Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Lesbrief Europa Hoofdstuk 1, 2, 3, 4 en 5

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 4108 woorden
  • 9 april 2017
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
16 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 1: Waar produceren?

1.1 Oost-Europeanen op de Nederlandse arbeidsmarkt

Door de toetreding van een aantal Oost-Europese landen tot de Europese Unie (EU), zijn er veel arbeiders uit die landen naar het westen getrokken. Vier maanden werken in het westen levert meer op dan een heel jaar in eigen land (oosten). Hierdoor stijgt het welvaartsniveau van de migranten en ook de familieleden van de migranten die nog in het Oosten wonen profiteren van de gestegen welvaart.

Arbeidsmigratie: De trek naar een ander land om daar te gaan werken.

De gevolgen van deze instroom voor de Nederlandse economie kunnen zowel positief als negatief zijn. Ook heeft dit positieve en negatieve gevolgen voor de betreffende Oost-Europese landen (bijvoorbeeld wanneer de vakmensen zich permanent in Nederland vestigen).

1.2 Oorzaken internationale handel

Er is internationale handel, omdat landen bepaalde producten niet zelf hebben. Deze zullen ze dan importeren. Maar het kan ook zijn dat landen bepaalde producten die ze wel zelf kunnen maken toch in het buitenland kopen.

Open en gesloten economie
We spreken van een open economie als een land veel handelt met het buitenland, dus relatief veel importeert en exporteert. De export en import van Nederland zijn relatief groot ten opzichte van de omvang van de economie (t.o.v. het bruto binnenlands product). In een open economie hebben consumenten vaak een veel grotere keuze aan goederen en diensten in vergelijking met een economie die relatief gesloten is. Als de exportpositie van Nederland verandert, heeft dat gevolgen voor de ontwikkeling van de Nederlandse economie.

De concurrentiepositie van een bedrijf geeft de mate weer waarin dit bedrijf in staat is om hetzelfde product beter en/of goedkoper te produceren dan andere bedrijven. De internationale concurrentiepositie wordt in de eerste plaats bepaald door de productiekosten. Ook de kwaliteit van de producten die een land maakt, is belangrijk.

Internationale handel is internationale ruil.

Als verschillende landen zich toeleggen op verschillende producten is er sprake van internationale arbeidsverdeling. Landen specialiseren zich in producten waar ze goed in zijn. Door specialisatie is ruil noodzakelijk. Toenemende specialisatie leidt tot meer internationale handel.

Waarom landen zich specialiseren:

  1. Natuurlijke omstandigheden;
  2. De loonkosten per product en de kwaliteit van de producten;
  3. Infrastructuur;
  4. Stabiliteit.

Natuurlijke omstandigheden
Het klimaat speelt een rol bij het ontstaan van een internationale handel. Een ander verschil is de aanwezigheid van grondstoffen.

De loonkosten per product en de kwaliteit van de producten
Loonkosten zijn een belangrijk onderdeel van de productiekosten. Als de loonkosten in een land relatief laag zijn, kan een product goedkoper gemaakt worden en dus tegen een lagere prijs op de markt worden gebracht.

De arbeidsproductiviteit: hoeveel een werknemer gemiddeld in een bepaalde periode produceert.

De loonkosten per product hangen af van de loonkosten per werknemer en de arbeidsproductiviteit. Als de loonkosten per product stijgen en deze stijging wordt doorberekend in de prijzen, dan verslechterd de internationale concurrentiepositie.

Lage productiekosten en goede kwaliteit worden vooral bereikt door innovatie.

Innovatie: Inversteringen in betere en modernere kapitaalgoederen.

Ook het ontwikkelen van geheel nieuwe productieprocessen, veelal sterk geautomatiseerd, is een vorm van innovatie. Een hoge scholingsgraad van de beroepsbevolking bevordert eveneens de innovatie.

Infrastructuur
In het ene land is er een betere infrastructuur dan in het andere land. Hierdoor kan de aanvoer van benodigde grondstoffen of het overleg over de productie soepeler verlopen en dat leidt tot lagere productiekosten.

Stabiliteit
Maatschappelijke tegenstellingen leiden tot extra kosten. Onrust in een land (bijv. stakingen) zorgen voor onzekerheid.

1.3 Vrijhandel en protectionisme

Vrije internationale handel leidt ertoe dat landen datgene produceren waar ze relatief goed en goedkoop in zijn. Volgens vele economen leidt vrijhandel tot specialisatie en internationale arbeidsverdeling en hiervan profiteren uiteindelijk alle landen die er aan meedoen.

De interne markt, zoals de vrijhandel binnen de Europese Unie wordt genoemd, vergroot de concurrentie en dwingt de producenten tot efficiënte productiemethoden, lagere productiekosten en lagere prijzen.

Protectie
De EU-landen hebben een gemeenschappelijke buitentarief. Dat wil zeggen dat alle landen van de EU dezelfde heffingen hanteren op de invoer van landen buiten de EU.

We spreken van protectionisme wanneer landen of groepen landen de binnenlandse markt weren met allerlei maatregelen. Deze maatregelen onderscheiden we in tarifaire maatregelen en non-tarifaire maatregelen.

Invoerrechten en exportsubsidies zijn tarifaire maatregelen.

  • Bij invoerrechten (importheffing) worden importproducten belast met een heffing waardoor deze producten duurder op de binnenlandse markt verschijnen. Op veel landbouw en industrieproducten van buiten de EU zitten invoerrechten.
  • Exportsubsidie is een subsidie op de export waardoor producenten hun producties tegen een lagere prijs kunnen exporteren naar het buitenland.

Invoercontingenten en kwaliteitseisen zijn voorbeelden van non-tarifaire maatregelen.

  • Bij invoercontingenten (invoerquota) worden beperkingen opgelegd aan de hoeveelheid of de waarde van de geïmporteerde producten. De invoer van goederen is dan aan een bepaald maximum gebonden.
  • Door zware kwaliteitseisen op te leggen aan buitenlandse producten kunnen sommige van deze producten makkelijker van de binnenlandse markt worde geweerd. Aan industriële producten worden weer andere eisen gesteld vooral op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu.

Voor het toepassen van protectionistische maatregelen worden verschillende argumenten aangevoerd.

  1. Het infant industry-argument; het beschermen van jonge binnenlandse industrieën om deze industrieën een kans te geven zich te ontwikkelen.
  2. Werkgelegenheid; bepaalde industrie beschermen tegen buitenlandse concurrentie.
  3. Antidumpingsargument; dumping is het exporteren van producten tegen een lagere prijs dan de kostprijs. Op die manier probeert een land een nieuw afzetgebied te veroveren. Dumping wordt vaak toegepast om de prijs in het eigen land hoog te houden terwijl men toch van de overtollige voorraad afkomt.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Protectionisme leidt ertoe dat niet altijd de producten daar worden geproduceerd waar ze het beste geproduceerd kunnen worden. Een gevolg van de heffingen op ingevoerde landbouwproducten is dat de consument meer betaalt dan nodig is.

Hoofdstuk 2: Samenwerken in Europa

2.1 Vuile lucht

Een milieuprobleem kan niet door één land worden opgelost. De enige manier om landen te laten samenwerken is door internationale afspraken te maken en dan samen te werken aan oplossingen.

2.2 Voordelen voor samenwerken

Er zijn diverse redenen voor samenwerking. De belangrijkste is het bevorderen van de internationale handel binnen de EU. Een andere reden is dat beleid van het ene land invloed heeft op een ander land. Voorbeelden: Milieubeleid & Asielbeleid.

Een voordeel van economische samenwerking in de EU is dat beleid gecoördineerd kan worden. Op die manier worden problemen die verband houden met het gevangenendilemma omzeild.

Als je hebt afgesproken samen te werken, moet ook iedereen mee doen. Er is dan collectieve dwang nodig. Je moet samenwerken onder leiding van een overkoepelende organisatie die de macht heeft om landen te dwingen zich aan de afspraken te houden.

Voorbeeld: Wanneer Nederland wel het milieubeleid voert, kunnen Duitsland en België hier van profiteren zonder zelf te betalen. Zij worden dan meelifters genoemd. Het milieubeleid van Nederland heeft positieve externe effecten voor Duitsland en België.

Collectieve dwang kan bestaan uit bindende afspraken, wetten en verdragen, maar ook uit sociale normen. Collectieve dwang kan er voor zorgen dat niet ieder voor het individueel belang kiest.

Gevangenendilemma: Als iedereen uit eigenbelang en voor zichzelf logische dus de voordeligste keuze maakt, krijg je een uitkomt die niet optimaal is.

De dominante strategie is de strategie die voor het individu het gunstigst is, wat de ander ook doet. (Voordeligste strategie)

Een voorbeeld: Om bedrijven uit andere EU-landen te lokken en zo werkgelegenheid en economische groei het land binnen te halen, kan het voor een land aantrekkelijk zijn om de vennootschapsbelasting te verlagen. Dit heeft wel kosten! – De belastingopbrengst daalt en daarmee het niveau van collectieve voorzieningen ook.

Hoofdstuk 3: Stabiliteits- en groeipact

3.1 Financiële crisis, overheidstekort en staatsschuld

De EMU-landen vormen de Economische en Monetaire Unie en hebben de euro als betaalmiddel. Genoemde afspraken tussen de EMU-landen zijn vastgelegd in het zogenaamde stabiliteits- en groeipact.

3.2 Inhoud van het stabiliteits- en groeipact

In het stabiliteitspact is afgesproken dat de overheden van de EMU-landen streven naar evenwicht op de begroting en dat eventuele overheidstekorten de 3% van het bruto binnenlands product niet mogen overschrijden.

Een overheidstekort ontstaat als de uitgaven van de overheid (Rijksoverheid, provincies, gemeenten en de sociale verzekeringsfondsen samen) in een jaar groter zijn dan de ontvangsten van de overheid.

De ontvangsten van de overheid bestaan hoofdzakelijk uit belastingen en sociale verzekeringspremies. Het overheidstekort wordt ook wel begrotingstekort genoemd.

Een overheidstekort is een voorbeeld van een stroomgrootheid.

3.3 Waarom het stabiliteits- en groeipact?

Hoge overheidstekorten kunnen inflatie veroorzaken

Gezinnen en bedrijven kunnen door hoge consumptie en investeringen de inflatie aanjagen. Ook overheden kunnen inflatie veroorzaken als ze meer uitgeven dan ontvangen. Door het beperken van overheidstekorten wordt de kans op inflatie kleiner.

Hoge overheidstekorten kunnen de rente opdrijven

Bij een hoog overheidstekort moet de overheid veel geld lenen. Als de vraag naar leningen toeneemt, zal ook de prijs van leningen, de rente dus, stijgen.

Hogere rentestand betekent dat de overheid bij het afsluiten van een lening duurder uit is, waardoor de rentelasten nog hoger worden. De overheid kan zo in een vicieuze cirkel komen. Hogere tekorten leiden tot een hogere rentestand, waardoor de overheid meer rente moet betalen. Hierdoor neemt het tekort weer toe en moet ze weer meer lenen tegen een hogere rente.

Hoge overheidstekorten kunnen overheidstaken in gevaar brengen

De staatsschuld neemt toe door hoge overheidstekorten. Een hoge staatsschuld brengt hoge rentelasten met zich mee. Wanneer de overheid veel rente moet betalen, is er minder geld beschikbaar voor andere overheidsuitgaven.

Overheidstaken komen in gevaar indien de overheid veel rentebetalingen moet doen.

Staatschuldquote= Staatschuld/bbp x100%

Hiermee kan je de staatsschuld van landen met elkaar vergelijken. Staatsschuld wordt uitgedrukt in procenten van het bruto binnenlands product.

Ook als de staatsschuld gelijk blijft kan de staatsschuldquote afnemen. Dit is het geval als het bruto binnenlands product groeit.

Als de staatsschuld gelijk blijft en het rentepercentage ook, dan blijven de jaarlijkse rentelasten even groot. Als het bruto binnenlands product stijgt en de overheidsuitgaven even sterk meegroeien ontstaat er meer ruimte voor andere uitgaven zoals zorguitgaven en uitkeringen.

3.4 Conjunctuurbeleid

De afwisseling van goede en slechte tijden noemen we de conjunctuurcyclus of de conjunctuur.

In goede tijden groeit de economie sterker dan gemiddeld en is er hoogconjunctuur. Dit kan leiden tot overbesteding.

In slechte tijden groeit de economie minder dan gemiddeld en is er laagconjunctuur. Dit kan leiden tot onderbesteding.

De gemiddelde groei over een langere periode heet de trendmatige groei.

Bij laagconjunctuur vallen de belastingontvangsten van de overheid tegen omdat de lonen en winsten laag zijn. -Bezuinigen!

Lagere overheidsuitgaven leiden tot nog minder productie, minder werkgelegenheid en minder inkomen.

Als de overheidsuitgaven stijgen versterkt dat de hoogconjunctuur.

Procyclisch conjunctuurbeleid: Bezuinigen bij laagconjunctuur, meer besteden bij hoogconjunctuur

De overheid versterkt de conjunctuurcyclus.

Bij laagconjunctuur zal de overheid de economie stimuleren door haar eigen uitgaven te verhogen of de belastingen te verlagen.

Overheidsbeleid dat tegen de conjunctuurgolf ingaat met het doel de conjunctuur te dempen, noemen we anticyclisch conjunctuurbeleid.

3.5 Automatische conjunctuurstabilisatoren

Automatische conjunctuurstabilisatoren zijn mechanismen die vanzelf zorgen voor een vlakker verloop van de conjunctuur.

Als werklozen een behoorlijke uitkering krijgen, kunnen de bestedingen op peil blijven en zakt de conjunctuur niet verder in.

Een progressief belastingsysteem werkt ook stabiliserend op de conjunctuur. Als bij laagconjunctuur de inkomens dalen, betalen mensen door het progressieve belastingsysteem gemiddeld een lager belastingpercentage waardoor het netto-inkomen minder sterkt daalt dan het brutoloon.

Ook een grote overheidssector met constante uitgaven heeft een dempende werking op de conjunctuur.

3.6 Houden landen zich aan het verdrag?

Er is economische convergentie tussen landen als deze op economisch gebied naar elkaar toegroeien. Landen kunnen dichter bij elkaar komen als de eonomische ontwikkeling op het gebied van inflatie, loonkosten, overheidstekorten en overheidsschuld niet te veel van elkaar verschilt.

Convergentie is nodig om de eenheid in het eurogebied te handhaven. Als er geen convergentie maar divergentie is en de verschillen tussen landen groter worden, kunnen er spanningen tussen de lidstaten ontstaan.

Door een hoger tekort van één land kan de inflatie en de rentestand ook in andere EMU-landen oplopen. Om te verhinderen dat andere landen van het eurogebied nadeel ondervinden van het beleid van één lidstaat, is een verdrag getekend.

Men is bang dat andere landen zich niet aan de 3%-norm houden. Dan blijft men met de nadelen terwijl andere landen profiteren. Dus houdt niemand zich aan de norm.

Samenwerking van de lidstaten zal niet vanzelf tot stand komen. Een orgaan dat boven de partijen staat moet het nakomen van de afspraken kunnen afdwingen. Zelfbinding is dus nodig, alle landen moeten zich aan het verdrag houden.

De geloofwaardigheid van de regels en het daadwerkelijk opleggen van de boetes is heel belangrijk. De regels zijn duidelijk maar het handhaven ervan blijkt lastiger.

Gebrek aan zelfbinding en het niet opleggen van de boetes hebben ertoe geleid dat het pact in zijn oorspronkelijke vorm niet meer bestaat.

Als de staatsschuldquote erg groot wordt, kunnen beleggers vrezen at de schuld niet volledig wordt terugbetaald. Naar mate dit risico toeneemt eisen beleggers een hogere rente. Die hogere rente kan weer leiden tot een groter tekort en een grotere schuld. Hiermee kan de overheid in een schuldenval belanden: een vicieuze cirkel van oplopende schulden en hogere rente.

Overheidstekorten: Ruilen over de tijd

Als burgers en bedrijven veel geld lenen, kunnen zij vroeg of laat in de problemen komen. Onder normale omstandigheden wordt de overheid als een betrouwbare lener gezien die altijd aan haar rente- en aflossingsverplichtingen kan voldoen.

De tekorten kunnen kleiner worden door minder uit te geven (bezuinigen) of door de belastingen te verhogen.

De uitgaven blijven oplopen en er wordt geleend, waardoor de schulden verder stijgen.

Geld lenen voor overheidstekorten is een vorm van ruilen over de tijd. Door te lenen kan het geld nu uitgegeven worden. De terugbetaling vindt later in de tijd plaats.

Geld lenen door de overheid is een vorm van uitgestelde belastingheffing: de huidige overheidsuitgaven worden niet betaald uit de huidige belastinginkomsten maar uit de toekomstige belastinginkomsten.

De rente- en aflossingsverplichtingen van het lenen betaalt de overheid met belastingheffing in de toekomst.

Als je lenen opvat als een vorm van uitgestelde belastingen dan lijkt het erop dat de huidige generatie profiteert van uitgaven die door de komende generatie betaald moet worden.

Sommige overheidsinvesteringen leveren echter profijt op voor latere generaties.

Hoofdstuk 4: De wisselkoers van de euro

4.1 Vakantie in Engeland

De waarde van een munt uitgedrukt n een andere munt noemen we de wisselkoers. Een stijging van de wisselkoers noemen we een appreciatie. Een daling van de wisselkoets noemen we een depreciatie.

4.2 Waarom verandert de wisselkoers?

Net als bij goederen wordt de prijs van een munt bepaald door vraag en aanbod op een markt. De markt waar munten worden omgewisseld noemen we de valutamarkt. Valuta is een ander woord voor muntsoort.

Op de valutamarkt wordt de ene munt gekocht en de andere verkocht. De ene munt wordt omgewisseld in de andere munt.

Als de vraag naar de euro of het aanbod van de euro op de valutamarkt verandert, dan verandert de wisselkoers van de euro ook.

In welke situaties worden er euro’s op de valutamarkt gevraagd?

Een toename van de export uit de Eurozone zal dus tot meer vraag naar euro’s op de valutamarkt leiden.

Ook als buitenlandse bedrijven of particulieren in de eurozone beleggen, sparen of investeren, hebben zij euro’s nodig. Ze vragen euro’s op de valutamarkt in ruil voor hun eigen munt.

Een voorbeeld: Als de ECB haar rentetarieven verhoogt, zullen buitenlandse beleggers meer in euro’s beleggen en zal de vraag naar de euro’s op de valutamarkt stijgen.

Hetzelfde gebeurt als bedrijven van buiten het eurogebied in het eurogebied investeren.. Zij richten hier een bedrijf op of nemen een bedrijf over. Om dit te kunnen betalen moeten ze hun eigen munt omwisselen in euro’s. Dit leidt tot vraag naar de euro’s op de valutamarkt.

In welke situaties worden er euro’s op de valutamarkt aangeboden?

Als bedrijven of particulieren uit de eurozone goederen en diensten importen uit een land buiten het eurogebied, dan hebben zij het valuta nodig van het land buiten het eurogebied.

Dit betekent aanbod van de euro’s op de valutamarkt en vraag naar het valuta uit het land buiten het eurogebied.

Ook als Europeanen in het buitenland beleggen, sparen of investeren leidt dit tot aanbod van euro’s op de valutamarkt.

4.3 De valutamarkt grafisch

Bladzijde 33 & 34 !

4.4 De betalingsbalans

Internationle transacties, het gaat hierbij om bedragen die het gevolg zin van de invoer en uitvoer van goederen en om geldstromen die voortvloeien uit internationale dienstverlening (zoals vervoer en toerisme).

Ook het overmaken van inkomens van en naar het buitenland, zoals rente en dividend, zijn internationale transacties.

Er gaan grote sommen geld over de grenzen door investeringen, leningen en beleggingen in het buitenland.

Al deze bedragen worden geregistreerd op de betalingsbalans!

De betalingsbalans van een land is een systematisch overzicht van de ontvangsten van het buitenland en de uitgaven aan het buitenland in een bepaalde periode.

De geldstromen die van invloed zijn op het nationaal inkomen worden geregistreerd op de lopende rekening. Kapitaalimport en kapitaalexport staan op de kapitaalrekening.

Lopende rekening

Op de lopende rekening van de betalingsbalans wordt de waarde van de internationale handel in goederen en diensten en de internationale overboekingen van inkomens van een land geregistreerd. Bij inkomens gaat het om de beloningen van productiefactoren.

Wanneer een bedrijf goederen exporteert, gaan die goederen het land uit. Maar dit bedrijft ontvangt geld uit het buitenland. Alleen de geldstroom wordt op de betalingsbalans bij de ontvangsten geboekt.

Elke inkomende geldstroom is een ontvangst en elke uitgaande geldstroom is een uitgave op de betalingsbalans.

Als de ontvangsten groter zijn dan de uitgaven spreken we van een overschot op de lopende rekening.

Als de ontvangsten kleiner zijn dan de uitgaven spreken we van een tekort op de lopende rekening.

Kapitaalrekening

Op de kapitaalrekening worden internationale investeringen, leningen en beleggingen geboekt.

Een voorbeeld: Wanneer Philips een vestiging opent in Mexico vloeit er geld van het eurogebied naar Mexico.

We spreken dan van kapitaalexport van het eurogebied en dat wordt op de betalingsbalans van het eurogebied geboekt aan de uitgavenkant.

Een voorbeeld: Ook een lening van een de ING aan de Indiase overheid of een belegging door een Spanjaard in buitenlandse obligaties, is kapitaalexport.

Kapitaal wordt geïmporteerd door het eurogebied wanneer geld uit het buitenland voor beleggingen, leningen of investeringen door het eurogebied ontvangen wordt.

Ook aflossingen op leningen die Nederland aan het buitenland heet verstrekt, worden aan de ontvangstenkant geboekt en vormen daarmee kapitaalimport.

Als de ontvangsten groter zijn dan de uitgaven is er een overschot op de kapitaalrekening. Als de ontvangsten kleiner zijn dan de uitgaven is er een tekort op de kapitaalrekening.

De lopende rekening en de kapitaalrekening vormen samen de betalingsbalans!!!

Het saldo van de totale betalingsbalans noemen we het materieel saldo. Betalingen aan het buitenland worden meestal betaalt in buitenlandse valuta’s.

ECB, Europese Centrale Bank, beheert de voorraad internationale betaalmiddelen. Een betaling aan het buitenland betekent dus dat de voorraad internationale betaalmiddelen van de ECB afneemt.

De voorraad internationale betaalmiddelen wordt ook wel valutareserve of deviezenreserve genoemd.

Betalingen van het buitenland aan het eurogebied leiden tot een toename van de valutareserve van de ECB.

Een materieel overschot op de betalingsbalans betekent dat de totale ontvangsten uit het buitenland groter zijn dan de totale uitgaven aan het buitenland zodat de valutareserve per saldo toeneemt.

4.5 Het verband tussen lopende rekening en kapitaalrekening

Saldo lopende rekening heeft invloed op de kapitaalrekening

Een overschot op de lopende rekening houdt in dat de export groter is dan de import dus dat een land meer geld uit het buitenland ontvangt voor goederen en diensten dan dat het uitgeeft aan goederen en diensten uit het buitenland.

Landen met tekorten op de lopende rekening teren in op hun valutareserve of lenen van landen met een overschot op hun lopende rekening. Als landen lenen in het buitenland is er een ontvangst op de kapitaalrekening. Tekorten op de lopende rekening gaan dus vaak samen met overschotten op de kapitaalrekening.

Het saldo van de kapitaalrekening heeft dus invloed op de toekomstige lopende rekening. De leningen die geboekt worden op de kapitaalrekening, leiden in de toekomst tot rentebetalingen die geboekt worden op de lopende rekening.

Internationale geldstromen en de valutamarkt

Import en export leiden tot internationale geldstromen. Door deze geldstromen veranderen vraag en aanbod op de valutamarkt waardoor de wisselkoers stijgt of daalt.

Alle ontvangsten op de betalingsbalans leiden dus tot vraag naar de munt op de valutamarkt en alle uitgaven tot aanbod van de munt op de valutamarkt.

Als landen een materieel overschot op de betalingsbalans hebben, zal de koers van hun munt stijgen omdat de vraag naar de munt op de valutamarkt groter is dan het aanbod. Bij landen met een materieel tekort zal de koers van hun munt dalen omdat de vraag naar hun munt op de valutamarkt kleiner is dan het aanbod.

Hoofdstuk 5: Economische samenhang

5.1 Valutamarkt als tussenschakel

De valutamarkt is de schakel tussen binnenland en buitenland.

Zowel in het eurogebied als in het buitenland zijn er verschillende markten die onderling met elkaar samenhangen. Via de valutamarkt is er ook een samenhang tussen de markten in het eurogebied en de markten in het buitenland. Dit onderlinge verband wordt steeds belangrijker door het toenemende vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en arbeid.

5.2 Inflatie en wisselkoers

Inflatie beïnvloedt de wisselkoers

Inflatie beïnvloedt de wisselkoers

Wanneer de inflatie in de eurolanden hoog is ten opzichte van andere landen, dan verslechtert de internationale concurrentiepositie. Er zal minder vraag zijn naar exportproducten van de eurolanden. De vraag naar euro’s op de valutamarkt zal dalen en de wisselkoers daardoor ook.

Bedrijven berekenen de gestegen energiekosten door in hun prijzen waardoor inflatie ontstaat.

Landen met lage inflatie ten opzichte van het buitenland hebben een sterke internationale concurrentiepositie. Omdat de producten van zo’n land goedkoop zijn, zijn ze ook in trek in het buitenland en is de export hoog. Er zal veel vraag zijn naar hun munt op de valutamarkt.

Wisselkoers beïnvloedt de inflatie

Een verandering van de wisselkoers heeft op haar beurt invloed op het binnenlands prijspeil. Als de euro apprecieert, worden geïmporteerde producten voor de eurolanden goedkoper.

Als deze daling van de importprijzen wordt doorberekend in de binnenlandse prijzen, zal de inflatie in de eurolanden laag blijven.

Via de export kan de inflatie eveneens verminderen als de wisselkoers stijgt. Door appreciatie wordt de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland slechter en zal de export en dus de productie dalen. Hierdoor daalt de bezettingsgraad en zal de kans op inflatie afnemen.

5.3 Wisselkoers, internationale handel en werkgelegenheid

Als de wisselkoers van de euro daalt, worden producten uit het eurogebied goedkoper voor het buitenland. De internationale concurrentiepositie van het eurogebied is dus verbeterd.

Door een daling van de koers van de euro al tevens de import van het eurogebied uit de VS afnemen omdat de Amerikaanse producten voor het eurogebied duurder worden.

Wisselkoers Stijgt --> internationale concurrentiepositie Daalt --> Export Daalt --> Import Stijgt --> Productie Daalt --> Werkgelegenheid Daalt

5.4 Europese centrale bank en rentebeleid

De ECB is de centrale bank van de economische en monetaire unie (EMU).

De belangrijkste taak van de ECB is het monetair beleid. Het doel van het monetair beleid van de ECB is het handhaven van de koopkracht van de euro.

Rente en bestedingen

De ECB houdt de inflatie laag met het rentebeleid. Via het rentebeleid gebruikt de ECB de rentestand als instrument om de bestedingen te beïnvloeden. Als de ECB de offciële rente verhoogt, zullen de banken die renteverhoging volgen, waardoor de rente op de geldmarkt stijgt. De geldmarkt is een onderdeel van de vermogensmarkt.

Bij overbestedingen zijn de bestedingen hoog en wordt er veel geproduceerd (hoogconjunctuur).

Na een verhoging van de rentestand wordt er minder geleend en meer gespaard waardoor de bestedingen worden afgeremd. Hierdoor is er minder kans op inflatie.

Bij een onderbesteding is de productiecapaciteit niet volledig bezet. Er is werkloosheid. Door de rente te verlagen zal er meer geleend worden en minder gespaard worden en nemen de bestedingen en de productie toe. De werkloosheid zal dan verminderen.

Recessie: De economische groei daalt.

Renteveranderingen zullen niet door alle landen gelijkelijk gewaardeerd worden.

Rente en wisselkoers

Als de rentestand in het eurogebied omhoog gaat, trekt het buitenlandse geleggers aan.

Buitenlands geld wordt omgezet in euro’s waardoor op de valutamarkt de vraag naar euro’s stijgt en dus de koers van de euro ook.

Rente in de eurozone Stijgt --> Beleggingen uit het buitenland Stijgt --> Vraag naar euro’s op valutamarkt Stijgt --> Wisselkoers euro Stijgt

Rente in eurozone Stijgt --> Beleggingen uit eurozone in buitenland Daalt --> Aanbod van euro’s op de valutamarkt Daalt --> Wisselkoers euro Stijgt

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.