Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

les pronoms personnels

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Aantekening door een scholier
  • Klas onbekend | 1868 woorden
  • 16 februari 2016
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 8
4 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Pronoms personnels

 

 

Plaats in de zin:

Voor alle persoonlijke voornaamwoorden die als lijdend of meewerkend voorwerp worden gebruikt, gelden de volgende regels:

  1. Persoonlijke voornaamwoorden komen voor de infinitief.

     
  2. Als er geen infinitief is, komen persoonlijke voornaamwoorden voor de persoonsvorm.

     
  3. Bij een ontkenning gaat ne aan een persoonlijk voornaamwoord vooraf.

     
  4. In de gebiedende wijs bevestigend (dus niet ontkend) komt het persoonlijk voornaamwoord achter het werkwoord. Er komt dan een streepje tussen werkwoord en voornaamwoord en meen te veranderen in moi en toi.

Tu viens me voir samedi?
Kom je me zaterdag opzoeken?

 
Tu me donnes un coup de fil?
Bel je me?

Je t’ai appelé hier soir.
Ik heb je gisteravond gebeld.

Tu ne me réponds pas?
Geef je me geen antwoord?

Je ne l’ai pas vue.
Ik heb haar niet gezien.

Dis-le, s’il te plaît.

Zeg het, alsjeblieft.
(maar: Ne le dis pas, s’il te plaît.)

Prête-moi ton vélo.
Leen me je fiets.

(maar: Ne me prête jamais tes affaires! Leen me nooit je spullen!)

 

 

Lijdend voorwerp

me (m’)

te (t’)

le (l’)

la (l’)

nous

vous

les

Tu viens me chercher à la gare?         Kom je me halen op het station?

Oui, je te vois à midi.                         Ja, ik zie je om twaalf uur.

Vous le connaissez?                           Kent u hem?

Tu veux la voir?                                 Wil je haar zien?

Tu peux nous aider?                          Kun je ons helpen?

Je ne vous connais pas.                     Ik ken u (jullie) niet.

Il les a rencontrés à Paris.                  Hij heeft hen in Parijs ontmoet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Meewerkend voorwerp

me (m’)

 

te (t’)

 

lui (hem, haar)


nous


vous

 

leur

Tu m’écris?                                 

Je te donne cinq euros.                

Je lui ai prêté ma voiture.            

Vous nous rendez notre argent? 

Je vous donne mon adresse.

       
Je vais leur donner ma carte                                                   

Schrijf je me?

Ik geef je vijf euro

 Ik heb hem/haar mijn auto. 

Geven jullie ons ons geld  terug?


Ik geef u/jullie mijn adres.

 

Ik zal hun mijn kaartje geven.

 

 

Denk eraan dat de combinatie à + persoon in het Frans doorgaans wordt opgevat als een meewerkend voorwerp. De belangrijkste uitzondering hierop is penser à:

 

Tu vas téléphoner à tes parents?                Oui, je vais leur téléphoner.        

Tu penses à tes parents?                                            Oui, je pense à eux.

 

 

Losstaand en na voorzetsel

moi

toi

lui

elle

nous

vous

eux

elles

C’est à moi, ça!                               Dat is van mij!

Qui a fait ça? Toi?                            Wie heeft dat gedaan? Jij?

C’est pour lui.                                 Dat is voor hem.

Tu t’occupes d’elle?                        Zorg jij voor haar?

Ils comptent sur nous.                   Ze rekenen op ons.

J’ai besoin de vous.                       Ik heb u/jullie nodig.

Pour eux c’est facile.                     Voor hen is dat makkelijk.

J’y vais avec elles.                         Ik ga er met hen heen.

 

en

  1. als een zinsdeel wordt vervangen dat begint met het voorzetsel de. Het mag niet om een persoon gaan.
     
  2. Let op: het kan dus ook om een lijdend voorwerp gaan, dat begint met een delend lidwoord (du, de la, de l’, des)

     
  3. als er een telwoord of een woord van hoeveelheid wordt gebruikt. Het telwoord/woord van hoeveelheid blijft dan staan. De rest van het zinsdeel wordt vervangen door en.

Tu vas parler du match d’hier?
- Oui, je vais en parler.
Ga jij praten over de wedstrijd van gisteren? – Ja,daar ga ik over praten.


Vous avez de besoin de ma calculatrice? – Oui, nous en avons besoin.
Hebben jullie mijn rekenmachientje nodig? – Ja, dathebben we nodig.


Tu as des tickets? – Oui, j’en ai.
Heb jij kaartjes? – Ja, die heb ik.

maar: Tu as les tickets? – Oui, je les ai.
Heb jij de kaartjes? – Ja, ik heb ze.

 

Tu as un vélo? – Oui, j’en ai un.
Heb jij een fiets? – Ja, ik heb er een.
Moi, j’en ai deux. Ik heb er twee.
 

 

 

y

als een zinsdeel wordt vervangen dat begint met een ander voorzetsel dan de (meestal à, dans of sur)Het mag niet om een persoon gaan.

De aantekening gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

als een zinsdeel wordt vervangen dat begint met een ander voorzetsel dan de (meestal à, dans of sur)Het mag niet om een persoon gaan.


 

Tu comprends quelque chose à la grammaire française? – Non, je n’comprends rien.
Begrijp jij iets van de Franse grammatica? – Nee, ik begrijp er niets van.
 

Tu vas à Fleurus? – Oui, j’vais.
Ga jij naar Fleurus? – Ja, ik ga daarheen.

répondre à
(beantwoorden)

compter sur
(rekenen op)

assister à

(bijwonen)

Tu vas répondre à ma lettre? – Mais bien sûr, je vais y répondre.

Je peux compter sur ton aide? – Oui, tu peux ycompter.

Tu as assisté au concert? – Oui, j’y ai assisté.

In de gebiedende wijs bevestigend geldt de volgende volgorde:

 

le

la

les

moi (m’)

toi (t’)

lui

nous

vous

leur

 

 

y

 

 

e

 

In alle gevallen behalve in de gebiedende wijs bevestigend, geldt de volgende volgorde:

me

te

se

nous

vous

 

le

la

les

 

 

lui

leur

 

 

y

 

 

en

 

 

Je vais vous le dire.                   Ik ga het u zeggen

Il veut nous en parler.               Hij wil er met ons over praten.

Je le leur ai dit.                          Ik heb het hun gezegd.

Il n’y en a plus.                           Er zijn er geen meer.

Ne m’en parle plus.                    Praat me er niet meer over.

Dis-le-moi!                                Zeg het mij!

Allons-nous-en!                         Laten we weggaan!

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.