Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Consument en Producent

Beoordeling 8.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 4095 woorden
  • 1 april 2002
  • 209 keer beoordeeld
Cijfer 8.6
209 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1 De klant 1.1 Het marktaandeel Het marktaandeel van een merk geeft aan wat de verhouding is tussen de afzet van een merk en de totale afzet van een productvorm. Dit kun je voor Coca Cola als volgt bereken: Marktaandeel Coca Cola = Afzet Coca Cola x 100% Totale cola-afzet
Marktaandeel Coca Cola = Omzet Coca Cola x 100 % Totale cola-omzet 1.2 De vraag naar consumenten Een ander woord voor voorkeur is preferentie. Er is sprake van individuele reclame als een bedrijf reclame maakt voor zijn eigen merk. Collectieve reclame wil zeggen dat bedrijven samen reclame maken voor een bepaald product. Bedrijven doen marktonderzoek om erachter te komen welke factoren de vraag naar hun producten beïnvloeden Vraagbepalende factoren: 1 De behoeften en de voorkeuren van de consumenten
2 Het inkomen van de consumenten

3 De prijs van het goed
4 De prijzen van andere goederen
5 Het aantal vragers
De vraag is het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid. De vraag kun je weergeven d.m.v. een tabel en door middel van een grafiek. Op de horizontale X-as zetten we de gevraagde hoeveelheid, op de verticale y-as de prijs. Een prijsvraaglijn, de lijn in de grafiek, is in het algemeen dalend: hoe lager de prijs, hoe groter de gevraagde hoeveelheid. En: hoe hoger de prijs hoe lager de gevraagde hoeveelheid. Redenen voor het verschuiven van de vraaglijn: 1 het aantal vragers verandert
2 de prijzen van de andere goederen veranderen
3 het inkomen van de consumenten verandert
4 de behoeften en voorkeuren van de consumenten veranderen. 1.3 Elasticiteiten Als de overheid door een prijsverhoging het tabaksgebruik wil verminderen, is er sprake van een oorzaak-gevolgrelatie. Oorzaak stijging tabaksprijs, gevolg is dat er minder sigaretten gekocht worden. Het verband tussen oorzaak en gevolg noem je elasticiteit. Een elasticiteit geeft weer hoe sterk een gevolg reageert op een oorzaak. Verschillende elasticiteiten: 1 de prijselasticiteit van de vraag: geeft aan in welke mate de gevraagde hoeveelheid van een goed reageert op een verandering van de prijs van dat goed. 2 De inkomenselasticiteit van de vraag: geeft aan in welke mate de gevraagde hoeveelheid van een goed reageert op een verandering van het inkomen. 3 De prijselasticiteit van het aanbod: geeft aan hoe sterk de aangeboden hoeveelheid van een goed reageert op een verandering van de prijs van dat goed. Let bij elasticiteit goed op wat de oorzaak is van de verandering en wat het gevolg: de verandering van de prijs van het goed (P) is de oorzaak en de verandering van de gevraagde hoeveelheid (Qv) is het gevolg. Dit kun je als volgt berekenen: Prijselasticiteit van de vraag (Ev)=procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid(Qv) Procentuele verandering van de prijs (P) Als je de prijselasticiteit van de vraag uitrekent met getallen zul je er een negatief getal uitkrijgen. Het minteken zegt alleen iets over de richting (zelfde of tegengesteld) waarin het gevolg reageert op de oorzaak, en niets over de grootte van het getal dat de elasticiteit weergeeft. Ligt het getal van de elasticiteit tussen de 0 en –1, dus afgezien van het teken tussen 0 en 1, dan is er spraken van een zwakke reactie: we noemen de vraag dan inelastisch. In dit geval is de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid (gevolg) kleiner dan de procentuele verandering van de prijs (oorzaak), en de teller kleiner dan de noemer. Als Ev=-0,2 dan wil een daling van de prijs met 1% zeggen dat de gevraagde hoeveelheid slechts met 0,2% stijgt. 1.4 Elastisch omzet We noemen de verkopen, gemeten hoeveelheden, de afzet. Een andere term voor afzet is het verkoopvolume. De waarde is de hoeveelheid vermenigvuldigd met de prijs per eenheid. We noemen de waarde verkopen de omzet. De omzet van een product hangt af van de prijs én van de verkochte hoeveelheid. Een hogere prijs leidt tot een hogere omzet

Een hogere prijs
leidt tot een lagere
gevraagde
hoeveelheid Een lagere gevraagde hoeveelheid leidt tot een lagere omzet
Als de vraag inelastisch is, dan stijgt de omzet als de prijs stijgt, omdat de prijsstijging in verhouding (=relatief) groter is dan de daling van de gevraagde hoeveelheid. De vraag naar goederen is inelastischer naarmate consumenten een grotere behoefte of voorkeur voor het goed hebben. Des te noodzakelijker een goed voor de consumenten is des te inelastischer de vraag naar dit goed. Bedrijven proberen vaak met behulp van reclame de voorkeur voor en de onmisbaarheid van hun producten te vergroten en zo de vraag naar hun producenten inelastischer te maken. 1.5 De vraagfunctie Door marktonderzoek kunnen bedrijven gegevens verzamelen over het verband tussen de hoogte van de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een bepaald product. De gegevens kun je weergeven in een tabel een grafiek en ook in een wiskundige vergelijking. Een vraagvergelijking of vraaglijn geeft het verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid. Qv = -0,34P + 21,12 waarbij: Qv = de gevraagde hoeveelheid is in miljoenen cd’s P = de gemiddelde prijs van een cd is (in euro’s) 1.6 De gevolgen voor andere Een ecokeurmerk geeft aan dat producten op een milieuvriendelijke wijze geproduceerd zijn. Externe effecten zijn bijkomende effecten van productie en consumptie die niet in de (kost)prijs tot uitdrukking komen. De veroorzaker van het negatieve externe effect hoeft degene die er last van heeft niet te betalen. Ook de consument betaalt er niet voor: de kosten zijn niet in de prijs verrekend. Externe effecten kunnen ook positief zijn; horeca profiteert van het in bloei staan van de Betuwe en de bollenstreek. Duurzame ontwikkeling is (economische) ontwikkeling die niet ten koste gaat van toekomstige generaties en het milieu. Door duurzame ontwikkeling houdt je rekening met anderen. Afzet = verkoopvolume, de verkopen gemeten in hoeveelheden. Behoeften = eten, drinken, kleding, onderdak, ontspanning
Duurzame ontwikkeling = (economische) ontwikkeling die niet ten koste gaat van toekomstige generaties en het milieu

Elasticiteit = verband tussen oorzaak en gevolg, geeft weer hoe sterk een gevolg reageert op een oorzaak
Elastisch = reactie
Externe effecten = bijkomende effecten van productie en consumptie die niet in de (kost)prijs tot uitdrukking komen
Gevraagde hoeveelheid = Inelastisch = nauwelijks een reactie
Marktaandeel = geeft aan wat de verhouding is tussen de afzet van een merk (bv Coca Cola) en de totale afzet van een product
Marktonderzoek = onderzoek naar: behoeften, inkomen, prijs, aantal vragers
Omzet = waarde van de verkopen
Preferenties = voorkeuren
Prijselasticiteit van de vraag = geeft aan in welke mate de gevraagde hoeveelheid van een goed reageert op een verandering van de prijs van dat goed
Prijsvraagfunctie = vergelijking die het verband beschrijft tussen prijs en gevraagde hoeveelheid
Prijsvraaglijn = lijn in een prijsvraagfunctie grafiek, in het algemeen dalend
Prijsvraagvergelijking = prijsvraagfunctie
Verkoopvolume = afzet, de verkopen gemeten in hoeveelheden

Voorkeuren = preferenties
Vraag = het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid
Vraagfunctie = prijsvraagfunctie
Vraagvergelijking = prijsvraagvergelijking Hoofdstuk 2 De Kosten 2.1 Het aanbod Om te weten of een bedrijf winstgevend is, zijn ook de kosten van belang. Als een bedrijf weet wat zijn afzet is en zijn kosten zijn, dan kan het zijn winst berekenen bij een bepaalde verkoopprijs. Ook kan het uitreken hoeveel productie het minimaal moet verkopen om geen verlies te lijden. Niet alleen de vraag kunnen we weergeven met behulp van een tabel, een grafie en een wiskundige vergelijking, dit kunnen we ook doen met het aanbod. Je ziet in een grafiek dat de aangeboden hoeveelheid hoog is bij een hoge prijs en laag bij een lage prijs. Prijs en aanbod reageren in dezelfde richting. Er is dus een zogenaamd positief verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid. Het aanbod kan veranderen doordat de aanbodlijn zelf verschuift: bij elke prijs wordt dan meer of minder aangeboden door de producenten. Het verschil tussen een verschuiving van de vraaglijn of de aanbodlijn moet je dus goed onderscheiden van een verschuiving op dezelfde vraag- of aanbodlijn. Redenen voor verschuiving van de aanbodlijn:  De productiekosten voor het product veranderen. Bij een prijs zal het aanbod groter zijn: de aanbodlijn verschuift naar rechts.  Verandering van grondstofkosten en loonkosten kunnen de productiekosten veranderen. Minder aantrekkelijk om te produceren: de aanbodlijn verschuift dan naar links.  Natuurlijke omstandigheden. Bij een prijs zal er minder aangeboden worden: de aanbodlijn verschuift naar links.  Als het aantal aanbieders op de markt toeneemt zal bij elke prijs meer worden aangeboden. De aanbodlijn verschuift naar rechts. 2.2 Kosten dekken (break-evenanalyse) Particuliere ondernemingen zijn gericht op het maken van winst, daarbij moet een minimale afzet zijn om geen verlies te maken. De afzet waarbij de kosten precies gedekt zijn(geen winst geen verlies) noemen we ook wel break-evenafzet of break-evenpoint (BEP). Een break-evenanalyse wordt gemaakt door een bedrijf voordat zij een product op de markt brengt; de verwachte opbrengsten en kosten van een product worden tegenover elkaar gezet. Wanneer de kosten gelijk zijn aan de opbrengsten heb je een break-even punt. Bij een break-evenanalyse gaat een onderneming van een aantal vooronderstellingen uit:  Alle geproduceerde eenheden worden verkocht.  Alle eenheden worden voor dezelfde prijs verkocht. Bij een break-evenanalyse maak je onderscheid tussen constante (of vasten) kosten en variabele kosten. Constante kosten zijn kosten die een bedrijf altijd heeft enw at niets afhangt van de productieomvang: Machinekosten, ontwikkelingskosten, verzekeringskosten, reclamekosten, energiekosten. Variabele kosten zijn kosten die in totaal wel afhangen van de productieomvang. Als er meer geproduceerd wordt, stijgen de variabele kosten: Grondstofkosten => meer producten = meer grondstoffen = grotere grondstofkosten. Loonkosten => toenemen productie = meer werknemers = meer loonkosten. Benzinekosten, onderhoudskosten, transportkosten. De totale kosten zijn de constante kosten en de variabele kosten opgeteld. TCK = de totale constante kosten
GCK = de gemiddelde constante kosten óf de constante kosten per eenheid product. GCK = TCK q

TVK = de totale variabele kosten
GVK = de gemiddelde variabele kosten óf de variabele kosten per eenheid product. GVK = TVK q 2.3 Winst Een bedrijf dat streeft naar winst noemen we een onderneming. Motieven voor winststreven: - het uitkeren van winst als inkomen aan de aandeelhouders/bedrijfseigenaren - het verkrijgen van geldmiddelen om investeringen te financieren
Berekenen van de winst: (1) TO = p.q (2) TK = GVK . q + TCK (3) TW = TO –TK
TO = totale opbrengst
P = verkoopprijs
Q = geproduceerde en verkochte hoeveelheid
TK = totale kosten
GVK = gemiddelde variabele kosten (variabele kosten per product
TCK = totale constante kosten
TW = totale winst
De productiecapaciteit is de maximale hoeveelheid die een bedrijf in een bepaalde periode kan procuceren. Aanbod = Aanbodlijn = lijn die het aanbod weergeeft in een grafiek
Aangebodenhoeveelheid = het totale wat er aangeboden wordt
Break-evenpunt = opbrengsten zijn gelijk aan de kosten (geen winst/verlies) Constante kosten = kosten die in totaal niet afhagne van de productieomvang

Gemiddelde constante kosten = constante kosten per eenheid product
Gemiddelde variabele kosten = variabele kosten per eenheid product
Kostendekking = Maximale winst = Productiecapaciteit = maximale hoeveelheid die een bedrijf in een bepaalde periode kan produceren
Totale constante kosten = het totaal van de kosten die in totaal niet afhangen van de productieomvang
Totale kosten = de constante kosten en de variabele kosten opgeteld
Totale variabele kosten = het totaal van de kosten die in totaal wel afhangen van de productieomvang
Variabele kosten = kosten die in totaal wel afhangen avn de productieomvang
Vaste kosten = constante kosten Hoofdstuk 3 De concurrentie 3.1 De telefoon Kijk als je de enige aanbieder bent, zijn er twee dingen aan de hand: ten eerste, er staat geen druk op om er iets aan te doen en bovendien is er een bepaald patroon gegroeid, waar iedereen aan gewend is… Wij kregen ook geen klachten over het feit dat de telefoon vroeger duur was. Alleen op een gegeven moment zegt iemand, zou het ook lager kunnen. Ja dat kan; PTT was de enige aanbieder dus kon zij de prijzen zelf bepalen. 3.2 De markt Op een markt kunnen vragers en aanbieders elkaar ontmoeten; dit heet een concrete markt. Wanneer er geen plek is waar vragers en aanbieders elkaar 0ontmoeten spreek je van een abstracte markt. Vb telefoonapparatuur, fietsbellen. Een abstracte markt bestaat uit kleinere concrete markten, vb primafoon en PTT, sportwinkels onderling, warenhuizen en fietsenzaken. De markt is het geheel van vraag en aanbod. Economen bedoelen met markt meestal de abstracte markt. Op een markt komen vragers en aanbieders bij elkaar. (er worden zaken gedaan) Op de markt komt de prijs tot stand. (dmv handel) Op de markt wordt ‘geruimd’. (het afdoen van producten door aanbieders, wanneer een markt niet ruimt daalt de prijs)
3.3 Marktvormen Het verschil in marktvormen wordt bepaald door de mate van macht die een individuele producent heeft. Hangt af van het aantal producenten en het soort product. Meer macht is meer invloed op de prijs. Aantal aanbieders; als er veel aanbieders zijn op en markt is de macht van een individuele producent klein. Het soort product; er is een verschil tussen homogene en heterogene producten. Wanneer het voor de consument niet uitmaakt van welke aanbieder het product afkomstig is, is het product homogeen. Vb graan, olie, aandelen. Heterogene producten zijn verschillend. Het gaat om de kenmerken van het product, service van het bedrijf en het imago van het merk. Vb Cd-spelers, bier. Op een markt met homogene producten is de marktmacht van de individuele producent kleiner dan op een markt met heterogene producten. Volkomen concurentie (=volledige mededinging): markt met veel vragers, veel aanbieders, homogene producten. Dit komt nauwelijks voor want: er is alleen sprake van volkomen concurrentie indien de idividuele aanbieder geen enkele invloed heeft op de prijs. In de praktijk zijn er op bijna alle markten wel één of enkele grote aanbieders die wel invloed op de prijs hebben. Er is eigenlijk ook nooit sprake van homogene producten. (denk aan verschil in kwaliteit) Een aanbieder op een markt met volkomen concurrentie noem je ook wel een hoeveelheidsaanpasser. Monopolistische concurrentie; markt met veel vragers, veel aanbieders, heterogene producten. Er is veel concurrentie, maar bedrijven zijn ook een beetje monopolist. In de ogen van consumenten worden producten aangeboden die iets anders zijn dan de producten die de concurrenten verkopen. Vb. Horeca, detailhandel, kleding- en schoenenbranche. Oligopolie; veel vragers, enkele aanbieders, homogene als heterogene marktvormen. Oligopolisten zijn in beprekte mate prijszetter omdat je te maken hebt met veel concurrentie. Vb. Koffiebranders, benzinemerken, verschillende soorten computers. Monopolie; veel vragers, één aanbieder. Op een markt met monopolie stelt de individuele aanbieder zelf de prijs vast. Vb. PTT, NS, nutsbedrijven als gas water en elektriciteit. Marktvorm Aantal vragers Aantal aanbieders Soort goed Invloed individuele aanbieder op prijs
Volkomen concurrentie Veel Veel Homogeen Geen
Monopolistischconcurrentie Veel Veel Heterogeen Beetje
Oligopolie Veel Weinig Beide Minder
Monopolie Veel Één Nvt Veel
Doorzichtigheid van de markt; als belangrijke gegevens ove de markt helder en duidelijk te verkijgen zijn spreken we van een doorzichtige markt, ook wel transparante markt genoemd. 3.4 De marketingmix Bedrijven concurreren om de gunst van de afnemers. Bij deze concurrentiestrijd gebruiken bedrijven verschillende wapens. Dit is de marketingmix; omvat een aantal instrumenten. - Prijs; door producten goedkoper te leveren dan concurrenten, kan een bedrijf klanten lokken. Lage prijs; marktaandeel veroveren. Hoge prijs; winst maken. Psychologische prijs; prijs die lager lijkt dan hij is. Prijsbeleid; bezighouden welke prijs er voor een product gevraagd moet worden. - Productbeleid; dit omvat de aantrekkelijkheid van een product, is het verlenen van service, een garantie en het hanteren van een merknaam. Productbeleid is erg belangrijk als het gaat om producten waarbij de techtniek een overheersende rol speelt. Bij het productbeleid speelt innovatie een belangrijke rol. Innovatie is het ontwikkelen en in productie nemen van nieuwe producten en productieprocessen. Productdifferentiatie; is een productbeleid en betekend dat bedrijven producten aanpassen aan verschillende doelgroepen. Assortiment; is een productbeleid en betekend de keuze aan producten. - Promotiebeleid; is erop gericht om een product en de eigenschappen van een product onder de aandacht van potentiële afnemers te brengen. Reclame, gratis aanbiedingen, drie halen twee betalen. - Plaatsbeleid(distributiebeleid); beleid waarmee de producent de producten bij de consument laat komen. Voor winkels is een belangrijk onderdeel van het plaatsbeleid de winkelformule. De winkelforumule geeft aan op welke wijze een winkel is ingericht. De meeste producten worden verkocht via het verkoopkanaal de winkel, maar het kan ook via postorderbedrijven, post ‘direct writers’ en telefoon. 3.5 Consument en markt Consumentenorganisaties geven voorlichting aan hun leden over producten en over de rechten die je als consument hebt. Ook verlenen ze juridische bijstand aan hun leden. Vb. Consumentenbond, ANWB, Vereniging Eigen Huis. De machtspositie van de consument verbetert door productvoorlichting. Consumentenorganisaties geven ook juridisch advies. Een derde activiteit van Consumentenorganisaties is het beïnvloeden van de politiek. Abstracte markt = markt waarbij niet één plek is waar vragers en aanbieders alkaar ontmoeten

Concrete markt = markt waar vragers en aanbieders elkaar werkelijk ontmoeten noemen we een concrete markt. Consumentenorganisaties = geven voorlichting aan hun leden over producten en over de rechten die je als consument hebt. Ook verlenen ze juridisch advies. De vier P’s = Product Prijs Plaats Promotie
Distributiebeleid = plaatsbeleid
Doorzichtige markt = wanneer de belangrijke gegevens over de markt helder en duidelijk te verkrijgen zijn. Hoeveelheidsaanpasser = een aanbieder op een markt met volkomen concurrentie
Innovatie = het ontwikkelen en in productie nemen van nieuwe producten en productieprocessen
Marketinginstrumenten = instrumenten die bedrijven kunnen gebruiken in de concurrentiestrijd
Marketingmix = omvat een aantal marketinginstrumenten. Marktleider = prijsleider, één bedrijf dat in feite de prijzen bepaalt
Monopolie = alleenheersschap
Monopolistische concurrentie = markt met veel concurrentie en heterogene producten
Oligopolie = markt met veel vragers en enkele aanbieders
Plaatsbeleid = beslissingen nemen op welke manieren producten bij de klant komen
Prijsbeleid = wanneer een bedrijf zich bezighoudt met de vraag welke prijs het voor zijn producten moet vragen
Prijszetter = individuele aanbieder die de prijs zelf vast stelt op een markt met monopolie
Productbeleid = de manier waarop een product tot stand komt

Productdifferentiatie = bedrijven passen de producten aan aan verschillende doelgroepen. Promotiebeleid = beleid gericht om een product en de eigenschappen van een product onder de aandacht van potentiële afnemers te brengen. Transparante markt = doorzichtige markt
Volkomen concurrentie = markt met veel vragers en veel aanbieders en homogene producten. Volledige mededinging = volkomen concurrentie
Winkelformule = een winkelformule geeft aan op welke wijze een winkel is ingericht. Hoofdstuk 4 De prijsvorming 4.1 Prijsvorming bij volkomen concurrentie De prijs van een product komt tot stand door vraag en aanbod. Als de vraag en de aanbod niet gelijk zij is de markt niet in evenwicht óf de markt ruimt niet. Als de vraag groter is dan het aanbod is er een vraagoverschot; prijs zal gaan stijgen; hierdoor zal de vraag neemt af en het aanbod neemt toe. Wanneer dit proces stopt en de aangeboden hoeveelheid en de gevraagde hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn heb je de evenwichtsprijs. Je hebt dan ook een evenwichtshoeveelheid. Wanneer de evenwichtshoeveelheid ontstaat noem je dit de werking van het marktmechanisme. Je kunt al de vraag weergeven met een vergelijking (Qv); Qv = -8P + 20.000
dit kan ook met het aanbod (Qa); Qa = 10P – 40.000
Een aanbodvergelijking geeft het verband weer tussen de prijs (P) en de aangeboden hoeveelheid (Qa) van een product. Het verband tussen de prijs en de aangebodenhoeveelheid noem je het aanbod. Je kunt de evenwichtsprijs berekenen door Qv en Qa aan elkaar gelijkt te stellen. De evenwichtshoeveelheid bereken je door de evenwichtsprijs in een vergelijking in te vullen. Je kunt de evenwichtshoeveelheid ook grafisch bepalen. Teken in een grafiek de aanbod en de vraaglijn. Het snijpunt bepaalt de evenwichtsprijs en de evenwichthoeveelheid. Als het marktmechanisme zijn werk kan doen dan ruimen de markten bij volkomen concurrentie. Geen overschotten of tekorten, en er is niemand die de macht heeft op de markt. Een nadeel van volkomen concurrentie is dat de evenwichtsprijs voor sommige mensen onbetaalbaar is. Of de prijs is zo laag dat er voor de producent niks te verdienen is. Er is ook de onzekerheid bij aanbieders en afnemers wanneer er plotselinge veranderingen in de vraag of aanbod zijn waardoor de evenwichtsprijs schommelt. 4.2 Prijsvorming bij onvolkomen concurrentie. Markten met monopolie, oligopolie of monopolistische concurrentie noem je ook wel markten met onvolkomen concurrentie. Dit ontstaat doordat er wienig vragers of aanbieders zijn of doordat er sprake is van heterogene producten. Monopolie; een monopolist is een alleenheerser. Hij kan zelf de prijs bepalen en als hij de vraagfunctie van een product heeft kan hij meteen meten hoeveel producten hij zal verkopen. Wanneer hij de prijs te hoog vaststelt verkoopt hij niets meer. Hij moet ook rekening houden met substitutiegoederen; dit is een goed dat als vervanging voor een ander goed kan dienen. Oligopolie; dit is een markt met een paar aanbieders. Ook wanneer er een paar grote aanbieders zijn en vele kleintjes. De grote aanbieders beheersen dan de markt. Bij oligopolie ligt de macht in handen van enkelen. Bij prijsbeleid moet rekening gehouden worden met concurrenten. Het is lastig je prijs te wijzigen. Als je de prijs verhoogt wordt dit niet altijd gevolgd. Je ligt dan uit de markt. Wanneer je de prijs verlaagt zullen concurrenten volgen. Er kan dan een prijzenoorlog ontstaan; opeenvolging van prijsverlagingen. Wanneer concurrenten onderling afspreken de concurrentie terug te dringen spreek je van een kartel. Vb. is de OPEC. In de EU zijn kartelafspraken verboden. Een kartel dat in Nederland wel is toegestaan is het boekenkartel. Een nadeel van een kartel is dat de afnemers hoge prijzen voor de producten moeten betalen. Voordeel is dat het vaak goedkoper is te produceren op grote schaal, dan op kleine schaal. Dit zijn schaalvoordelen. Als er afspraken gemaakt worden is er een grote mate van continuïteit. Er is dan voor afnemers meer zekerheid dat zij het prodcut kunnen kopen tegen een redelijk stabiele prijs. Monopolistische concurrentie; detailhandel of kleinhandel. Er wordt geconcurreerd met vergelijkbare maar niet homogeproducten. Ondernemers moeten bij hun prijsbeleid heel goed rekening houden met hun concurrenten. Wanneer ze de prijs verhogen lopen de consumenten over naar de concurrent. Maar als ze de prijs verlaging komt de winstgevendheid in gevaar. Fabrikanten verstrekken vaak adviesprijzen aan winkeliers. Wanneer ze zich hier niet aan houden kunnen ze uitgesloten worden van levering van het betreffende artikel. Aanbod = het verband tussen de prijs en de aangebodenhoeveelheid

Aangeboden hoeveelheid = hoeveelheid goederen die aangeboden wordt
Evenwichtshoeveelheid = de gevraagde en aangeboden hoeveelheid zijn precies gelijk aan elkaar
Evenwichtsprijs = de prijs die hoort bij een evenwichtshoeveelheid
Marktmechanisme = het ontstaan van een prijs waarbij de gevraagde en de aangeboden hoeveelheid precies aan elkaar gelijk zijn. Prijzenoorlog = een opeenvolging van prijsverlagingen
Schaalvoordelen = wanneer een productie op grote schaal tot veel lagere kosten leidt dan productie op kleinere schaal
Substitutie-goederen = een goed dat als vervanging voor een ander goed kan dienen. Vraagoverschot = wanneer er meer gevraagd wordt dan aangeboden Hoofdstuk 5 De overheid 5.1 Vuile lucht Door het heffen van belastingen en accijnzen kan de overheid de consumtenenprijzen van producten verhogen; zo probeert de overheid de consumptie van bepaalde goederen te verminderen. Door het geven van subsidies wordt het gebruik van sommige goederen of diensten gestimmuleerd. Via subsidies en heffingen beïnvloed de overheid het consumtiegedrag en productiegedrag. Vb. Zijn voorlichting, stellen van kwaliteitseisen en verbieden van bepaalde producten. Bemoeigoederen zijn goederen waarvan de overheid het gebruik stimmuleerd (merit goods) of wil afremmen (demerit goods). De overheid bemoeit zich met goederen omdat zij de negatieve effecten wil verminderen. 5.2 Belastingen, heffingen en subsidies Belastingen verdeel je in directe belastingen (inkomen, winst vermogen) en de indirecte belastingen (BTW).
5.3 Minimumprijzen en maximumprijzen De overheid grijpt ok in in het marktproces d.m.v. het gebruikt maximum en minimumprijzen. De overheid stelt maximumprijzen in om de consument te beschermen. Maximumprijs is een prijs die de overheid maximaal aanvaardbaar vindt. Lager dan de evenwichtsprijs
Minimumprijzen beschermen de producent. Er zijn minimum prijzen als de evenwichtsprijs te laag wordt gevonden. Bij een minimumprijs ontstaan aanbodoverschotten. Is….dan de evenwichtsprijs Er ontstaat een….. Is gunstig voor de…… Maatregelen die de overheid kan nemen omde vraag-/aanbodoverschot te bestrijden
Maximumprijs
Lager Vraagoverschot Consument - overheid gaat zelf aanbieden - subsidie geven
Minimumprijs
Hoger Aanbodoverschot Producent - opkopen door de overheid (quota) - subsidie wanneer producent stopt 5.4 Andere vormen van overheidsingrijpen De Warenwet heeft als doel de consument te beschremen. Er staan voorschriften in met betrekking tot de meest uiteenlopende producten. Mededingingsbeleid is er op gericht de concurrentie te bevorderen. Een ander woord voor mededinging is concurrentie. Cut-throat-competition: als een prijzenoorlog uitmondt in een strijd op leven en dood. Bedrijven vinden het in het algemeen niet prettig als de overheid ingrijpt met bijv. verboden. Daarom sluiten bedrijven steeds vaker een convenant: bedrijven beloven de overheid bepaalde dingen juist niet te doen. De overheid beloofd dan niet in te grijpen. Bemoeigoederen = goederen waarvan de overheid het gebruik wil simuleren of afremmen
Convenant = een afspraak waarin bedrijven beloven bepaalde dingen te doen of juist niet

Cut-throat-competition = prijzenoorlog die uitmondt in een strijd op leven en dood
Demerit goods = goederen waarvan het gebruik afgeremd moet wordt
Directe belastingen = belasting op inkomen winst vermogen
Indirecte belastingen = belastingen die je je niet direct verkrijgt; BTW
Maximumprijs = een prijs die de overheid maximaal aanvaardbaar vindt, beschermen de consument
Minimumprijs = een minimale prijs, beschermen van de producent
Mededingingsbeleid = ander woord voor concurrentie; gericht op bevorderen van de concurrentie
Merit goods = goederen waarvan het gebruik gestimmuleerd moet worden
Prijzenoorlog = een opeenvolging van prijsverlagingen
Quotering = opkopen door de overheid
Warenwet = wet met voorschriften met betrekking tot de meest uiteenlopende producten, de warenwet heeft als doel de consument te beschermen

REACTIES

L.

L.

thanks lotte, anders had ik het zelf moeten samenvatten in één dag...

greetz lisette

22 jaar geleden

T.

T.

Bedankt voor die samenvatting van Consument en Producent voor Eco op Scholieren!
Erg makkelijk voor de Schoolexamens :)
Als je nog wat nodig hebt hoor ik het wel, zal ik es kijken wat ik nog heb liggen..

Greetz,
Tommy

21 jaar geleden

P.

P.

dank je voor je samenvatting de groeteh!

21 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.