Hoofdstuk 4 Voeding Wolters/Noordhoff

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2218 woorden
  • 19 januari 2002
  • 66 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
66 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
4.1 Keuzemenu
Richtlijnen voor gezonde voeding: 1 eet gevarieerd
2 wees matig met vet
3 eet volop zetmeel en vezels
4 Drink dagelijks tenminste 1,5 liter vocht. Maar wees matig met alcohol. Mensen en dieren zijn heterotroof: ze voeden zich met stoffen die van een ander organisme afkomstig zijn. Mensen kunnen zo’n 50 dagen leven zonder eten, maar zonder drinken houd je het hooguit een dag of drie vol. Gezond eten en drinken ---- je lichaam blijft in een goede conditie en je voorkomt ziekten. Gebreksziekten: Gebreksziekten krijg je bij een langdurig tekort aan een of meer voedingsstoffen. Een voorbeeld is bloedarmoede. Bij een bepaalde vorm van bloedarmoede maakt je lichaam door een gebrek aan ijzerzouten niet voldoende rode bloedcellen om de oude te vervangen. Er is niet één type voedsel dat alle voedingsstoffen bevat. Welvaartsziekten
Een welvaartsziekte krijg je als je te vet eet en je minder lichaamsbeweging hebt en daardoor minder energie nodig hebt. Voorbeelden van welvaartsziekten zijn: vetzucht, hart- en vaatziekten en kanker. Voeding en hart- en vaatziekten

De voornaamste vaatziekte is aderverkalking. Er ontstaat aan de binnenkant van een bloedvat een ophoping van vetachtige stoffen waardoor de wand minder elastisch wordt en de diameter van het bloedvat afneemt. Aderverkalking in de wand van de kransslagader maakt dat een gedeelte van de hartspier geen bloed, dus geen zuurstof en voedingsstoffen meer krijgt. Dit kan leiden tot een hartinfarct. Vooral producten met veel dierlijke vetten, met verzadigde vetzuren en cholesterol, verhogen de kans op hart- en vaatziekten. Plantaardige vetten met veel (meervoudig) onverzadigde vetzuren (o.a linolzuur) helpen mee om hart- en vaatziekten te voorkomen. Erfelijke aanleg speelt hierbij een rol. Het hangt ook af van je leefwijze. Een te hoge bloeddruk door zout eten en stress, roken, een te hoog lichaamsgewicht en te weinig lichaamsbeweging verhogen de kans op een hartinfarct. Voeding en kanker
Er zijn aanwijzingen dat bepaalde voedingsgewoonten de kans op kanker vergroten. Wanner je vetten eet, komen er galzuren (uit je lever) in je darmkanaal. Glazuren gebruik je bij de vertering van veten. Veel glazuur kan leiden tot darmkanker. Overmatig alcoholgebruik kan leiden tot mond, keel en slokarm kanker. Verbrand voedsel, (zwarte korst van brood of vlees) bevat kankerverwekkende stoffen. (PAK’s (polycyclische aromatische koolwaterstoffen)) Nitraat in groenten: nitraat is niet schadelijk maar kan door bacteriën tot het giftige nitriet worden gemaakt. Nitriet kan in je darmkanaal een verbinding aangaan met bepaalde eiwitbestanddelen. Hierdoor ontstaan nitrosaminen,, kankerverwekkende stoffen. Vitamine C remt de productie van deze stoffen. Vezelrijke voeding (groente en fruit) hebben mogelijk een remmende werking op het ontstaan van kanker. Vezels zijn zogenaamde ballaststoffen. Ze stimuleren de darmwerking. Hierdoor passeren schadelijke stoffen (waaronder galzuren) de darm sneller. Voeding met vitamine A, C en E en bepaalde mineralen, waaronder calcium en selenium, verlagen de kans op sommige soorten kanker. 4.2 Energieke voeding
Voedsel voor energie. Hoeveel energie je nodig hebt, is afhankelijk van je activiteiten, leeftijd, lichaamsgewicht en geslacht. Koolhydraten, vetten en eiwitten leveren energie. Voor het lichaam is het gunstig dat de helft van de energie van koolhydraten komt, ongeveer een derde van vetten en de rest van eiwitten. Energie komt vrij bij de afbraak van voedingsstoffen in de cellen. Deze afbraak heet dissimilatie. Een deel van de energie komt vrij al warmte, de rest wordt bewaard in ATP. Met de energie uit het ATP kan bijvoorbeeld een spiercel zich samentrekken en een darmcel suiker opnemen uit de dunne darm. Koolhydraten
Sporters eten vooral koolhydraten. Tijdens het sporten nuttigen sporters extra koolhydraten. Bijvoorbeeld een banaan of een sportdrankje. Een voorbeeld van een koolhydraat is zetmeel. Zetmeel wordt in planten gemaakt als reservestof. Hij komt vooral in wortels, bollen, knollen en zaden en vruchten voor. Zetmeel bestaat uit lange ketens aaneengekoppelde glucosemoleculen. De lengte van de ketens, vertakt en onvertakt, kan variëren. Een ander plantaardig koolhydraat is cellulose. Dit is een bestanddeel van de celwand van plantaardige cellen. Cellulose is het belangrijkste bestanddeel van de voedingsvezels, maar levert mensen geen energie omdat we deze stof in onze darmen niet kunnen afbreken. In het verteringskanaal breken verterringssappen zetmeel af tot de afzonderlijke glucosemoleculen. Het bloed neemt de moleculen op en vervoert ze naar de cellen. Glucosemoleculen die niet direct verbruikt worden, slaat je lichaam op in de vorm van glycogeen of bouw je om tot vet. Glycogeen is ook een koolhydraat. Het is de vergelijkbaar met het zetmeel uit planten, maar komt alleen bij dieren voor waar het een reservestof is voor de korte termijn. Glycogeen ontstaat in lever en spieren door aaneenkoppeling van meer dan duizend glucosemoleculen. Een ongetraind persoon heeft een glycogeenreserve (300 tot 400 gram) dit is voldoende voor een inspanning van 1.5 uur. Vetten
Vetten vormen de belangrijkste energiebron voor de mens. Ze zijn ook bouwstoffen voor o.a cholesterol, hormonen en celmembranen. Ze vormen ook een isolatielaag rond je lichaam. Levercellen zetten suikers om in vetten en geven ze aan het bloed af. Er hoopt zich dan vet op rond de lever en darmen en onder je huid. Anorexia nervosa
Je bent heel dun. Het komt het meeste voor bij vrouwen tussen de 12 en 25 jaar. Over de oorzaken van anorexia is nog maar weinig bekend Psychische factoren spelen in ieder geval een belangrijke rol. Boulimia nervosa
Deze ziekte komt vooral bij vrouwen tussen de 15 en 40 jaar voor. De ziekte heeft overeenkomsten met anorexia. Het belangrijkste verschil is dat patiënten met boulimia hun vasten afwisselen met ongeremde eetbuien. Hierdoor vermageren boulimia-patienten weinig of niet. Ook bij boulimia spelen psychische factoren een rol. Er zijn aanwijzingen dat er een verband is tussen de eetstoornis en serotonine, een stof die in de hersenen actief is. Bij afwezigheid van serotonine ontstaat er geen gevoel van verzadiging, waardoor de patiënt blijft eten. 4.3 Groei en onderhoud
Groei
Na de puberteit groei je niet meer, maar zijn er wel stoffen nodig voor herstel. Je huid schilfert en je rode bloedcellen zijn na vier maanden allemaal vervangen. Eiwitten, vitaminen en mineralen zijn nodig voor de groei en het onderhoud van je lichaam. Eiwitten
Door de trainingsbelasting komen er in je spiervezels extra actine- en myosine-eiwitten bij. Deze eiwitten zijn de bouwstenen die de spierbewegingen mogelijk maken. Krachtsporters hebben meer eiwitten nodig dan niet-sporters. Sporters 1.5-2 gram en niet-sporters 0.9 gram. In je lichaamscellen komen naast de bouweiwitten, ook andere eiwitten voor: enzymen. Ze zijn noodzakelijk bij de stofwisseling (=chemische reacties) in de cel. Je cellen zijn eigenlijk kleine chemische fabrieken, die pas goed kunnen werken bij een temp. Van boven de 100 graden. Door de aanwezigheid van enzymen kunnen die chemische reacties toch snel genoeg plaatsvinden bij en relatie lage temp. (37 graden) Eiwitten bestaan uit lange ketens aminozuren. Verteringsenzymen (ook eiwitten) in je darmkanaal breken voedingseiwitten af tot losse aminozuren. Via de darmwand komen de aminozuren in je bloed en via het bloed bij de cellen. De cellen maken van die aminozuren lichaamseiwitten. Hoe meer een voedingseiwit in aminozuursamenstelling overeenkomt met lichaamseiwitten, des te bruikbaarder het voor je lichaam is. In het algemeen komen dierlijke eiwitten (uit vlees, melk, kaas en eieren) meer overeen met je lichaamseiwitten dan plantaardige eiwitten. Acht van de twintig aminozuren zijn essentiële aminozuren. Deze aminozuren kan je lichaam niet via ombouwen maken uit andere aminozuren. Voor de overige aminozuren is dat wel mogelijk. Is er in je voeding een tekort aan een essentieel aminozuur, dan kunnen je cellen bepaalde eiwitten niet maken. Variatie in je voeding is dus van belang
Vitaminen en mineralen

Meestal heb je geen extra vitaminen en mineralen nodig. Je lichaam heeft kleine hoeveelheden vitaminen en mineralen nodig. Als je voldoende gevarieerd eet krijg je voldoende binnen. Een te grote hoeveelheid aan bepaalde vitaminen (A en D) en mineralen is zelfs schadelijk. Vitaminen en mineralen spelen een rol bij allerlei stofwisselingsprocessen in je lichaam. Elke stof heeft daarbij zijn eigen taak. Vitamine A zorgt voor een lichtgevoelige kleurstof in je netvlies
Vitamine B is nodig voor het functioneren van je zenuwcellen
Vitamine C is nodig voor is voor het bindweefsel van onder andere je bloedvaten
Vitamine D is voor de afzetting van kalk in je botten
Behalve kalk heb je ook nog andere mineralen nodig voor de opbouw van je lichaam. IJzer bijvoorbeeld is nodig voor de aanmaak van de rode bloedcellen. Water
Duursporters drinken wel een liter vocht per uur. Krachtsporters drinken vooral na de wedstrijd. Het extra vocht is nodig om het verlies via urine, verdamping en zweten aan te vullen. Ook aardappelen, groenten en fruit vullen je watervoorraad aan. Je kunt niet lang zonder water. Ongeveer 65% van je lichaam is water. Een gering vochtverlies leidt algauw tot verminderde prestaties doordat het de stofwisseling negatief beïnvloedt. Bij een waterverlies van 3% van het lichaamsgewicht zijn de eerste tekenen van uitputting waarneembaar. Water is niet alleen het hoofdbestanddeel van je lichaam, het is ook een belangrijk transportmiddel ene koelvloeistof, het neemt deel aan chemische reacties en het zorgt ervoor dat de temp. In je lichaam op 37 graden blijft. Je bent dus je eigen warmwaterkruik 4.4 beperkt houdbaar
Micro-organismen en je eten
De voedingsmiddelenindustrie maakt vaak gebruik van levende cellen of onderdelen daarvan. Dat heet biotechnologie. Voorbeelden zijn de bereiding van brood, wijn en bier, waarbij gistcellen suikers omzetten in alcohol en koolstofdioxide. Bij de bereiding van kaas, boter, yoghurt en andere zuivelproducten zijn micro-organismen zoals melkzuurbacteriën betrokken. Micro-organismen in je eten. Sommige micro-organismen kunnen je voedsel aantasten waardoor voedselvergiftiging ontstaat. Je neus en je ogen bescherm je meestal tegen bedorven voedsel. 6 miljoen mensen hebben een of meer keer per jaar last van maag en darmen. Ze herstellen meestal na een paar dagen. Soms gaan mensen er dood aan. Bereiden van voedsel
Je darmen kunnen niet zomaar alles verwerken. De meeste producten ondergaan een intensieve bereiding voor je ze eet, bijvoorbeeld door ze te koken. Gekookt voedsel is beter verteerbaar, lekkerder en door het koken vrij van bacteriën. Micro-organismen uit je eten. Voedsel kun je op verschillende manieren bewaren tegen bederf. Het komt er op neer bacteriën, gisten of schimmels die bederf veroorzaken, geen kans te geven zich te vermenigvuldigen. Dat kan door voedsel te bewaren die niet gunstig of zelf dodelijk zijn voor die organismen. Micro-organismen kunnen in het algemeen niet in een zuur, zoet of zout milieu leven. Witte kool ---- in zuur wordt zuurkool. Vruchten blijven langer houdbaar als je er suiker bij in doet. Gezouten vlees en vis bederven ook minder snel. De toegevoegde stoffen, die de houdbaarheid vergroten zijn hulpstoffen of additieven. Andere conserveringsmethoden zijn: Diepvriezen: door de lage temp. Kunnen de micro-organismen zich niet vermenigvuldigen. ( groenten en vlees) Drogen: in een milieu zonder water kunnen micro – organismen niet leven. ( Peulvruchten, vleeswaren, vis en rozijnen ) Roken en verhitten: micro – organismen worden gedood door de hoge temp. (paling) Pasteuriseren en steriliseren: micro organismen worden gedood door de hoge temp. ( melk) Doorstralen: micro – organismen worden gedood door straling. Een voordeel is dat straling dwars door de verpakking heengaat, zodat conservering van en product in verpakte vorm mogelijk is. Herbezetting is dan uitgesloten. In Nederland is doorstraling voor een aantal soorten etenswaren toegestaan, maar vermelding op het etiket is dan verplicht. Bij steriliseren ontstaat er een zoete smaak. Daarom heeft de consument een voorkeur aan pasteuriseren. 4.5 Wat ligt er nog meer op je bord? Tussen akker en bord

Sommige planten maken stoffen die beschermen tegen diervaat. Die stuffen komen met het voedsel mee. Peulvruchten en aardappelen bevatten fasine. Fasine laat rode bloedcellen samenklonteren. Het hoeft geen problemen te veroorzaken. Door voedsel te koken verandert fasine in een onschadelijke stof. Ook kunnen dergelijke beschermende stoffen door enzymen in het verteringskanaal afgebroken worden. Voedsel kan ook verontreinigd zijn met stoffen die er van nature niet in thuis horen zoals zware metalen. Bijvoorbeeld koper, lood en kwik. Planten kunnen dit ook opnemen als het in de grond zit. Er worden meestal altijd bestrijdingsmiddelen gebruikt. Behalve biologisch landbouw. Tussen stal en bord
Ook met dierlijk voedsel kun je schadelijke stoffen binnenkrijgen. Er kunnen resten van geneesmiddelen in vlees of melk aanwezig zijn. Maar men zorgt er wel voor dat de kans klein is dat het je gezondheid aantast. Op het toevoegen van groeistoffen wordt streng gecontroleerd. Illegaal toegediende hormonen bevorderen namelijk de groei en verhogen daarmee de vleesopbrengst. Bekend is dat sommige hormonen in hogere concentraties toegevoegd aan consumptievlees het ontstaan van kanker stimuleren. Additieven
Additieven of hulpstoffen verbeteren de smaak, uiterlijk of bewaarbaarheid van voedsel. Appelmoes en worst verkleuren als je ze een tijdje bewaart. Antioxidanten, zoals vitamine C, zorgen ervoor dat dit niet gebeurt. En de emulgatoren zorgen ervoor dat het voedsel niet verandert: zonder emulgatoren zou bijvoorbeeld op pindakaas een dikke plas olie drijven. Op het etiket zijn additieven herkenbaar aan hun E-nummer. Dit nummer krijgen ze wanneer ze door de landen van de Europese Unie zijn goedgekeurd. Ze zijn getest op hun werking en hun effect op de gezondheid. Sommige mensen zijn overgevoelig voor bepaalde hulpstof. (jeuk, uitslag, benauwdheid) ADI
Sommige additieven zijn onschadelijke bestanddelen van het dagelijks voedsel. Bijvoorbeeld zetmeel in jam, chocolade of rookworst. Maar er zijn ook minder aangename stoffen, zoals sommige kleurstoffen en de conserveringsmiddelen sulfiet en nitriet. Conserveringsmiddelen zijn giftig voor bacteriën. De giftigheid voor de mens hangt af van de hoeveelheid die je er van binnenkrijgt. Daarom is van veel hulpstoffen de Aanvaardbare Dagelijkse Inname (ADI0 vastgesteld. Dit gebeurt op basis van dierproeven. Wier per dag niet meer dan de ADI consumeert, hoeft niet bang te zijn voor een nanadelig effect op zijn gezond.

REACTIES

L.

L.

hey, heb je toevallig ook een samenvatting van h3 en h5? als je die hebt graag nog 15 april sturen
bvd leo

21 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.