Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 5

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1596 woorden
  • 29 oktober 2006
  • 42 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
42 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
SAMENVATTING NEDERLANDS HOOFDSTUK 5 Argumenten: Gebruik je om een mening te onderbouwen of aannemelijker te maken, als je wil dat je mening wordt over genomen, moet je zorgen voor goede en voldoende argumenten. Objectieve en subjectieve argumenten: Om je mening te bewijzen kan je het best gebruik maken van feiten, die zijn controleerbaar: ze zijn objectief. We noemen dit argumenten op basis van feiten. Een ander woord voor een objectief argument noemen we een bewijs. Alle andere argumenten zijn min of meer subjectief. Een mening wordt aannemelijk gemaakt met argumenten waarvan de juistheid niet nauwkeurig is onderzocht of kan worden onderzocht. We noemen dit argumenten op basis van geloof of intuïtie. Soorten argumenten: Voorbeeld: Feit: Empirisch: als argument kan een voorval dienen die je zelf heb meegemaakt, ervaringsfeit. Gezags(beroep op autoriteit): iemand waarvan iedereen aanneemt dat die vele verstand heeft van de zaak, als hij het zegt, dan is het wel zo. Vergelijking: Moreel: het argument wordt dan ontleed aan een persoonlijke overtuiging, aan idealen, aan een religie of een levensbeschouwing
Emotioneel: argumenten op basis van intuïtie, je voelt dat nou eenmaal zo. Hoe schrijf je een betoog? Betogende teksten of betogen brengen de mening van de schrijver (of spreker) nadrukkelijk naar voren met argumenten en een conclusie. In een betoog wil je een ander overtuigen van je gelijk. Een betoog is dus erg subjectief. De opbouw: Inleiding: vraagstelling of stelling

Middenstuk: argumenten, tegenargumenten, tegenwerping
Slot: Conclusie of samenvatting
Discussie soorten: Doel: - tot een gemeenschappelijk standpunt komen - een oplossing bedenken - actieplan op te zetten
Taak voorzitter: - introduceert onderwerp probleemstelling - ieder om z’n beurt - iedereen komt aan het woord - vat de resultaten correct samen en sluit af
Hoofdgedachte: Van een tekst moet je de hoofdgedachte kunnen bepalen. Soms kun je de hoofdgedachte citeren, meestal moet je deze zelf onderwoorden brengen. Om de hoofdgedachte te kunnen formuleren, kijk je goed naar de titel, de inleiding, het slot en de kernzinnen. De hoofdgedachte is nauw verwant aan het onderwerp van diezelfde tekst, maar niet hetzelfde. De hoofdgedachte is een uitspraak( een mening) van de schrijver over het onderwerp. Tekst structuren: Voor en nadelen: inleiding.. verschijnsel met voor en nadelen
middenstuk.. voordelen behandeld, dan nadelen behandeld
slot.. conclusie of samenvatting
Vroeger en nu: inleiding.. welk verschijnsel
middenstuk.. wat is er in de loop van de tijd gebeurd
slot.. soms samenvatting, vaker conclusie of aanbeveling
Vroeger nu toekomst: inleiding.. welk verschijnsel
middenstuk.. hoe zijn de ontwikkelingen tot nu toe geweest en hoe worden ze verwacht
slot.. samenvatting of aanbeveling
Probleem en oplossing: inleiding.. probleem beschrijven
middenstuk.. een of meerdere oplossingen presenteren
slot.. beste oplossing

Verschijnsel en verklaring: inleiding.. een bepaald verschijnsel bespreken
middenstuk.. mogelijke verklaringen
slot.. samenvatting of aanbeveling
Bewering en argument: inleiding.. de schrijver geeft een bewering
middenstuk.. argumenten
slot.. conclusie die naar de bewering verwijst
Verschijnsel en bespreking: inleiding.. schrijver noemt een verschijnsel
middenstuk.. onderscheidt en beschrijft verschillende aspecten
slot.. samenvatting
Redenering: Veel teksten zijn opgebouwd als een hele keten van meningen en argumenten, zo’n keten noemen we een redenering. Een redenering is de mening of stelling en de onderbouwing aan de hand van argumenten tezamen. Zuiveren redeneren: gebaseerd op principes van de logica
Opbouw: - algemene bewering - concreet voorbeeld (waarneming) - conclusie
Redeneerfouten: Om volgens de wetten van de logica te kunnen redeneren, moeten stelling, waarneming, conclusie natuurlijk wel juist zijn. Bijv. Wie pijn heet, huilt

Vissen huilen niet
Vissen hebben nooit pijn
Hoofdtypes: 1. want-type: tussen de delen van de redenering kun je het signaalwoord “want” plaatsen
2. dus-type: tussen de delen van de redenering kun je het signaalwoord “dus” plaatsen
Want-vorm: De schrijver begint met een stelling en laat daarop de argumenten volgen. Tussen de beide delen past een signaalwoord dat een redengevend of oorzakelijk verband aangeeft
Stelling “want” Argumenten
Dus-vorm: Vaak begint een schrijver zijn betoog niet met een stelling, maar met argumenten. Aan het slot trekt hij dan een conclusie. Tussen beide delen bestaat een concluderend verband, dat kan worden aangegeven met het signaalwoord “dus” Argumenten “dus” Conclusie
Mengvorm: In lange uitgebreide redeneringen worden vaak 2 hoofdtypes aan elkaar geregen. Stelling “want” Argument “dus” Conclusie
Enkelvoudige en meervoudige argumentatie: Enkelvoudige argumentie: 1 stelling…1 argument
meervoudige argumentatie: 1 stelling…2 of meer argumenten
2 of meer argumenten…1 stelling
Nevengeschikte en ondergeschikte argumenten: Bij de meervoudige argumentatie zijn er meerdere argumenten aanwezig. Als deze argumenten gelijkwaardig zijn, spreek je van nevengeschikte argumenten. Als de argumenten gelijkwaardig zijn, zijn het hoofdargumenten, deze zijn bijna altijd verbonden door een opsommend verband. Maar is het ene argument weer een ondersteuning bij het eerder genoemde argument, spreken we van ondergeschikte argumenten. De schrijver laat zijn mening volgen door een hoofdargument, maar daarna gaat hij dat argument ondersteunen met subargumenten. Dit zijn meestal tamelijk ingewikkelde teksten. Drogredenering: De gebruiker van een foutief argument weet meestal ook wel dat zijn argument niet is juist is, maar gebruikt dit om zo zijn tegenstander te manipuleren. Hij is er op uit zijn tegenstander over te halen met zijn standpunt, desnoods met minder juiste redeneringen. Het man op de man spelen(persoonlijke aanval): Iemand heeft geen goede zakelijke argumenten meer en richt zich tot de ander met persoonlijk kritiek om toch zijn zin door te drijven. Hierdoor moet de ander minder geloofwaardig worden. Het meelopers motief: Iemand heeft geen zakelijk argument. Met een beroep op een algemene mening of algemeen verschijnsel probeert hij toch zijn zin door te zetten. De generalisering: Vanuit een gebeurtenis of voorbeeld wordt een overhaaste conclusie getrokken die voor iedereen of alles geldt. Veel racistische uitspraken horen hierbij. Het dreigement: De schrijver gebruikt zijn “macht” om zijn zin door te drijven
De ontduiking van de bewijslast: De schrijver weet geen echte bewijzen te noemen, daarom probeert hij de zaak te overbluffen. De cirkerlredenering: De auteur draait in een kringetje rond, hij zegt dat het argument als is gebruikt, als onderdeel van de stelling/bewering. Vertekenen van het standpunt: Komt vooral voor in discussies, de tegenstander neemt deel aan de bewering van de ander of overdrijft de bewering van de ander. Onjuiste oorzaak-gevolg-relatie: Dit komt vooral voor als het om emotionele onderwerpen gaat, meestal in discussies. Beroep op verkeerde autoriteit: Mensen werpen zich op als ervaringsdeskundige, vaak op tv of in discussies

Valse vergelijking: De zaken die vergeleken worden, moeten wel gelijkwaardig aan elkaar zijn. Dat is juist het gevaarlijke aan deze drogreden. Woordenschat: deel 1
Demagogie: volksmisleiding
Concessies doen: op een aantal punten willen toegeven
Hypothese: vooronderstelling
Curieus: merkwaardig
Anti-septisch: ontsteking voorkomen
Delict: strafbare feiten
Chronologische: tijdsvolgorde
Alternatief: andere moegelijk heden
Calamiteit: grote ramp
Consulent: deskundig raadgever
Ideologie: geheel van opvattingen
Hautain: hooghartig
Decennium: tijdvak van tien jaar
Impasse: moeilijke situatie waar geen oplossing voor is
Elementaire: basis
Indicatie: aanwijzing
Exotisch: uitheemse(vreemde) Incapabel: onbekwame
Immens: ontzaglijk grote
Impliceren: inhouden
Woordenschat: deel 2
Stagneren: tot stilstand komen

Lustrum: 5-jarig bestaan
Inventaris: alle aanwezige goederen en voorwerpen
Sporadisch: zelden
Lumineus: schitterend
Manifestatie:betoging
Sociale controle: elkaar in de gaten houden
Pacifisme: levenshouding die geweld afwijst als middel om doel te bereiken
Vitaliteit: levenskracht
Kwalificeren: typeren (aanduiden) Manuscript: met de hand geschreven stuk
Recent: die kort geleden plaatsvond
Logistiek: wijze van bevoorrading van de winkels
Protectionistisch: waarbij hun rechten beschermt worden
Precair: hachelijk(moeilijk) Revalidatiecentrum: centrum voor zo goed mogelijk herstel
Sanering: gezond maken
Traumatisch: die een geestelijke stoornis tot ontwikkeling tot gevolg heeft
Ritueel: door de godsdienst voorgeschreven

Reproduceren: uit het geheugen naar boven halen Stijlfouten: Foutieve samentrekking: Overbodige herhaling van woorden, door 2 zinnen samen te voegen
Bijv. de tandarts heeft de patiënt verdoofd en (de tandarts heeft) vervolgens de nieuwe vullingen aangebracht. Geen symmetrie: Gelijkheid in de bouw van zinsdelen, wanneer in de opsomming geen gelijke structuur is, is er geen sprake van symmetrie. Bijv. de meest gehoorde klachten zijn: een formele opstelling, traagheid van handelen en door de overheidsinstelling onvoldoende informatie verstrekt door de overheidsinstelling. Tangconstructie: Een zin wordt onoverzichtelijk, wanneer tussen woorden die bij elkaar horen, teveel andere woorden zijn gezet. Bijv. de baliemedewerker achtte de kans dat de bagage door de korte overstaptijd op de lucht haven van Madrid niet is meegekomen, groot
Tussengeschoven bijwoordelijke bijzin van voorwaarde: Noemt de voorwaarde waaraan datgene wat in de hoofdzin staat moet voldoen. De bijzin van voorwaarde die met een voegwoord “als” begint, beter vanachter aan de zin kan worden geplaatst. Bijv. de mentor denkt dat als Rachel een wat meer tijd aan haar huiswerk zou besteden en minder aan haar bijbaantjes…… De mentor denkt dat Rachel een grote kans maakt bevorderd te worden, als ze eens wat meer tijd aan haar huiswerk zou besteden…. Foutieve inversie: Wanneer in de zin, het onderwerp achter de persoonvorm staat. Bijv. in suikerhoudende frisdrank zitten veel calorieën en gaan jonge kinderen gaan daardoor minder eten. Niet bedoelde dubbelzinnigheid: Verwarring kan ontstaan als je in de zin een dubbelzinnigheid naar voren laat komen die je niet zo bedoeld. Bijv. uit het onderzoek blijkt niet wie de door cafe-eigenaar voor “stuk onbenul” heeft uitgemaakt. Storend figuurlijk taalgebruik: De taal zit vol met figuurlijke betekenis
Bijv. de organisatie beklaagt zich erover dat gehandicapten in het vernieuwde winkelcentrum slecht uit de voeten kunnen met hun rolstoel. De organisatie beklaagt zich erover dat gehandicapten in het vernieuwde winkelcentrum lang niet overal kunnen komen met hun rolstoel. Verkeerd gebruik van de lijdende vorm: Niet te veel hulpwerkwoorden gebruiken
Bijv. op 20 maart wordt door het Wijngilde gestart met een cursus…. Op 20 maart start het Wijngilde een cursus… Overdrijving: Probeer de lezer niet over te halen
Bijv. terwijl heel Nederland een minuut stilte in acht nam, vond er in de binnenstad een vechtpartij plaats met dodelijke afloop. Terwijl in Nederland velen een minuut stilte in acht namen, ….

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.