Hoofdstuk 3 en 4 grammatica

Beoordeling 9.3
Foto van een scholier
  • Aantekening door een scholier
  • 2e klas vwo | 1273 woorden
  • 1 april 2021
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 9.3
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Fix onze energie!

Studeer energie & techniek. Iedereen staat te springen om jou! We hebben namelijk veel technische toppers nodig die de energie van morgen fixen. Met een opleiding in energie & techniek ben je onmisbaar voor de toekomst. Check Power Up The Planet en ontdek welke opleiding het beste bij je past! 

Check Power Up The Planet!

Samenvatting Grammatica H3 & H4

InhInhoudsopgave:

  • Het lijdend voorwerp
  • Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoorden.
  • Wederkerend en wederkerig voornaamwoord,
  • Meewerkend voorwerp
  • Naamwoordelijk gezegde
  • Aanwijzend ,vragend en onbepaald voornaamwoord
  • Koppelwerkwoord

Het lijdend voorwerp:

  • Je weet dat elke zin wel in zinsdelen bestaat. Door een zin in zinsdelen te splitsen kun je het lijden voorwerp gemakkelijker vinden.
  • Een zinsdeel bestaat voornamelijk uit:

      Het onderwerp

      Het persoonsvorm

      (soms) het lijden voorwerp

      (soms) meewerkend voorwerp

  • Voorbeeld (een zin dat gesplitst is in zinsdelen):

Ik heb een bungalow aangeschaft voor een goed prijsje.

Ik/heb/een bungalow /aangeschaft/voor een goed prijsje.

  • Je weet ondertussen dat zinnen bestaan uit zinsdelen en om het lijdendvoorwerp te kunnen vinden gaan we wat dieper in  het stof zelf dus leg ik hier als volgt de woordsoorten uit .Deze  moet je eerst vloeiend kunnen spreken.
  • Persoonsvorm: Een persoonsvorm tref je aan door van een zin een vraagzin te maken dan komt de persoonsvorm automatisch voor aan te staan .Je kan ook  het zin van enkelvoud naar meervoud zetten of andersom. De woord dat verandert is dan de persoonsvorm
  • Ik ben niet zo onnozel als jij bent!
  • Ben ik zo onnozel als jij bent?
  • Wij zijn niet zo onnozel als jij bent?
  • Onderwerp: voor het onderwerp moet je alleen de persoonsvorm vinden  en ‘wat’ er voor te zetten en  te vragen .Het antwoordt op je vraag is de onderwerp.
  • Julius Caesar was een dictator !
  • Wat +was een dictator? = Julius ceasar
  • Gezegde: alle werkwoorden in een zin.
  • Voorbeeld: De rechter heeft jou wel de mantel uitgeveegd
  • Je hebt geleerd wat een persoonsvorm, gezegde en het onderwerp is nu kan je uiteindelijk het lijden voorwerp vinden. De formule is als volgt:
  • Wat( soms ;wie)+werkwoordelijk gezegde +onderwerp?
  • Het lijden voorwerp:
  • Je moet weten dat niet elke zin lijden voorwerp bestaat uit een lijdend voorwerp en het begint nooit met een voorzetsel.
  • Voorzetsels :langs ,naast ,op, voor, onder

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoorden:

Dit wil je ook lezen:
  • Hieronder zie je staan de persoonlijke en bezittelijk voornaamwoorden in de schema aangeduid.

Persoonlijk voornaamwoorden

Bezittelijk voornaamwoorden

onderwerp

Geen onderwerp

Enkelvoud:

1 persoon

2 persoon

3 persoon

Ik

Jij/je/u

Hij

Zij/ze

Het/’t

Mij/me

Jou/je/u

Hem/’m

Haar/ze/’r

het/’t

Mijn/m’n

Jouw/je /uw

Zijn/z’n

Haar/d’r

zijn                           

Meervoud:

1 persoon

2 persoon

3 persoon

Wij/we

Jullie/u

Zij/ze

Ons

Jullie/u

Hun/hen/ze

Ons/onze

Jullie/uw

hun

  • Een persoonlijk voornaamwoord geeft een persoon of ding aan.

Bijvoorbeeld: De kleine details zijn belangrijk voor mij .

  • Een bezittelijk voornaamwoord duidt een bezit aan.

Bijvoorbeeld: mijn mobieltje vloog met een reflex in mijn zus handen.

  • Let op: als het voornaamwoord achter het bezit en staat er het woordje ‘van’ voor dan is het geen bezittelijk ,maar persoonlijk

Voorbeeld: Lina en zijn gevoelens speelden een grote rol in het film van mijn broer Max.(persoonlijk voornaamwoord)

Wederkerig en wederkerend voornaamwoorden:

  • Het verschil tussen wederkerige en wederkerende voornaamwoorden is, dat het wederkerend voornaamwoord verwijst naar de persoon zelf en het wederkerige voornaamwoord verwijst naar meer personen. Er is maar één wederkerig voornaamwoord: elkaar of varianten daarvan, zoals elkander en mekaar

Voorbeeld:

Bij kerstmis geven wij elkaar een cadeau.

  • Alle vormen van zich noem je wederkerende voornaamwoorden: zich, me, je en ons

Voorbeeld: Wij hebben ons aan de regels gehouden.

  • Je onderscheid de wederkerend voornaamwoord in twee je hebt dus een toevallig wederkerend voornaamwoord en een verplicht wederkerend voornaamwoord (zie onderstaande tabel)

toevallig wederkerig werkwoord

verplicht wederkerend werkwoord

bij een toevallig wederkerend werkwoord kun je meestal  ‘zelf’ vastplakken aan het wederkerende werkwoord.

In een zin met een toevallig wederkerend werkwoord hoort het wederkerend voornaamwoord niet bij het werkwoordelijk gezegde; het is lijdend voorwerp.

In de volgende zin: ik vermaak me prettig alleen zo thuis. Vermaak je je zelf ,maar je kan ook iemand anders vermaken .Dus bij een toevallig wederkerend voornaamwoord gaat het er om of je ook iemand anders kan (vermaken, wassen).

In een zin met een verplicht wederkerend voornaamwoord (voorbeeld:

Ik gedraag me) kan je namelijk niet zeggen hij gedraagt me .Dus is dit een verplicht wederkerend werkwoord.

In een zin met een verplicht wederkerend voornaamwoord hoort het wederkerend werkwoord bij het werkwoordelijk gezegde.

De woorden  zichzelf,mezelf,onszelf zijn automatich toevallig wederkerende werkwoorden.

  • Maar som moet je de woordsoort vast stellen hieronder heb je vier regels die je moet kunnen toepassen als je wil weten of het een persoonlijk,bezittelijv oornaamwoord of wederkerend werkwoord is :

Als je het door hij of hem ,kan veranderen is het persoonlijk voornaamwoord

Als je het door zijn, kan veranderen ,dan is het een bezittelijk voornaamwoord.

Als je het door zich ,kan veranderen is het wederkerend voornaamwoord

Meewerkend voorwerp:

  • Een zin kan ook soms een meewerkend voorwerp bevatten .Het meewerkend voorwerp duidt aan voor wie of aan wie iets bestemd is .

Bijvoorbeeld:

Ik doneer bloed voor mijn vriendin met kanker.

  • Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan of voor maar dat is niet altijd zo. Je vindt het meewerkend voorwerp zo:

Aan/voor wie +werkwoordelijkgezegde +onderwerp +lijdendvoorwerp

Naamwoordelijk gezegde:

  • Een naamwoordelijk gezegde bestaat voornamelijk uit alle werkwoorden in de zin en een zinsdeel met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat iets zegt over het onderwerp.
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin en 1 daarvan is het koppelwerkwoord.
  • Het koppelwerkwoord koppelt het kenmerk aan het onderwerp.
  • Let op :In zinnen met het naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijden voorwerp
  • Voorbeeld: Mijn zus wordt( lang).
  • Het naamwoordelijk gezegde vind je door :
  • Wat +persoonsvorm+ onderwerp+ overige werkwoorden?
  • Het naamwoordelijk gezegde noteer je eerst de persoonsvorm daarna het naamwoordelijk deel en dan de overige werkwoorden
  • Zet het naamwoordelijk gezegde tussen haakjes.
  • Voorbeeld: Mijn zus Janeke /lijkt/ best sip.

Wat lijkt mijn zus Janeke?  (best sip)

Ng: lijkt (best sip)

Aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord:

  • Voornaamwoorden duiden een persoon of ding aan.
  • Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets aan en het kan voor een zelfstandig naamwoord staan .

Bijvoorbeeld: In  dat geval kun je het best niet gaan panieken! En piekeren!

  • Een vragend voornaamwoord zijn meestal :wie,welke,wat.

Het komt vaak vooraan de zin voor.

Voorbeeld:

Welke theorie moet we in ons hoofd gaan stampen?

  • Een onbepaald voornaamwoord duidt iemand of iets aan ,maar zegt niet precies over wie of wat het gaat.

Als  ‘je’ in een zin men betekent  is het een onbepaald voornaamwoord.

Nog  twee zulke gevallen:

Als ‘wat’ jullie betekent

Als ‘het’ naar iets verwijst          

 voorbeelden:

je kunt het ook via een goeie kant bekijken.

 Wat als we allemaal gaan logeren bij elkaar.

Koppelwerkwoorden:

  • Koppelwerkwoorden zijn: zijn ,worden ,blijken ,lijken,schijnen,heten ,dunken en voorkomen.
  • Als er in een zin maar 1 werkwoord is dan is dit het koppelwerkwoord, Maar als er in een zin meer werkwoorden zijn staat het koppelwerkwoord ergens achter in de zin dus de persoonsvorm.
  • Bijvoorbeeld: Na het verschrikkelijke date dump je haar toch niet?
  • Let op in een naamwoordelijk gezegde kom nooit een zelfstandig naamwoord voor.

Bijvoorbeeld :

Ik  had gisteren een nieuw abonnement aangeschaft voor mijn telefoon.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.