Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Economisch denken

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2075 woorden
  • 8 november 2004
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
33 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Hoofdstuk 2 Economisch denken § 2.1 productie 2.1.1 wat is produceren? • produceren: het voortbrengen van goederen en diensten mbv productiefactoren door bedrijven en overheid • productiefactoren
1 natuur: {prijs: pacht}natuurlijke omgeving, natuurlijke hulpbronnen [grondstoffen, delfstoffen] en de ligging van een gebied [BV bij havens vliegvelden wegen] 2 arbeid: {prijs: loon} betaalde arbeid die waarde toevoegt aan de productie: geschoold, ongeschoold, geoefend. Niet vrijwilligerswerk en arbeid v huisvrouwen
3 kapitaal: {prijs: rente} = kapitaalgoederen: die gebruikt worden voor de productie van andere goederen. Dit is • omwegproductie • vaste kapitaalgoederen gaan meerdere productieprocessen mee • vlottende kapitaalgoederen gaan maar 1 productieproces mee ook grond- en hulpstoffen

4 ondernemersactiviteit:{prijs: winst} hierbij gaat het om het economische risico die eigenaren v bedrijven bereid zijn te nemen • faillissement • alternatief aanwendbaar: je kunt productiefactoren voor verschillende doeleinden gebruiken
2.1.2 nationaal product: de waarde van de productie in een land in een jaar • CBS: nationale boekhouder voor omvang en samenstelling van nationale productie::::precieze definities • Productie binnen bedrijven + productie vd overheid • Formele economie: meetbaar via de belastingdienst
2.1.3 Informele economie • niet te registreren: grijze circuit [geen betaling=legaal] / zwarte circuit [is illegaal] zwart werken, drugs verhandelen • CBS: schatting § 2.2 Markten Markt: samenhangend geheel v vraag en aanbod van een goed [product, dienst, productiefactor] • concrete markt • abstracte markt • marktmechanisme: vrij spel v vraag en aanbod • deelmarkten ARBEID en VERMOGEN
2.2.2 hoe werken markten? • goederen • diensten • productiefactoren [arbeidsmarkt, vermogensmarkt (leningen, aandelen)] 2.2.3 Rol v Belangengroepen
Belangengroep: organisatie die voordelen probeert te halen voor de mensen die ze vertegenwoordigt • Consumentenbond • ANWB • Vakbonden: belangen van werknemers, loononderhandelingen, meer rechten voor flexwerkers [werknemers met onregelmatige werktijden], stakingen • Werkgeversorganisaties: VNO-NCW: willen lagere belastingen, lagere sociale premies:lastenverlichting • Milieugroepen: Greenpeace § 2.3 De Arbeidsproductiviteit 1. arbeidsverdeling = het opsplitsen van de werkzaamheden = specialisatie
a. interne = binnen een bedrijf
b. externe = tussen bedrijven
c. geografisch: tussen landen en regio’s
ALLEEN als er een goed ontwikkeld RUILVERKEER is
2. arbeidsproductiviteit = productie per persoon per periode • stijgt door arbeidsverdeling, scholing, betere werkomstandigheden, goede gezondheid, betere machines + gebouwen • hoog? Dan minder kosten, lagere verkoopprijzen, betere concurrentiepositie
3. breedte investeringen: uitbreiding met bestaande machines De verhouding kapitaal / arbeid blijft gelijk

4. diepte investeringen: de verhouding kapitaal / arbeid stijgt = de kapitaalsintensiteit neemt toe, arbeidsproductiviteit stijgt § 2.4 Welvaart 1. Economische groei: %Δproductie per hoofd van de bevolking
2. CBS: %Δ van het reële NP [gecorrigeerd voor prijsΔ] per jaar tov vorig jaar
3. Nominale Δ: alleen gemeten in geld
4. Ook rekening houden met bevolkingsgroei
Economische groei = %Δ vh reëel NP per hfd vd bevolking in een bepaald jaar vergeleken met het voorafgaande jaar
2.4.2: Nationaal inkomen • Gezinnen zijn eigenaar v alle productiefactoren Σ van beloningen voor productiefactoren in een bepaald jaar: loon+pacht/huur+rente[interest]+winst
2.4.3: waarom is Nat ink = Nat prod • Voor goederenproductie gebruiken ondernemers productiefactoren die economisch gezien eigendom zijn van de gezinnen. Er is dus een stroom productiefactoren vd gezinnen naar de bedrijven. • Hiertegenover staat een stroom van geld = factorinkomens = LOON, RENTE, PACHT, HUUR, WINST van de bedrijven naar de gezinnen • N.I. = tot vd factorinkomens i e bepaald jaar • Produceren = voortbrengen v goederen en diensten mbv productiefactoren • Nationaal Product = Σ waarde vd productie in een land in 1 jaar • Toegevoegde Waarde = waarde die een onderneming toevoegt aan ingekochte grondstoffen en diensten v derden mbv productiefactoren • Toegevoegde waarde berekenen = waarde verkochte producten [omzet] –minus- de waarde vd ingekochte grondstoffen en diensten v derden • Omzet = afzet x verkoopprijs • Toevoegen v waarde Ξ produceren • Nationaal Product = ΣΣ toegevoegde waarden • Nationaal Inkomen = Nationaal Product
2.4.4 wat is welvaart • De mate waarin de schaarste [=spanning tussen behoeften en middelen om daarin te voorzien] is teruggedrongen • Middelen: de productiefactoren • Maximale groei: keuze bij gebruik van productiefactoren • Belangentegenstelling • Ook rekening houden met negatieve welvaartsaspecten!!!
2.5 Nationaal Product • Netto nationaal product
Toegevoegde waarde: verkoopprijs – grondstoffen • Omzet = [netto toegevoegde waarde + afschrijvingen = bruto toegevoegde waarde] + diensten van derden + grondstoffen, hulpstoffen, halffabrikaten • omzet = afzet x aantal eenheden product • omzet – grondstoffen – hulpstoffen – diensten van derden = bruto toegevoegde waarde • bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen = netto toegevoegde waarde • toegevoegde waarde vd overheid = ambtenarensalarissen
2.5.3: netto en bruto investeringen: • Bruto investeringen: ALLE investeringen in een bedrijf in een bepaalde periode • Vervangingsinvesteringen: wegens vervanging van versleten kapitaalgoederen • Netto investeringen: BRUTO – VERVANGNG • Afschrijving: waardeverlies door slijtage leidt tot vervangingsinvesteringen • vaste en vlottende activa: vast kapitaal: gaat meer dan 1 productieproces mee gebouwen machines; vlottend kapitaal: gaat maar 1 productieproces mee grondstoffen halffabrikaten • voorraadinvesteringen [=voorraadmutaties] ontstaan bij het op aanvaardbaar peil houden van de voorraad voorraadmutaties = vlottend kapitaal
Netto investeringen + uitbreidingsinvesteringen
Bruto investeringen + = vast kapitaal vervangingsinvesteringen = afschrijvingen Dit schema is erg belangrijk § 2.6 ECONOMISCHE KRINGLOOP CBS: Vijf deelnemers aan het economische verkeer: 1. gezinnen
2. ondernemingen
3. overheid + sociale verzekeringen
4. financiële instellingen
5. buitenland
CBS houdt de geldstromen bij tussen deze vijf soorten ecnomische deelnemers • Consumenten/gezinnen Onderscheid sector Gezinnen en sector Bedrijven • Gezinnen + Bedrijven = de Particuliere Sector • Financiële Sector • Sector Overheid • Sector Buitenland • Economie ve land zien als een kringloop van goederen en geld en productiefactoren tussen de sectoren • Goederen = materiële goederen en immateriële = diensten • Consumptie == het kopen van goederen en diensten door gezinnen, niet het gebruiken • Consumptiegoederen: duurzame en niet-duurzame • Eenvoudig kringloopschema • Onderscheid sector Gezinnen en sector Bedrijven • Gezinnen + Bedrijven = de Particuliere Sector • Financiële Sector • Sector Overheid • Sector Buitenland • Economie van een land zien als een kringloop van goederen en geld en productiefactoren tussen de sectoren • Goederen = materiële goederen en immateriële = diensten • Consumptie == het kopen van goederen en diensten door gezinnen, niet het gebruiken • Consumptiegoederen: duurzame en niet-duurzame • Eenvoudig kringloopschema
consumptiegoederen consumptieve bestedingen productiefactoren

loon, pacht, huur, interest, winst • Uitbreiding 1: gezinnen consumeren en nu ook: SPAREN: Financiële Sector er bij Eenvoudig Economisch Kringloopmodel
vraag naar goederen: Consumptiegoederen + Investeringsgoederen • Y=C+I [Y== NNI of NNP;;;C==particuliere consumptie;;;; I ==netto investeringen • Vanuit de gezinnen: Y=C+S • Dus: I=S • Netto Nationaal Inkomen + Afschrijvingen = Brut Nationaal Inkomen//Product
2.6.4 Sector Overheid in het kringloopmodel [uitbreiding 2] • Collectieve goederen: niet te splitsen in individueel leverbare eenheden. Geen prijs te bepalen • Overheidsbestedingen bestaan uit overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen • Gesloten economie: zonder het buitenland
1. BNP = toegevoegde waarde vd ondernemingen + vd overheid
2. Overheid verbruikt prod.fact; ov-bested = prod v bedr + ambt sal
3. Overheidsbestedingen worden betaald uit Belastingen • Y = C + I + O gezien vanuit de bedrijven • Y = C + B + S gezien vanuit de gezinnen • Dus: B + S = I + O of S – I = O – B • Begrotingsoverschot als B>O • Spaartekort als I>S • Begrotingstekort als O>B • Spaaroverschot als S>I
De Sector Buitenland in het kringloopmodel [uitbreiding 3] NL: open economie E: Export M: import NP = C + I + O + E – M § 2.7 economische kringloop als gesloten model Spaaroverschot • Inkomensbesteding: vanuit de gezinnen Y = C + B + S • Inkomensvorming: Vanuit de bedrijven: Y + M = C + I + O + E
of Y = C + I + O + E – M is • DUS: Y = C + B + S = C + I + O + E – M of: [S – I] + [B – O] = [E – M] • S – I = spaarsaldo van de particuliere sector • B – O = financieringssaldo [spaarsaldo] van de sector overheid • Betalingsbalans: E – M overschot of tekort in NL vaak E>M • Nationaal spaarsaldo: E – M = uitvoersaldo • Nationale bestedingen: bestedingen v gezinnen, bedrijven en overheid samen
2C de bestedingen en de productiestructuur
§ 2.8 productiecapaciteit & bestedingen Productiecapaciteit = max aantal producten per periode
hangt af vd hoeveelheid kapitaalgoederen • Ook voor een land!!! Dan ook rekening houden met de overheid! [infrastructuur] • Korte termijn: prod cap constant • Lange termijn: prod cap neemt toe! • Bestedingen: o 1: consumptie van gezinnen
o 2. investeringen van bedrijven
o 3. overheidsbestedingen
o 4. export
bezettingsgraad
neemt toe als productie toeneemt, als de poductiecapaciteit beter wordt benut
daalt als de productiecapaciteit stijgt § 2.9 Conjunctuur & structuur Ec groei op korte en op lange termijn • Maatstaf v economische groei: reëel nationaal inkomen / product / hoofd vd bevolking / jaar
2.9.1: conjuncturele ontwikkeling
Een verandering in het Nationaal inkomen door veranderingen in de bestedingen: conjunctuurbeweging • Laagconjunctuur: NI daalt = recessie [een beetje] of depressie [veel] Dan: lagere bezettingsgraad vd productiecapaciteit + werkloosheid • Hoogconjunctuur: NI stijgt de productiecapaciteit kan tekort schieten; prijzen stijgen; bezettingsgraad neemt toe; overwerk, uitzendkrachten • Veranderingen in de bestedingen stimuleren elkaar
NI • KT: DE TOTALE BESTEDINGEN: = CONJUCTURELE ONTWIKKELING • Meer uitgeven meer produceren meer verdienen de bestaande productiecapaciteit wordt beter benut, er kunnen meer arbeiders aan het werk, dus: toename van de bezettingsgraad

2.9.2: DE STRUCTURELE ONTWIKKELING • LT Ec groei hangt af van uitbreidingen vd productiecapaciteit • uitbreiding van de productiecapaciteit pas als die volledig bezet is. • Kopen van machines en gebouwen. De maximale hoeveelheid te produceren goederen en diensten neemt toe • Trendmatige groei: gemiddelde toename vh Nationaal Inkomen over een lange reeks v jaren = de trend • Struct ontw hoort bij de aanbodkant vd ec: veranderingen in de manier waarop geproduceerd wordt: factoren: 1. Omvang vd kapitaalgoederenvoorraad
2. Infrastructuur
3. Beroepsbevolking
4. Scholing
5. Technische ontwikkeling
6. Arbeidsverdeling
7. Ondernemersklimaat • Gunstige structurele ontwikkeling concurrentievermogen beter stimulans voor verbetering v kwaliteit en omvang vd kapitaalgoederenvoorraad
Verschil tussen conjunctuur en structuur
Conjunctuur Structuur
Korte termijn Lange termijn
Vraagkant v Economie Aanbodkant Economie
Hangt af v bestedingen Hangt af v uitbreiding/verbetering v prod.cap/omvang en deelname v beroepsbevolking/scholing/techn ontw/arb.verdeling
Prod cap constant Bestedingen stijgen § 2.10 de verandering in de productiecapaciteit • Krimp: als de productiecapaciteit afneemt
a. Bestedingen nemen zoveel af dat kapitaalgoederen niet worden vervangen

b. Bewuste keuze wegens milieubehoud
c. Extremiteiten: oorlog, natuurramp
Korte termijn: bestedingen kunnen afnemen door conjunct↓ Lange termijn: bestedingen kunnen afnemen door slechte structurele ontwikkeling. Dan: bedrijven in zo’n land hebben “slecht concurrentievermogen” • concurrentievermogen: de mate waarin ondernemingen uit een land kunnen concurreren met ondernemingen in andere landen
factoren: • prijs-kwaliteitverhouding goede producten tegen redelijke prijs of spotgoedkope producten • lagelonenlanden veel productiecapaciteit verdwijnt naar China, Indonesie of Taiwan, maar NL heeft lagere lonen dan andere Europese landen, dus komen buitenlandse bedrijven naar NL • belastingklimaat: lage belastingen maakt de productie goedkoper. In NL:belastingen hoog, maar speciale egelingen voo vestiging van [buitenlandse] bedrijven • Internationale economische integratie: bevrdert afzetmogelijkheden en specialisatie. Daardoor stijgt de prductie capaciteit. [voorbeeld: Europese Unie] • Mondiale vrijhandelsafspraken maakt handel gemakkelijker. Vaak tussen twee landen. NL heeft een “open economie” en zet bijna de helft vh Nationaal Product in het buitenland af § 2.11 Factoren met invloed op de conjunctuurbeweging: dit zijn de factoren die invloed hebben op de omvang vd bestedingen
1. rentestand: rente laag? → sneller geld lenen voor huis of auto, dus consumptie ↑. Bij bedrijven: gemakkelijker geld lenen voor aanschaf v prod.middelen, dus lagere rentestand: investeringen ↑. Maar bedrijven breiden kapt g voorraad pas uit bij volledige bezetting, dus als de overcapaciteit is weggewerkt
2. begrotingspolitiek vd overheid: bestedingen ↓, belastingen ↓, dus tekort op rijksbegroting, belastingtarief ↑ of bestedingen ↓. MAAR dat versterkt conjuncturele inzinking. Daarom: anticyclische begrotingspolitiek: bestedingen ↑ en belastingen ↓ 3. wereldhandel: Stijging vd export verhoogt NAT INK
de gevolgen van de conjunctuurbeweging [= veranderingen in de bestedingen] 1 prijsniveau: tijdens hoogconjunctuur overbesteding, prijzen ↑, want de klanten kopen toch wel
2 loonniveau: overspannen arbeidsmarkt: lonen ↑. Hoogconjunctuur: lonen ↑; werkgelegenheid ↑ Laagconjunctuur: afzet ↓ looneisen ↓ 3 rentestand: Hoogconjunctuur: rentestand ↑; Laagconjunctuur: rentestand ↓
§ 2.12 Indexcijfers • DEF: indexcijfer = verhoudingsgetal tussen de waarde ve grootheid ie bep periode en de waarde in de basisper. 1. basisperiode vaststellen
2. indexcijfers hebben dezelfde verhouding als de aantallen in de versch. perioden
3. = [nieuwe waarde ve grootheid / waarde vd grooth in de basisper] x 100 • met indexcijfers gemakkekijker vergelijkingen maken • grafische voorstelling: in 1 oogoopslag het verband zien • Nat Ink stijgt met 3% en de bevolking met 0,5%. Hoeveel stijgt het Nat Ink per hoofd vd bevolking? 103/100,5 x 100 = 102,487. Dus 2,49% • Productie arbeidsproductiviteit %tov voorg jaar 1997 1998 1997 1998
Industrie +1,25 101,25 + 2 nu 1997=100, dus: 102 +0,25 + 1,5 • vraag: indexcijfer v industr prod in 1998 met basis 1996
Basis 1997 Basis 1996
1997 100 101,25
1998 102 X • 100X=102x101,25 • X=103,28=3,28% toegenomen
Sector Productie arbeidsproductiviteit %tov vorig jaar 1997 1998 1997 1998
Landbouw -5 +3 -4,75 +3,75
Industrie +3 +3,5 +0,50 +1,5
Diensten comm +2,25 +2,5 +0,25 +1,75
Diensten n com +1,25 +0,5 -0,25 +0,25 • Welk % vd werkgelegenheid id landbouw in 1998 ↑ of ↓ tov 1997 • Stel prod in 1997 = 10.000, dan prod in 1998 +3% = 10.300 • Stel arb.prod in 1997 = 100, dan in 1998 + 3,75% = 103,75 • Aantal arbeiders in 1997: 10.000/100 = 100 • Aantal arbeiders in 1998: 10.300/103,75 = 99.28 • DUS: werkgelegenheid neemt af met 0,72%@ §2.13 Ordening en sturing van de Overheid Hoe grijpt de overheid in in het economisch leven? • Prinsjesdag, Rijksbegroting: wetsvoorstel voor inkomsten en uitgaven vh Rijk in het komende jaar

1. Overheid produceert zelf goederen en diensten [infrastructuur, onderwijs, openbaar vervoer, politie], maar….privatisering
2. Wetten: winkelsluitingswet, milieuwetten, arbowet, warenwet etc
3. Invloed op prijsvorming dmv belasting, subsidies: loon- + inkomstenbel, btw, winstbelasting, milieuheffingen, accijnzen: op termijn worden ze marktconform [werkg, werkn, overh] 4. Inkomensverdeling: uitkeringen enerzijds en loon- en inkomstenbelasting en sociale premies anderzijds • KORTOM: inkomensoverdrachten: belastingen, heffingen, subsidies, Soc uitkeringen: Subsidies+uitk subsidies Ink.bel winstbel
Soc uitkeringen soc premies soc premies • Inkomensoverdrachten: GEEN aanwijsbare tegenprestatie, GEEN beslag op productiefactoren • Bestedingen: WEL, WEL • Europese Unie: ordening steeds belangrijker en ingrijpender § 2.14 Economische politiek = ingrijpen vd ov in het economisch leven • functies vd overheid: 1. allocatiefunctie: ov beïnvloedt gebruik v productiefactoren
2. herverdelingsfunctie: ov herverdeelt Nat Ink
3. stabilisatiefunctie: ov stabiliseert de ec ontw • hierbij streeft de ov naar de volgende doelen: 1. evenwichtige arbeidsmarkt [geen werkloosh, geen tekort aan arb.krachten] 2. prijsstabiliteit [lage inflatie] 3. rechtvaardige inkomensverdeling [stelsel v soc veiligheid] 4. evenwichtige betalingsbalans
5. duurzame ec ontwikkeling: [milieuvriendelijk] • het realiseren vd ene doelstelling kan de andere belemmeren
Belasting ↓, bestedingen ↑, produktie ↑, vraag n arb ↑→EvwArb.markt, maar ook import ↑(ook grond- en hulpstoffen), Betalingsbalans ↓, ↔ evenw betalingsbalans Maar ook: ↔ prijsstabliteit in overbesteding

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.