Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

de eenmanszaak deel 2 H1-3

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1222 woorden
  • 3 oktober 2007
  • 124 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
124 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Management en Organisatie hoofdstuk 1 5 functies: 1. Inkoop: alle kosten die gemaakt worden ten behoeve van de inkoop
2. verkoopkosten: kosten die gemaakt worden voor de verkoop
3. financieringskosten: voornamelijk intrestkosten e.d. 4. algemene zaken(kosten): kosten die je niet onder één van deze groepen kan onderbrengen (zoals afschrijvingskosten) 5. inkoopwaarde van de omzet
Overheadkosten: verkoopkosten + algemene kosten + financieringskosten
Bedrijfskosten: Inkoopkosten + overhead kosten

Belangrijkste opbrengst uit een onderneming = omzet (=afzet x verkoopprijs, deze is altijd exclusief BTW.) Voor calculatie: schatting van kosten en opbrengsten voordat een periode begint. Nacalculatie: De werkelijke opbrengsten en kosten in kaart brengen(na de periode) Eerst: schatting afzet, verwachte verkoopprijs en de omzet (de verkoopafdeling) Daarna: inkoopwaarde van de omzet en de inkoopkosten vaststellen
Meestal eerst omzet bepalen daarna kosten, want de kosten zijn afhankelijk van de omzet. Schemaatjes bekijken op bladzijde 5, 6, 8 Management en Organisatie hoofdstuk 2 Voorraden behoren tot de zogenaamde tijdstip- of voorraadgrootheden. De omvang wordt vastgesteld op een bepaald tijdstip. De waarde van de voorraad is natuurlijk niet alleen afhankelijk van het aantal artikelen maar ook van de prijs van de artikelen. Prijsschommelingen beïnvloeden de waarde van de voorraad en dat heeft weer gevolgen voor de winst van een bedrijf. Voorraadkosten bestaan uit: opslagkosten en de bestelkosten. Opslagkosten: bestaan uit huur van het magazijn en verzekeringskosten
Bestelkosten: bestaan uit: telefoon- fax- porto kosten, kosten van de inkoopafdeling, kosten van het vervoer en verzekeringskosten van het vervoer. Kijkend naar de opslagkosten lijkt het het voordeligst om een zo klein mogelijke voorraad aan te houden. Een kleine voorraad = weinig om te investeren, te verzekeren, op te slaan en laten bewaken. Dus kijk je alleen naar de opslagkosten dan moet de ondernemer steeds kleine bestellingen doen. Kijk je alleen naar de bestelkosten is het verstandiger om ineenkeer grote bestellingen te doen. Omdat: • als je veel bestelt je meestal korting krijgt, bij zowel de leverancier, de vervoerder en de verzekeraar van het vervoer. • Overige bestelkosten zijn lager zoals telefoonrekeningen
Dus liefst weinig bestellingen en dan vooral grote bestellingen. Opslag en bestelkosten hebben dus een tegengesteld verloop: Naarmate het aantal bestellingen afneemt, worden de bestellingen groter zullen de bestelkosten lager zijn maar de opslagkosten hoger en andersom. Tot de opslagkosten worden ook de kosten voor het verzekeren genomen. Risico’s van een grote voorraad: • Het kwantiteitsrisico: het risico van verminderingen van de hoeveelheid bijvoorbeeld door brand, • Het kwaliteitsrisico: bijvoorbeeld bederf, • Risico van incourant worden: de consument krijgt een nieuwe smaak. • Het prijsrisico: de inkoopprijs kan gaan dalen. Risico’s loop je niet alleen over de voorraad die in het magazijn of de winkel aanwezig is maar ook over de gekochte maar nog niet in het magazijn ontvangen producten. (= voorinkopen) Geen prijsrisico’s over de zogenaamde voorverkopen, ofwel de reeds verkochte maar nog niet geleverde voorraden. De voorraad die in het magazijn of in de winkels aanwezig zijn worden de technische voorraad genoemd. Economische voorraad: de voorraad waarover de ondernemer een prijsrisico loopt. Dan krijg je: Economische voorraad = technische voorraad + voorinkopen – voorverkopen
Op de balans vind je altijd de technische voorraad
Historische inkoopprijs = de werkelijke prijs die in het verleden betaald is voor de goederen en bestaat uit de factuurprijst van de ingekochte goederen exclusief BTW. Bij een inkoop komen de goederen tegen de historische inkoopprijs op de balans te staan. Bij verkoop: wordt de inkoopwaarde van de verkochte goederen bepaald door de verkochte goederen te vermenigvuldigen met de historische inkoopprijs. De gerealiseerde brutowinst vind je dan door deinkoopwaarde van de omzet in mindering te brengen van de omzet. In een schema ziet dat er als volgt uit: Afzet x verkoopprijs = omzet
Afzet x historische inkoopprijs = - inkoopwaarde van de omzet Brutowinst

De inkoopprijs kan per keer veranderen, dus hebben nieuwe leveringen soms een andere waarde. Bijvoorbeeld: • Hetzelfde product wordt ingekocht bij verschillende fabrikanten, • Er kan inflatie zijn waardoor prijzen van een fabrikant omhoog gaan, • Grondstofprijzen kunnen stijgen
Ook kan het zijn bij grote aankopen dat er korting wordt gegeven. Als je goederen verkoopt dan krijg je een probleem: tegen welke inkoopprijs de goederen moet worden gewaardeerd tegen de laagste prijs, de hoogste of het gemiddelde? Daarvoor zijn er drie systemen: LIFO, FIFO en de vvp methode. De FIFO methode: FIFO = First in First out, de oudste producten verkoop je als eerste, oftewel je maakt gebruik van de historische prijzen
Eerst wordt de inkoopwaarde van de verkoop vastgesteld door eerst de inkoopprijs van de oude partij te nemen, als dat te weinig is pak je een gedeelte van de één na oudste partij enzovoorts. (dit is alleen een administratief systeem, niet dat je opzoek gaat naar de oudste bank ofzo.) De LIFO methode: LIFO = Last in First out, oftewel de producten die je het laatst binnen krijgt die verkoop je weer als eerste. Je pakt goederen uit de laatst binnengekomen partij, als dit niet meer lukt van de één na nieuwste. Management en Organisatie hoofdstuk 3 Quitte spelen: zoveel produceren dat er zowel geen winst als verlies wordt gedraaid. Deze omzet wordt ook wel break-evenomzet genoemd. Break-evenanalyse: met deze analyse is het mogelijk om de omzet uit te rekenen waarbij de winst een bepaalde omvang heeft. Bovendien kan je bij nieuwe producten zo bekijken wanneer ze winst opleveren. Constante kosten: kosten die niet veranderen wanneer de productie of de omzet veranderd.(afschrijvings- en intrestkosten) Variabele kosten: Kosten die wel veranderen wanneer de productie of de omzet veranderd. 3 verschillende variabele kosten: • Proportioneel variabele kosten: de kosten zijn rechtsevenredig, de kosten stijgen gelijk per product. (voorbeeld: bij 10 producten kosten €50 bij 20 producten kosten €100 bij 30 producten kosten €150 enzovoorts, • Degressief variabele kosten: de kosten worden per product steeds minder (voorbeeld bij 10 producten kosten €50 bij 20 producten kosten €95 bij 30 producten kosten €135) • Progressief variabele kosten: de kosten worden hoger naar mate je meer gaat produceren. (voorbeeld 10 producten kosten €50, bij 20 producten kosten €105, bij 30 producten kosten €165) Productiecapaciteit: de productie die een onderneming kan produceren op basis van de aanwezige productiemiddelen, wordt de productiecapaciteit genoemd. De constante kosten worden dus door de productiecapaciteit bepaald. Daarom worden constante kosten ook wel capaciteitskosten genoemd
Pas als de productiecapaciteit stijgt, dan kunnen de constante kosten stijgen, omdat er dan bijvoorbeeld uitgebreid moet worden met een extra fabriekshal. Deze kunnen dus in een periode WEL veranderen. (maar ze veranderen niet doordat er meer geproduceerd wordt.) Bezettingsgraad: de mate waarin de productiecapaciteit wordt benut. (productie / productiecapaciteit x 100% ) De variabele kosten zijn afhankelijk van de bezettingsgraad dus daarom wordt er ook wel van bezettingskosten gesproken. Proportioneel variabele kosten: betekent dat de variabele kosten per periode variabel zijn maar per eenheid product constant. Break-evenomzet = break-evenafzet* x gewenste verkoopprijst
Inkoopwaarde omzet = break evenafzet* x inkoopprijs
Brutowinst = break-evenomzet – inkoopwaarde omzet
Verwachte nettowinst = brutowinst – bedrijfskosten * break-evenafzet bereikt wanneer de totaal verwachte omzet gelijk is aan de totaal verwachte kosten. (zie ook schema bladzijde 36) De inkoopwaarde van de omzet behoort tot de variabele kosten, omdat de inkoopwaarde toeneemt als er meer verkocht wordt. De bedrijfskosten bestaan zowel uit variabele als uit constante kosten. Dan krijg je als volgt: P = verkoopsprijs
Vb = variabele bedrijfskosten per eenheid product

Vi = variabele inkoopwaarde per eenheid per product
V = variabele kosten per eenheid per product (Vi + Vb) C = totale constante kosten
X = break evenafzet
P x X = break evenomzet
NW = Nettowinst
Dan wordt: X x p - X x Vi - X x Vb - C = 0  ( p –Vi - Vb) X = C
Dus: X = C p- Vi – Vb (= P – V want Vi + Vb = V) break-evenomzet = P x X
Bekijken: schema’s op bladzijden: 36, 37

REACTIES

J.

J.

wat een slechte samenvatting

12 jaar geleden

N.

N.

ik vind dit een erg goede samenvatting, ben blij dat deze mensen hier moeite voor doen! xxx

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.