Moi | Ik, mij |
Toi | Jij, jou |
Lui | Hij, hem |
Elle | Zij, haar |
Nous | Wij, ons |
Vous | Jullie, u |
Eux | Zij, hen (mannelijk) |
Elles | Zij, hen (vrouwelijk) |
1. Gebruik je aan het begin of eind van de zin om het onderwerp te benadrukken:
Moi, je préfère le rock IK heb liever rockmuziek
Tu aimes Cali, toi? Houd JIJ van Cali?
2. Als er geen werkwoord bij staat
Qui a fait cela? Eux! Wie hebben dat gedaan? ZIJ!
3. Na c'est
C'est Cali? Oui, c'est lui Is dat Cali? Ja, hij is het
4. Na een voorzetsel
Tu demandes un autographe pour moi? Vraag je een handtekening voor me?
REACTIES
1 seconde geleden
V.
V.
hoi
6 jaar geleden
Antwoorden