppervlak?

 

 

2.1 Systeem aarde

 

 

Deelvragen

1   Welke groepen gesteenten zijn er en op welke manier ontstaan deze?

2   Hoe werken de hydrologische kringloop en de koolstofkringloop?

 

 

De grote motor achter alles is de energie van de zon.

Systeem aarde

► De aarde is opgebouwd uit vier aparte ‘sferen’: de atmosfeer (de lucht), de lithosfeer (het vaste gesteente), de hydrosfeer (het water) en de biosfeer (het leven). Tussen deze sferen bestaat een wisselwerking.

 

 

 

 

gesteenten

gesteentekringloop

 

stollingsgesteenten, vb: graniet en basalt

sedimentgesteenten, vb: kalk- en zandsteen

metamorfe gesteenten, vb: marmer, gneiss en leisteen

 

hydrologische kringloop

 

evaporatie

transpiratie

evapotranspiratie

 

koolstofkringloop

Kringlopen

► Er zijn drie belangrijke kringlopen.

► Alle vaste stoffen die in de aardkorst en het bovenste gedeelte van de aardmantel voorkomen, noemen we gesteenten. Ze maken deel uit van een cyclus waarin ze telkens worden afgebroken en omgevormd. Dit heet de gesteentekringloop. Er zijn drie soorten gesteente, die elk in een van de andere kunnen overgaan. Dit zijn:

● stollingsgesteenten (afgekoeld magma)

● sedimentgesteenten (afzettingen)

● metamorfe gesteenten (verandering door druk en/of verhoogde temperatuur).

► Water maakt deel uit van de hydrologische kringloop: een nooit eindigende cyclus van neerslag, verdamping, condensatie en transport van water.

● De neerslag infiltreert in de grond, of verdampt, of stroomt af. Verdamping vanaf open water heet evaporatie, verdamping vanuit de huidmondjes van planten noem je transpiratie. Samengevoegd: de evapotranspiratie.

► De koolstofkringloop is de laatste jaren veel in het nieuws vanwege de opwarming van de aarde. Koolstof kan, net als water, in vaste, vloeibare en gasvormige toestand voorkomen.

 

 

2.2 Exogene processen aan het aardoppervlak

 

 

Deelvraag

3          Door welke processen wordt het aardoppervlak afgevlakt?

 

 

verwering

 

 

mechanische verwering

 

chemische verwering

kalksteen

 

organogene verwering

Verwering

► Verwering is het uiteenvallen van hard gesteente onder invloed van het weer en planten. We onderscheiden drie soorten verwering.

● Bij mechanische verwering (fysische verwering) valt het gesteente uiteen, maar blijft de scheikundige samenstelling intact.

● Er is sprake van chemische verwering als de scheikundige samenstelling verandert, bijvoorbeeld het oplossen van kalksteen door zuur grond- of regenwater.

● Organogene verwering (biologische verwering) is het gevolg van de werking van planten en dieren.

► Het type verwering en de mate waarin verwering optreedt, zijn afhankelijk van het klimaat.

● Ook een bepalende factor is de hardheid van het gesteente.

● Ten slotte speelt de factor tijd een rol.

 

 

 

massabeweging

 

 

 

 

 

 

aardverschuivingen

 

puinhelling

Zwaartekracht

► Wanneer op hellingen verweringsmateriaal ontstaat, kan dit door de zwaartekracht naar beneden glijden. Deze zogenaamde massabeweging wordt beïnvloed door drie factoren:

● de aard van het materiaal

● de steilheid van de helling

● de mate waarin het verweringsmateriaal verzadigd is met water.

► Meestal maken geologen een indeling van massabeweging op basis van de snelheid waarmee verweringsmateriaal zich verplaatst. Aardverschuivingen ontstaan door een trilling van de aarde, en vallen qua snelheid in de middenmoot. Het resultaat is een puinhelling. Die bestaat uit los verweringsmateriaal. Deze helling is vaak onstabiel door de grote hellingshoek.

 

 

 

erosie

 

sedimentatie

Erosie en sedimentatie

► De uitschurende werking van met puin beladen water, ijs en wind op het verweringsmateriaal noemen we erosie. Water, ijs en wind kunnen ook het landschap juist opbouwen met verweringsmateriaal dat ze meenemen. Dat heet sedimentatie.

 

 

2.3 Water, ijs en wind

 

 

Deelvraag

4          Wat is de invloed van erosie, massabewegingen en sedimentatie op de   vorming van het aardoppervlak?

 

 

stroomgebied

waterscheiding

 

transport

Het proces wordt bepaald door de stroomsnelheid.

puinwaaiers

 

Zwaarder materiaal rolt over de bodem, lichter wordt in suspensie meegenomen.

meanderen

Deltakust, genoemd naar de Griekse letter D.

Afbraak en opbouw door rivieren

► Het gebied dat boven- en ondergronds afwatert op een rivier noem je het stroomgebied. De grens tussen stroomgebieden heet waterscheiding.

► Rivieren bestaan uit drie zones:

- de bovenloop, waarin erosie plaatsvindt

- de middenloop, waarin transport de overhand heeft

- de benedenloop, waarin het materiaal vooral sedimenteert.

● Als de rivier uit de nauwe bergvalleien in de bredere dalen komt, vindt meestal een afzetting van het erosiemateriaal plaats: de puinwaaiers.

● In de vlakke benedenloop daalt de stroomsnelheid. Meegevoerd materiaal sedimenteert. De rivier gaat meanderen omdat buitenbochten uitslijten en het slib wordt afgezet in de binnenbochten.

● Bij zee wordt het resterende slib afgezet. Bij een deltakust verdeelt het water zich over meerdere rivierarmen en vindt sedimentatie plaats in uiteenwaaierend gebied.

 

 

gletsjer

 

morenemateriaal

glacialen

landijs

interglacialen

We leven nu in een interglaciaal.

 

Afbraak en opbouw door ijs

► Een gletsjer is een ijsmassa die op land is gevormd en onder invloed van de zwaartekracht in beweging is. Er zijn twee soorten gletsjers, namelijk alpiene of dalgletsjers en landijs.

● Morenemateriaal is het verweringsmateriaal dat wordt meegevoerd op, in en onder het ijs.

► De periode van het Kwartair kent een afwisseling van glacialen waarin de gletsjers en het landijs groeien en interglacialen, waarin deze juist afnemen.

 

 

 

klifkusten

aanslibbingskusten

De zee geeft en de zee neemt

► Erosie en afbraak door de golven van de zee vindt vooral plaats bij klifkusten. Opbouw door de zee komt voor bij aanslibbingskusten. Het meegebrachte materiaal vormt daar een zandstrand.

 

 

 

 

deflatie

 

 

duinen

Afbraak en opbouw door de wind

► De uitschurende werking van de wind heet deflatie. Hoe groter de windkracht, hoe groter de afbrekende kracht. Het zwaardere materiaal wordt over het oppervlak geblazen. Het lichtste materiaal wordt op grote hoogte vervoerd. Bij sedimentatie door de wind kunnen duinen ontstaan.

 

 

Samenvatting Systeem Aarde

 

3 Klimaat en landschapszones

 

De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:

In hoeverre is het klimaat een bepalende factor voor de landschapszones op aarde?

 

 

3.1 De atmosfeer: een omhulsel van gas

 

 

Deelvragen

1   Wat is het verschil tussen weer en klimaat?

2   Wat is de samenstelling en opbouw van de atmosfeer?

3          Waardoor zijn er variaties in de stralingsbalans?

 

 

Weer en klimaat

► De toestand van de dampkring op een bepaald moment en voor een klein gebied, noem je het weer. Het klimaat is de gemiddelde toestand van het weer over een lange periode en voor een groot gebied.

 

troposfeer

temperatuurgradiënt

Hoe droger de lucht, hoe groter de temperatuur-gradiënt.

Door de opname van de ozon wordt de stratosfeer warm.

 

Samenstelling en opbouw van de atmosfeer

► De atmosfeer is opgebouwd uit vier lagen, gescheiden door pauzes.

● De onderste laag is de troposfeer (9-12 kilometer dik). Hierin daalt de temperatuur met toenemende hoogte. Dit heet de temperatuurgradiënt.

● De laag hierboven heet de stratosfeer. Hierin zit veel ozongas (O3), dat de schadelijke ultraviolette straling uit het zonlicht filtert.

● De twee buitenste lagen zijn de mesosfeer en de thermosfeer.

 

 

energiebalans

stralingsbalans

albedo

broeikaseffect

 

Zonder het broeikaseffect zou de gemiddelde temperatuur op aarde 33° C lager liggen.

Stralingsbalans

► Er is een evenwicht tussen de hoeveelheid straling die de aarde bereikt en de hoeveelheid straling die de atmosfeer weer verlaat. Dit heet de energiebalans of stralingsbalans.

● Albedo is de weerkaatsing van het zonlicht.

● De kortgolvige zonnestraling die het aardoppervlak bereikt, wordt omgezet in warmte en door de aarde als langgolvige straling teruggekaatst. Door het broeikaseffect wordt een deel van de warmte die de aarde uitstraalt geabsorbeerd en naar de aarde teruggestraald.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoe donkerder het gebied, hoe lager de albedo.

Variaties in de stralingsbalans

► De hoeveelheid straling die een bepaald gebied op aarde ontvangt, hangt af van de breedteligging, het albedo en de gesteldheid van het aardoppervlak.

● Door de bolling van de aarde vallen op lage breedte de zonnestralen loodrecht in. Hierdoor is de hoeveelheid straling per oppervlakte-eenheid groter dan op hoge breedte. Doordat deze zonnestralen ook een kortere weg door de dampkring afleggen, wordt er minder energie door de lucht opgenomen.

● De weerkaatsing van het zonlicht, de albedo, verschilt van gebied tot gebied.

● Water wordt langzamer warm en koud dan land. Dit heeft vier oorzaken:

¡ Het zonlicht kan dieper in het water doordringen dan in het land.

¡ Doordat water in beweging is, wordt de warmte beter verdeeld dan op het land.

¡ Het kost meer energie om water een graad in temperatuur te laten stijgen dan land.

¡ Bij verdamping van water gaat energie uit het water naar de dampkring.

 

 

 

 

3.2 Warmtetransport door wind en zeestromen

 

 

Deelvragen

4   Waarom zijn er variaties op het globale windsysteem?

5          Wat is de invloed van zeestromen op het klimaat?

 

 

Hadleycel is de luchtcirculatie aan het aardoppervlak en aan de rand van de atmosfeer tussen de tropen en de keerkringen.

Luchtdrukverschillen

► Door lucht en water vindt er transport van warmte plaats van de evenaar naar de polen.

► Door verschil in luchtdruk gaat lucht stromen van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. Wind is niets anders dan stromende lucht van plaatsen waar er te veel van is naar plaatsten waar er te weinig van is.

 

 

 

corioliskracht

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

passaat

Het corioliseffect

► Door de draaiing van de aarde wordt de corioliskracht veroorzaakt.

● De wind die op grote hoogte van de evenaar naar de polen stroomt, is op 30° zo afgekoeld, dat deze naar beneden zakt. Als deze lucht het aardoppervlak bereikt, stroomt een deel terug naar de evenaar en een ander deel naar het noorden/zuiden.

● De lucht die aan het aardoppervlak van de Noordpool naar de evenaar stroomt, ontmoet op ongeveer 60° NB de naar het noorden stromende lucht die vanaf 30° NB komt. De lucht botst en stijgt.

► Door deze circulaties zijn er zeven gordels van hoge en lage luchtdruk met het bijhorende windsysteem. De wind op het aardoppervlak krijgt door de corioliskracht een afwijking.

Wet van Buys Ballot: als je met je rug naar de wind staat, krijgt op het noordelijk halfrond de wind een afwijking naar rechts en op het zuidelijk halfrond een afwijking naar links.

Passaat: droge wind die het hele jaar uit oostelijke richting van de subtropische hogedrukgebieden naar de evenaar waait.

 

 

 

zone van equatoriale lage luchtdruk

intertropische convergentiezone

 

 

Hoe langer een moesson over de zee waait, hoe meer neerslag deze meebrengt.

Afwijkingen van het mondiale windsysteem

► Door de schuine stand van de aardas en verschillen tussen land en zee treden er afwijkingen op.

● De zone van equatoriale lage luchtdruk, de intertropische convergentiezone (ITCZ) verschuift met de loodrechte zonnestand mee. Daardoor verschuift het windsysteem rond de evenaar in juli naar het noorden en in januari naar het zuiden.

● Doordat de verschillen in temperatuur tussen zomer en winter boven de continenten het grootst zijn, is de verschuiving daar het sterkst.

Door deze verschuiving waaien er in sommige gebieden rond de evenaar winden die na een halfjaar 180° draaien: moessons.

 

 

 

 

zeestromen

 

 

 

 

 

warme en koude zeestromen

Zeestromen

► De overheersende winden zijn de reden voor het ontstaan van de zeestromen. Deze zorgen voor een herverdeling van zonne-energie over de aarde. Ook zeestromen krijgen door de corioliskracht een afwijking.

● Op het noordelijk halfrond draait het circulatiepatroon met de wijzers van de klok mee, op het zuidelijk halfrond tegen de wijzers van de klok in.

¡ Uitzondering: de Westenwinddrift ten noorden van Antarctica. Dit is de enige zeestroom die ongehinderd van west naar oost rond de aarde stroomt.

► Er zijn twee soorten zeestromen: warme en koude zeestromen. De warme zeestromen brengen warm water naar de polen en koude zeestromen zorgen ervoor dat koud water naar lagere breedtes stroomt.

¡ Warm en koud betekent dat de watertemperatuur hoger of lager is dan je op een bepaalde breedtegraad zou mogen verwachten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

thermohaline circulatie

diepwaterpomp

 

Het thermohaline circulatiesysteem wordt aangedreven door de dichtheidsverschillen van het oceaanwater.

Thermohaline circulatie

► Door de Golfstroom heeft Noordwest-Europa een zachter klimaat dan de geografische breedte zou doen verwachten.

Door de daling van de temperatuur en de grote hoeveelheid zout, zinkt het water van de Golfstroom voor de kust van IJsland naar de oceaanbodem.

Deze stroming langs de bodem van de oceaan wordt de Noord-Atlantische Diep Water Stroming genoemd.

● Omdat er bij Groenland steeds weer nieuw water naar beneden zinkt, wordt het diepe water op andere plekken in de oceanen opnieuw omhoog gestuwd. Deze oceaanstroming heet de thermohaline circulatie. Dit thermohaline circulatiesysteem werkt als een geweldige diepwaterpomp die warm water uit de tropische streken naar het noorden stuwt en dan weer retour via de diepte van de oceanen.

 

 

Klimaatsysteem van Köppen

► Een klimaat wordt gekarakteriseerd als de gemiddelde weerstoestand over een periode van minstens dertig jaar. Köppen maakte een beschrijving van de vijf klimaatzones op basis van de natuurlijke plantengroei.

 

 

3.3 Natuurlijke landschapszones

 

 

Deelvraag

6          Wat zijn de kenmerken van de landschapszones op aarde?

 

 

landschapszones

 

geofactoren

Kenmerken van de landschapszones op aarde

► Landschapszones worden bepaald door een ingewikkeld samenspel van vele factoren die zijn terug te voeren op het op elkaar inwerken van lithosfeer, atmosfeer, biosfeer en hydrosfeer. De belangrijkste geofactoren zijn het klimaat, de gesteenten, het reliëf en de mens.

● Een verandering van één factor heeft gevolgen voor een ander of voor anderen. De mate waarin is afhankelijk van de plaats, de schaal en de tijd.

► Een manier om de verschillen tussen landschapszones te beschrijven en te verklaren is door te kijken naar de kringloop van voedingsstoffen. Ze circuleren in de landschapzones, worden hergebruikt en vormen zo een voedingsstoffencyclus.

 

 

 

tropische zone

Tropische zone

► De tropische zone bestaat uit regenwoud. Het is hier warm en vochtig met altijd groene vegetatie.

● Het tropisch regenwoud is opgebouwd uit drie etages met elk verschillende flora en fauna.

● De bodem is onvruchtbaar, want schimmels en bacteriën breken afgestorven planten en dode dieren onmiddellijk af. Daarom is de humuslaag erg dun.

► De savanne valt ook in de tropische zone. Kenmerken zijn hete natte zomers en droge hete winters.

 

 

 

subtropische zone

Subtropische zone

► De subtropische zone ligt tussen de tropen en de gematigde zone. In de subtropen is het wat koeler dan in de tropen. De neerslag kan gedurende het hele jaar vallen of kent een droog seizoen.

De natuurlijke vegetatie bestaat uit drie groepen plantensoorten:

● Loofbomen die geen blad verliezen gedurende de droge periode.

● Bladverliezende struiken die in het voorjaar bloeien.

● Maquis, een dicht groeiend, doornachtig struikgewas met harde, altijd groene bladeren.

 

 

 

 

gematigde zone

Gematigde zone

► De loofbomengordel die de gematigde zone kenmerkt, is alleen te vinden op het noordelijk halfrond. Het klimaat kent in deze zone vele variaties. De bodems in dit gebied zijn redelijk vruchtbaar. De bladeren van de loofbossen zorgen voor een behoorlijke humuslaag. Tussen de loofbomengordel en de naaldbomengordel die eraan grenst, is sprake van een overgangsgebied.

 

 

 

boreale zone

Boreale zone

► De boreale zone heeft lange, koude winters en korte, koele zomers.

● Kenmerkend zijn de podzolbodems. Er is sprake van uitspoeling. Uitgespoelde ijzer- en aluminiumoxiden en humus klitten dieper in de bodem samen en vormen een keiharde laag, de oerbank. Deze heeft in natte tijden een nadelige invloed op de waterhuishouding.

 

 

 

polaire zone

Polaire zone

► In de polaire zone blijft de gemiddelde jaarlijkse temperatuur beneden de 10° C. Hierdoor groeien er geen bomen. Het toendragebied vormt het overgangsgebied tussen de boreale bossen en de ijsvlakten. Er komt permafrost voor, wat inhoudt dat de ondergrond nooit helemaal ontdooit.

► In de polaire zone blijft de gemiddelde jaarlijkse temperatuur beneden de 10° C. Hierdoor groeien er geen bomen. Het toendragebied vormt het overgangsgebied tussen de boreale bossen en de ijsvlakten. Er komt permafrost voor, wat inhoudt dat de ondergrond nooit helemaal ontdooit.

 

 

 

aride zone

Aride zone

► Een aride zone is een woestijn. Een derde van het landoppervlak van de aarde is woestijn. De jaarlijkse neerslag in woestijnen bedraagt 250 mm of minder en valt vaak in de vorm van stortbuien.

● Slechts een klein deel van de woestijnen bestaan uit zand. Er zijn hete en koude woestijnen. Koude liggen vaak in de regenschaduw van gebergten.

● Het grensgebied tussen de aride en gematigde zone wordt gevormd door steppegebieden. Door de hoge vruchtbaarheid van de steppebodems (veel humus), verdween veel van de oorspronkelijke plantengroei.

● Het moedermateriaal van de bodems is löss.

 

 

3.4 Veranderingen in landschapszones door menselijke activiteiten

 

 

Deelvragen

7   Wat is de invloed van de menselijke activiteiten op natuur en milieu in verschillende landschapszones?

8   Waarom zijn niet alle landschapszones even gevoelig voor      landdegradatie?

 

 

landdegradatie

 

duurzaam landgebruik

Invloed van de mens op landschappen

► Landdegradatie (bodemdegradatie) is het verlies aan biologische en economische productiecapaciteit van het land. Er moet gestreefd worden naar duurzaam landgebruik, zodat ook toekomstige generaties nog een bestaan kunnen opbouwen.

 

 

verwoestijning

desertificatie

 

 

 

 

 

 

overbeweiding

Steeds meer zand?

► Verwoestijning of desertificatie is een vorm van landdegradatie die plaatsvindt in aride en semi-aride gebieden. Het ontstaat door een wisselwerking tussen mens en natuur.

● Aan de kant van de natuur spelen onvoorspelbare klimaatvariaties.

● Verschillende menselijke activiteiten dragen hun steentje bij aan de verwoestijning. Een toenemende bevolkingsdruk heeft een drietal gevolgen:

¡ Er is steeds meer vee nodig op de schaarse weidegronden. Het resultaat is overbeweiding.

¡ De braakperiode voor akkerbouwers wordt steeds korter. De bodem krijgt niet de tijd om te herstellen en raakt uitgeput.

¡ Ontbossing door een grote vraag naar brandhout.

 

 

irrigatie

Verzilting: de toename van het zoutgehalte in de bodem.

Steeds meer zout

► Slechte irrigatie kan in aride en semi-aride gebieden leiden tot verzilting. In verzilte gebieden is landbouw vaak onmogelijk.

● Oplossingen zijn drainage of het gebruik van druppelirrigatie.

 

 

Bodemerosie: het verdwijnen van de voor de plantengroei onmisbare bovenste verweringslaag.

 

ontbossing

Bodemerosie

► Een derde vorm van landdegradatie is (versnelde) bodemerosie. Twee soorten bodemerosie: bodemerosie door water en bodemerosie door wind.

● Bodemerosie door water komt vooral voor in warme gebieden waar veel regent valt. De oorzaak is vaak ontbossing.

Een sterke bevolkingsgroei in een gebied, leidt tot meer bodemerosie.

● Bodemerosie door de wind ontstaat vaak onder twee voorwaarden: de bodemdeeltjes moeten losliggen en de bodem mag niet beschut zijn door begroeiing.

 

 

Duurzaam landgebruik

► Bij duurzame ontwikkeling is duurzaam landgebruik essentieel. Door verstandiger om te gaan met de natuur kunnen processen van landdegradatie worden gestopt of voorkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opwarming doet zich het sterkste voelen op hoge breedte.

 

 

 

 

Het zeeniveau stijgt niet door het smelten van zee-ijs.

Klimaatverandering

► Door de opwarming van de aarde door het versterkte broeikaseffect verschuiven de landschapszones, ontdooien de permafrostgebieden en smelten de gletsjers.

● Toekomstvoorspellingen zijn onzeker, maar de landschapszones gaan verschuiven.

¡ De aride gebieden zullen in de richting van de polen opschuiven.

¡ Door het langere groeiseizoen zullen in Europa de landbouwzones opschuiven naar het noorden.

● Veen- en moerasgebieden, zoals de ontdooiende permafrostzones, zijn een belangrijke bron van het broeikasgas methaan (CH4). Bij hogere temperaturen komt er meer methaan vrij. Dat leidt tot een versterking van het broeikaseffect. Er is sprake van positieve terugkoppeling.

● Het smelten van de ijskappen kan grote gevolgen hebben voor de kringloop van het water en het mondiale klimaat. Dat heeft te maken met het albedo-effect. IJs kaatst zonlicht terug. Water ketst minder terug en slaat bovendien warmte op. Het zal dus niet zo snel weer bevriezen. Ook hier is positieve terugkoppeling.

● Het afsmeltende landijs leidt tot een stijging van de zeespiegel.

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.