Hulp gs

Beoordeling 7
Foto van Arian
  • Aantekening door Arian
  • 1e klas havo/vwo | 2066 woorden
  • 19 april 2023
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 7
1 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
De middeleeuwen

Na het uiteenvallen van het West-Romeinse rijk in een groot aantal staten volgt er een periode van ongeveer 1000 jaar, die we in Europa de Middeleeuwen noemen. Geleerde uit de 15e eeuw hebben deze naam bedacht. Ze hadden een grote bewondering voor de Griekse en Romeinse cultuur. Hun eigen tijd vonden ze ook belangrijk. De periode daartussen stelde volgens heb weinig voor. Die tijd noemden zij de middeleeuwen. Dat wil zeggen de tijd tussen de tijd van de Grieken en Romeinen en hun eigen tijd. Vanaf de 19e eeuw gingen de mensen anders denken over de middeleeuwen. Zij ontdekten toen dat die tijd best de moeite waard was om te bestuderen.
De middeleeuwen word in 2 delen verdeeld. De vroege en de late middeleeuwen. De overgang is ongeveer rond de 11de eeuw.

1 De Germanen

Tijdens de laatste eeuwen van het West-Romeinse rijk trokken allerlei volken dat rijk binnen. Het lukte de Romeinse legers niet meer iedere keer alle invallers te verslaan. Sommige volken trokken zich terug, bijvoorbeeld de Hunnen. Een andere groep, de Germanen, bleef echter.

De Germaanse volken hadden elk hun eigen staat. Maat ze hadden veel gemeenschappelijk:
Hun talen leken op elkaar.
Ze leefde vooral van landbouw en woonde in dorpen.
Hun samenleving was gelaagd:
Slaven waren de onderste laag.
Vrijgelatenen de middelste laag.
Vrije mannen de eerste laag.
De vrouwen en kinderen waren volledig ondergeschikt aan hun man/vader.
4. Elk volk was verdeeld in verschillende stammen.
5. In iedere stam had de vergadering van vrije mannen de meeste macht. In oorlogstijd werd er een aanvoerder gekozen.
De Franken werden het belangrijkste Germaanse volk. Hun staat zou een tijdlang belangrijk zijn in de geschiedenis van Europa. Het huidige Frankrijk is ook naar hun vernoemd.

Verschillen Romeinen en Germanen:
Romeinen:
De Romeinen hadden een groot rijk.
In het RI waren veel en vaak grote steden.
Landbouw was belangrijk maar er was ook veel handel en nijverheid.
Rijk was verdeeld in provincies met een gouverneur aan het hoofd.
Bij de opvolging van de Romeinse keizer nam de nieuwe keizer het hele rijk over.

Germanen:
Germanen waren niet een volk, maar bestond uit verschillende stammen.
Bij elke stam had de vergadering van vrije mannen de meeste macht. In oorlogstijd werd een aanvoerder gekozen. Sommige aanvoerders bleven in vredestijd ook aanvoerder of zelfs koning.
Hun talen leken sterk op die van de Romeinen
Leefde vooral van landbouw en woonde in dorpen.
Gelaagde samenleving: slaven, vrijgelatenen, de vrije mannen aan de top. Vrouwen en kinderen volledig ondergeschikt.

Karel de Grote (742-814 na Chr.)
Karel de Grote werd de bekendste koning van de Franken, hij bewees Europa grote diensten:
Op het gebied van onderwijs: Karel liet geestelijke overal in kerken en kloosters scholen oprichten. Kinderen van edelen en veelbelovende kinderen die van de adel waren mochten daar naar school.
Op het gebied van wetenschap: aan zijn hof nodigde hij geleerde uit. Hij liet hen Griekse en Romeinse handschriften bestuderen want hij wilde daarvan leren. (bijvoorbeeld Romeinse wetten). Ook liet hij het schrift verbeteren. Karel liet kleine letters invoeren.
Voor de uitbreiding van het rijk: Karel voerde veel oorlogen om zijn land te vergroten en om het christendom te verbreiden.

Na de dood van Karel viel het rijk spoedig uiteen. Dat had verschillende oorzaken:
De gewoonte van de Germanen om het rijk te verdelen.
De oorlogen die de opvolgers van Karel met elkaar voerde.
De aanvallen van volken zoals de Noormannen en moslims.

2 De samenleving in de vroege middeleeuwen.

In de vroege middeleeuwen bleven sommige steden wel bestaan maar werden ze kleiner. Bisschoppen bleven hun bisdommen vanuit de oude Romeinse steden besturend. Zo een bisschop had een aantal geestelijke om zich heen die allemaal moesten worden gevoed. Ook waren er mensen nodig om kerken en kloosters in de stad te onderhouden. Dankzij de geestelijke bleef er voor mensen zoals een herbergier en ambachtslieden werk in zo een stad.

De samenleving bestond uit 3 lagen:
De adel (militaire taak)
De geestelijkheid (godsdienstige taak)
De boeren (zorgden voor levensonderhoud)

Zie hieronder de uitwerking:

De meeste mensen leven op een domein
Bijna iedereen leefde in de vroege middeleeuwen op een domein in het platte land. Een domein was een dorp met omgeving en alles wat daarbij hoorde aan land en goederen. Het werd bestuurd door een edelman, een bisschop of een klooster. Het middelpunt van een domein is een kasteel of een klooster.
Iedere grootgrondbezitter had minstens een domein. De edelman, bisschop of abt woonde zelf op een domein en liet de andere besturen door rentemeesters.

Vrije boeren en horigen
Ruim 90% van de bevolking werkte op een domein als boer, landarbeider, ambachtsman of personeel van de heer. Er waren onder het grote verschillen in levensomstandigheden.

Vrije boeren:
Hier en daar woonden vrije boeren. Zij bezaten hun eigen grond en hadden personeel dat onvrij was.

Horigen:
De meeste mensen waren horigen. Sommige hadden geen enkel bezit. Zij werkte elke dag voor hun heer. Anderen hadden land gepacht van een heer en moesten diensten voor hem verrichten. Onder de horigen die land hadden gepacht waren grote verschillen:
Sommige hadden meer land als andere. Daardoor konden ze meer voedsel verbouwen.
Sommige hoefde minder diensten voor hun heer te verrichten. Wie minder voor de heer hoefde te werken had meer tijd voor eigen bedrijf.
Sommige hoefde minder van hun oogst af te staan.

De edelen
De edelen leefde heel anders dan de boeren. De edelen waren wel eigenaars van grond, maar ze werkte daar zelf niet op. Ze leefde van arbeid van de boeren. In ruil daarvoor vervulden ze andere taken: ze bestuurde hun domein, spraken recht over de onderdanen en voerden zonodig oorlog. De edelen kunnen verdeeld worden in hoog of laag.

De lage adel
De meeste edelen behoren tot de lage adel. Zij beheerde maar een paar domeinen en woonde op kleine kastelen. De lage edelen hadden maar weinig meer te eten dat de horigen.

De hoge adel
In heel Europa waren maar enkele honderden hoge edelen zoals de graaf van Vlaanderen. Zij beheerde honderden domeinen.

Het leenstelsel
De hoge edelen hadden hun domeinen in leen van de koning. Zo een groot gebied was moeilijk te beschermen. Daarom riepen de hoge edelen de lage edelen om hulp. De lage edelen gave hulp maar niet voor niets. Ze kregen voor die hulp een of meer domeinen van hoge edelen in leen. De koning en de edelen die een of meer domeinen in leen hadden werden leenman genoemd. De hoge edelen waren dus tegelijk leenman en leenheer.

De meeste koningen hadden weinig macht.
Koningen in de vroege middeleeuwen hadden meestal weinig macht. De meeste van hun domeinen hadden zij in leen gegeven aan hoge edelen. Sommige koningen zoals Karel de Grote konden hun leenmannen tot gehoorzaamheid dwingen. Maar meestal deden hoge edelen alsof hun leen hun eigen bezit was. Zij luisterden alleen naar de koning al zij er zin in hadden.

De geestelijken
Naast de boeren waren er ook geestelijken. Dat was de derde belangrijke groep in de middeleeuwse samenleving. Er zijn 2 soorten geestelijke: seculiere en reguliere.

Seculiere geestelijke
Seculiere geestelijke zijn de paus, de bisschoppen en de priesters zij leven tussen de andere mensen en niet in afzondering. Alleen mannen kunnen seculier geestelijk worden. De middeleeuwse dorpspriester stond vaak dichtbij deze gelovige. Het was zijn taak toezicht te houden op wat het leven van de inwoner van zijn parochie. Iedere parochie had zijn eigen kerk. De dorpspriester was meestal van boerenafkomst en had weinig tot geen opleiding.
Veel bisschoppen waren ook leenmannen van de koning. Leider van de kerk was de paus. Hij had grote macht:
Hij stond aan het hoofd van alle geestelijke
Hij mocht regels vaststellen waaraan alle christenen zich moesten houden.
Hij mocht alle bisschoppen bijeen roepen voor een concilie. (kerkvergadering)

Reguliere geestelijke
Reguliere geestelijke zijn monniken en nonnen. Zij leven in afzondering in kloosters. Aan het hoofd van het klooster staat een abt of een abdis. Monniken en nonnen leven vaak volgens hele strenge regels. Ze bidden voor het eten, werken, slapen en kleden. Zij mogen geen of nauwelijks eigen bezittingen hebben.

Grote invloed van de geestelijke op de samenleving
In de middeleeuwen was de invloed van de geestelijke groot, hoe kwam dat?
Iedereen in de middeleeuwen was lid van dezelfde kerk
Tot in de late middeneeuwen konden bijna alleen geestelijke lezen en schrijven.
Mensen geloofde dat het leven op aarde een voorbereiding was op het eeuwige leven na de dood.
De kerk was heel erg rijk
Geleerde hielden zich vooral bezig met wat voor de godsdienst belangrijk was.
De paus kon iedereen ook koning in de ban doen. Je was niet meer lid van de kerk.

3 De opkomst van de middeleeuwse stad

De opkomst van de steden is de belangrijkste verandering in de late middeleeuwen. Die opkomst had veel te maken met de herleving van handel in die tijd.

Waardoor handel in de vroege eeuwen bijna verdween:
De handel in west Europa was sinds de 5e eeuw bijna verdwenen. Bijna iedereen leefde op domeinen op het platteland. De bewoners van de domeinen zorgden er zelf voor dat ze alles hadden wat ze nodig hadden. De weinige kooplieden die nog handel dreven, ondervonden veel hindernissen. Er waren weinig wegen.

Waardoor de handel werd herleefd in de late middeleeuwen
In de 11e en 12e eeuw wisten de kooplieden bijna al deze hindernissen te overwinnen:
In elke stad gingen kooplieden samenwerken in gilden. Een gilde diende de belangen van mensen
Kooplieden gingen samenwerken met kooplieden in andere steden.
In de tweede helft van de 13e eeuw gingen noord Europese steden samenwerken in de Hanze. Hanzekooplieden maakten afspraken om dezelfde munten, maten eb gewichten te gebruiken.
3. Kooplieden kregen steun van de koningin.

Oude steden groeien, nieuwe ontstaan.
Om handel te kunnen drijven zijn steden nodig. Want de stad is de beste verzamelplaats voor mensen die goederen en producten willen kopen en verkopen. De nieuwe steden ontstonden dan ook alleen op goed gelegen handel plaatsen. Door de herlevende handel groeiden oude stede en kwamen er nieuwe. De steden boden veel werk aan. En ook vrijheid en een boeiender leven. Zonen van edelen zochten een nieuw bestaan in de steden. Er waren ook regels zoals een horige die een jaar en een dag in een stad had geleefd kon niet meer door zijn heer worden opgeëist.

Stedeling krijgen stadsrechten
Elke stad lag op het grondgebied van een domein van een edelman of een klooster. De stedelingen hadden net zoals de boeren allerlei plichten tegenover de heer van het domein. Voor handelaars konden deze verplichtingen niet goed combineren met hun beroep. De stadsbewoners gingen daarom aan de koning om meer vrijheid vragen.
De stadrechten hielden in:
Het betalen van belasting.
Het zelf mogen regelen van bestuur en rechtspraak.

De koningen waren wel beried de steden te helpen. Samen met de steden konden zij de macht van hun leenmannen beperken.

De steden werden bestuurd door stadsraden. In veel steden bestonden de stadsraden uit leden van de koopliedengilde. In sommige steden werden de leden van de raad ook door de leden van andere gilden gekozen.

De gelaagdheid in de samenleving
Wanneer een stad eenmaal stadsrechten had waren alle burgers vrij. Naar de stad gevluchte horigen pas na een jaar. Maar niet alle burgers waren gelijk. Er ontstonden verschillende bevolkingslagen:
De bovenste laag van de bevolking werd gevormd door de meesters van de gilden van kooplieden en ambachten.
Onder deze laag stond het hogere personeel van de gildemeesters zoals de scheepkapiteins.
De derde laag werd gevormd door de knechten.
Het armste was de groep bedelaars.

De meeste steden bleven klein.(minder dan 5000 inwoners) Ze bestonden uit een marktplein, enkele hoofdstraten met zijstraten. In dergelijke steden waren ambachtslieden de voornaamste inwoners. Zij verkochten hun producten aan de bevolking van de stad en aan de boeren uit de omgeving. Sommige steden groeide heel snel, bijvoorbeeld parijs met haar 60.000 inwoners.

Ambachtlieden en arbeiders komen in opstand
Er waren in de steden veel meer ambachtlieden dan kooplieden. Veel ambachtlieden verdienden met hun werk een goed inkomen. De steden profiteerde van de belasting die zij betaalde. Toch mochten ambachtlieden niet meedoen in het bestuur. Kooplieden wilden de macht niet met andere delen.

Ketterijen krijgen veel aanhang onder ontevreden arbeiders
De mensen in de middeleeuwen waren zeer godsdienstig. Daarom uitten zij hun ergernis van woede vaak in de vorm van ketterijen. Ketterijen zijn meningen over het geloof die de leiders van de kerk hebben verboden. Sommige ketterijen leerde dat er verschillen waren tussen rijk en arm. En dat god de rijke verschrikkelijk zou straffen.

Ketters werden vaak geleid door geestelijke die vonden dat ze de wereld moesten veranderen omdat god dat wilden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.