Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Boeddhisme

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 15555 woorden
  • 24 januari 2003
  • 1232 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
1232 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding

Mijn profielwerkstuk gaat over boeddhisme. Ik heb voor dit onderwerp gekozen omdat ik het al een tijd een interessante religie vond en er graag meer over te weten wilde komen. Bij het zoeken van de informatie kwam ik er echter achter dat wij vooral in het bezit zijn van algemene informatie over het boeddhisme, dus wie Boeddha is, hoe hij tot zijn beroemde leer kwam, wat het boeddhisme nou precies inhoud etc. Ik wilde echter graag meer weten over de cultuur. Hier over was tot mijn spijt niet veel informatie beschikbaar. Ik heb voor de volgende deelvragen gekozen:

1. Hoe is het boeddhisme ontstaan?

2. Wat houdt het boeddhisme in?
3. In welke vormen wordt het boeddhisme onderverdeeld?
4. Kent het boeddhisme een God? Zo ja, welke?
5. In welke landen komt het boeddhisme voor?
6. Wat is de positie van de vrouw in het boeddhisme?
7. Hoe staan boeddhisten tegenover reïncarnatie?
8. Welke rituelen kent het boeddhisme?
9. Welke vormen van kunst komen in het boeddhisme voor?
10. Wat is de kledingstijl van de boeddhisten?
11. Hoe staan ‘het westen’ en boeddhisten tegenover elkaar?

Mijn hoofdvraag is: Hoe staat het boeddhisme tegenover leven en dood en hoe heeft deze houding de kunst beïnvloed?

Het eerste deel van het werkstuk gaat over hoe het boeddhisme is ontstaan, wat het precies inhoudt, wie belangrijke personen zijn en wat de vaste gebruiken in het boeddhisme zijn. Daarna ga ik dieper in op de kunstuitingen in het boeddhisme: de kleding, bouwstijl, schilderkunst etc. Tot slot vertel ik hoe de westerse wereld en de boeddhistische wereld met elkaar omgaan.

Hoe is het Boeddhisme ontstaan?

In circa 560 voor Christus werd een jongen, genaamd Siddhartha Gautama geboren. Hij stamde uit het adellijk geslacht van de Sakya's en noemde zichzelf later veelal Sakyamuni: de wijze uit het geslacht Sakya. Omdat hij zelf geen geschriften heeft nagelaten, moet men voor zijn biografie een beroep doen op de Sanskriet-teksten van het Mahayana en op de Pali-teksten van het Hinayana. De historische feiten zijn echter zeer door legenden overwoekerd. Gautama's vader, Sjuddhodhana, was vorst van Kapilavastu in Magadha (Noordoost-Indië), zijn moeder, Maya, stierf zeven dagen na Siddhartha's geboorte. Hij kwam ter wereld in het woud Lumbini. Bij zijn geboorte droeg hij de 32 gunstige kentekenen (mahavyanjana) van een groot man. Op hetzelfde ogenblik werd ook zijn latere vrouw, Yasjodhara, geboren. Koning Suddhodana kreeg te horen dat hij, om de koninklijke toekomst van zijn zoon zeker te stellen, ervoor moest zorgen dat zijn zoon nooit de ellende van het menselijk leven te zien kreeg. Daarom bouwde hij voor zijn zoon drie paleizen en omgaf ze met wachters, die moesten voorkomen dat de prins te zien kreeg wat het leven als mens inhield. Siddharta Gautama was een heel begaafd kind. Hij had een geweldige uitstraling en overtrof zijn tijdgenoten in vaardigheid en geleerdheid. Omgeven met alle denkbare verrukkingen van het werledse leven, bleef hij onwetend van de pijn die het bestaan van de mens met zich meebrengt. De prins huwde Yasodhara. Toen hij 29 was geworden zou hij bijna koning worden. Maar op een dag wilde hij een kijkje nemen buiten zijn streng bewaakte omgeving. De koning probeerde hem hiervan te onthouden maar toen dit niet lukte, gaf hij opdracht alles wat de prins zou kunnen storen uit de stad te verwijderen. Op de vier uitstapjes die Siddharta maakte en die in de boeddhistische traditie bekend staan als de ‘Vier Gezichten’, kwam hij echter in aanraking met ouderdom, ziekte en dood en ontmoette hij een asceet die zich inspande om het lijden te overstijgen. Diep onder de indruk van deze vierde ontmoeting, zwoer Siddharta zijn leven als prins vaarwel te zeggen en de waarheid te zoeken over de situatie waarin de mens verkeert. Nadat hij zijn besluit had genomen keerde hij terug naar het paleis, waar hem verteld werd dat hij een zoon had gekregen. Hij kon hier niet blij om zijn. In het paleis stond alles hem tegen. Die nacht vertok Siddharta uit het paleis. Bij de stadspporten stonden honderden gewapende mannen. Maar een deva (god) deed zachtjes de poort open. Siddharta wilde een boeddha worden. Hij had drie gele gewaden, een bedelnap en de andere dingen die een monnik nodig heeft: een scheermes, een naald, een zeef en een riem. Siddharta stond nu aan het begin van het pad der bevrijding waarvan geen terugkeer mogelijk is, en aan het eind waarvan hij de volmaakte wijsheid bereikte en de vlam van het lijden volledig uitdoofde.


Siddharta
Siddharta leefde als prins in grote luxe, maar die grote rijkdom kon hem niet bevrijden van wedergeboorte, ouderdom, ziekte en dood. Daarom zag hij af van alle aardse genoegens, verbrak hij zijn banden met de wereld en trok hij het woud in om heil te zoeken. De boeddha zag gaandeweg in dat verzaking geen eind maakt aan het lijden. Hij gaf toe dat een mens veel kan winnen bij het leiden van een eenvoudig, ascetisch leven, maar hij vond ook dat extreme kwelling niet bijdraagt tot het pad van bevrijding. In zijn zoeken naar verlichting sloot de bodhisattva (Siddharta) zich aan bij vijf asceten die heel streng voor zichzelf waren. Bij hen leerde hij de extreemste zelfkwelling verduren. Hij verzwakte door honger en pijn. Zelfs zijn mooiste kenmerken (de 32 kenmerken van een groot man) vervaagden. Uiteindelijk besefte de bodisattva dat extreme onthouding niets oplevert. Hij besefte dat de mens evenwicht nodig had en besloot een einde te maken aan zijn extreem ascetisme. Toen verlieten de vijf asceten hem, omdat ze dachten dat hij opgaf. Bodisattva ging alleen verder. Op een nacht richtte hij zijn meditatie op de ware aard van de wereld. Hij zag hoe alles voortdurend rijst en daalt en hoe het een altijd uit het ander voortkomt. Toen hij de causale wet van het Afhankelijke Ontstaan (pratityasa mutpada) begreep, zag hij ten slotte de sleutel waarmee men de samsara (de eindeloze kringloop van geboorte en dood) kon doorbreken en daarmee bereikte hij de volmaaktheid. Zijn grote inzicht stelde hem in staat de vuren van begeerte, haar zelfdeceptie, die hem tot dan toe aan wedergeboorte en lijden had gebonden, volledig ‘uit te blazen’, dit is Nirvana. Op dat moment werd hij de Boeddha.
Zijn verlichting was op zich het hoogste dat de Boeddha bereikte, maar de leer van de Dharma (Waarheid) die daaruit voortvloeide, legde de grondslag voor het Boeddhisme.
Na een tijd van strijd en aarzeling of hij zijn nieuw inzicht voor zich zou houden, of het aan iedereen zou meedelen, trok hij de wereld in om het verlossend inzicht te verspreiden. De gemeenschap van monniken en nonnen die hij stichtte, zorgde ervoor dat zijn leer werd overgeleverd aan toekomstige generaties. De Boeddha hield zijn eerste preek voor de vijf asceten die zijn metgezellen waren geweest. Hij legde uit wat zijn verlichting inhield. De asceten waren zo getroffen door de diepte van zijn inzicht en het nieuwe van zijn boodschap dat een van hen ter plekke arhat werd, dit is iemand die door de leer van de boeddha het nirvana bereikt. Deze preek wordt ‘Het in beweging zetten van het wiel van de Dharma’ genoemd. Deze preek wordt nog steeds herdacht.
Ondanks bestrijding en tegenwerking kreeg hij al spoedig vele volgelingen. Deze vormden een gemeenschap van monniken: de Sangha. De Boeddha zelf bleef rondzwerven. Hij wees geen opvolger aan. De Sangha had als taak de Dharma na zijn dood in stand te houden. Boeddha’s laatste woorden waren: ‘Al wat samengesteld is, is vergankelijk. Blijf nijver streven.’ Hij begon te mediteren op de verschillende stadia van zijn volledige, definitieve uitdoving (parinirvana), waarna hij nooit weer herboren werd.
Door de zorgen van zijn geliefde leerling Ananda en enkele andere discipelen werd zijn lijk verbrand. Zijn overblijfselen werden als relikwieën vereerd, in acht delen verdeeld en bewaard in stupa's (koepelvormige grafheuvels.)

Wat houdt het Boeddhisme in?

In het Boeddhisme heeft men een bepaalde leer, die men volgt alsof men een soort pad betreedt. Als dat pad is afgewandeld, heeft men zijn doel bereikt, het Nirvana. De boeddhistische leer en oefeningen worden van oudsher onderverdeeld in 3 groepen:
1. Shila, zedelijke beheersing
2. Samadhi, "concentratie" die allerlei "geestelijke technieken" omvat, meestal meditatie genoemd
3. Prajna, wijsheid
Deze drie moeten gelijktijdig worden ontwikkeld, anders is men niet in evenwicht Als er een van de drie onderontwikkeld is of ontbreekt, bijvoorbeeld de wijsheid, kan dit de oorzaak zijn van het niet begrijpen van de inzichten die je tijdens de meditatie krijgt, of dat men de ervaringen bezit maar de betekenis ervan niet weet. Zonder zedelijk inzicht is het vaak onmogelijk de noodzakelijke kracht te ontwikkelen die nodig is bij de meditatie.
De wijsheid is in zekere zin zowel het begin als het einde van het pad, als ze een hogere vorm aanneemt. Waar men mee beginnen moet met de wijsheid, is de beheersing van de basisleer van Boeddha. Dit zijn geen strakke geloofsregels waar men zich aan moet houden, want Boeddha zag zelf wel in dat dingen kunnen veranderen. Volgens de vrije geest van Kalama Sutta moeten de lessen van Boeddha dan ook gezien worden als hulpmiddel (upaya) om bepaalde resultaten te bereiken.

Duhkha & Sukha
Boeddha ging op zijn eigen geestelijke zoektocht om het probleem van Duhkha op te lossen, en niet om vragen zoals "Wie heeft de wereld geschapen" en "Wat gebeurt er met ons na de dood" op te lossen.
Duhkha wordt vaak met "lijden" vertaalt, maar het beslaat eigenlijk een heel spectrum van psychische en emotionele toestanden. Het is op te vatten alsof er in het leven geen blijvende rust of vrede bestaat, maar dat men eeuwig onder druk staat en altijd onderworpen is aan ontwrichting. Het is dan ook niet zo dat boeddhisten geloven dat het leven alleen uit lijden bestaat, want tegenover de Duhkha staat Sukha. Dit is een prettig gevoel dat volledig wordt erkend en geen problemen geeft. Omdat de Duhkha wel problematisch is, moet men daar iets aan doen.
Het menselijk ras is grenzeloos optimistisch. De mens wil de dingen niet zien zoals ze werkelijk zijn en viert daarom een soort strijd met zichzelf, omdat hij zich als het ware verzet tegen het leven door de werkelijke pijn niet te aanvaarden. Zelfbedrog is dus een belangrijke oorzaak. Als men zich wel openstelt en de realiteit van het lijden bewust accepteert, kan men de problemen oplossen en hier zelfs voor beloond worden. De positieve kant van het lijden is dat men er geestelijke diepgang door kan krijgen : de volheid van zijn "mens zijn". Het brengt hem volledig in contact met andere mensen en de rest van het universum. Het lijden kan ook het beste in de mens naar voren brengen, zijn dapperheid en zijn beste mogelijkheden.
Een van de scheppingen die de geest het dierbaarst is, is dat we een heel bijzonder persoon zijn die we vervolgens 'ik' noemen. Die 'ik' is een afzonderlijk blijvend ego of 'zelf'. Op een zeker moment is de wereld dan verdeeld in het 'ik' en de rest. Deze 'ik' moet een boeddhist dus eest zelf ontdekken. Centraal in de leer van Boeddha staat de doctrine van anatman, het 'niet-zelf'. Hierbij wordt de gedachte van een 'ik' in de alledaagse wereld niet verworpen. We hebben een solide en evenwichtig ego nodig om in de samenleving te kunnen functioneren. Uiteindelijk is dat 'ik' niet echt, maar slechts een naam, een denkbeeldige constructie die geen overeenstemming vertoont met de werkelijkheid. Door deze scheiding ontstaan allerlei problemen. Als de geest de gedachte van een 'ik' eenmaal heeft ontworpen en geaccepteerd probeert de boeddhist deze te 'beschermen' en bevestigingen van dit bestaan te zoeken. Hoewel het niet op te vatten is dat hij gevangen zit in de kronkelingen van het ego, is er iets in hem wat groter is en verder reikt : een geheel andere wijze van bestaan.

De vijf Skandha's
Het ontstaan van de 'ik' kan men ook ontleden in basisonderdelen, die men traditioneel verdeelt in vijf standaardgroepen, de zogenaamde vijf Skandha's. Deze vijf Skandha's hecht de mens aan het aardse leven, dus moet men zich ervan onthechten. De vijf Skandha’s zijn:
1. De fysiek, dat wil zeggen, het lichaam en de vijf zintuigen. De mens moet hier geen waarde aan -hechten en moet zich ervan losmaken
2. Het gevoel
3. De waarneming. Door waarneming neemt de kennis van de mens toe en wil men iets bereiken in het leven. Dit alles moet gebroken worden, omdat het immers om inzicht gaat en omdat de eigenlijke taak van de mens uit de verlichting bestaat, het zich losmaken van wereld en leven.
4. De geestelijke formaties (impulsen en emoties)

5. Het bewust zijn of de geest.

Dharma's
De Abhidharma is de systematisch filosofische indeling van de vroege boeddhistische school. Hier wordt een zoektocht gedaan naar de kleinste belangrijkste elementen van het levensdoel. Deze kleinste elementen worden Dharma's genoemd en zijn eerder krachten te noemen dan substanties, ze zijn onstoffelijke verschijningen. De leer van de Dharma's is, net zoals alle andere lessen van Boeddha, niet bedoeld om op z'n gezag aan te nemen. Het is de bedoeling dat de boeddhist door middel van innerlijke rust en stilte deze flitsen of verschijningen ontvangt zodat hij nooit meer het slachtoffer zal worden van het conventionele bestaan

De Samsara & Het Karma
In het boeddhisme is er de gedachte van de wedergeboorte. De Ziel van de mens zal altijd in het rad van de wedergeboorteblijven, de Samsara. De enige manier om uit dit rad te komen is door te ontsnappen of dit cyclische levensproces te verbreken door het Nirvana te bereiken. Als de ziel van een boeddhist in dit leven nog niet verlicht is, kan hij dit proberen in zijn volgende leven. Daarom is het voor hem belangrijk dat hij in dit leven goed leeft, zodat hij ook een goed leven terug krijgt in z'n volgende leven. Als hij niet goed leeft, zal hij als gevolg daarvan dus ook een mider goed leven leiden in zijn volgende leven. Deze 'wet' van oorzaak en gevolg wordt het Karma genoemd en heeft dus betrekking op de gevolgen en acties van het lichaam, taal en geest. Het is niet zo dat alles wat er met een persoon gebeurt, het gevolg is van zijn Karma.
Er zijn namelijk ook krachten werkzaam die niet met het Karma te maken hebben en allerlei omstandigheden van buitenaf hebben ook invloed op de dingen die met ons gebeuren.

Nirvana
Het einde van het pad wordt in vroege geschriften vergeleken met het uitblazen van een kaars als er niet meer genoeg brandstof is om hem brandend te houden. Dat is het Nirvana. De indentificatie met een eigen 'ik' is opgehouden, evenals het verlangen en de drang om als persoon verder te gaan. De waan is vervangen door helderheid en de Dharma's zijn volledig tot kalmte gekomen. Het rad van de wedergeboorte is eindelijk doorbroken en de boeddhist heeft zijn doel bereikt.
Het is niet zo dat deze toestand een volledig niets of een bovenzinnig iets is. Het is een toestand die 'voorbij' geboorte en dood ligt. Het ligt aan een andere kant buiten bestaan en niet bestaan en is niet te beschrijven, dan dat het een en al gelukzaligheid is. Wanneer de lichamelijke dood plaatsvindt, bestaat er uiteindelijk een andere verdere overgang, het Parinirvana. Ook dit kan niet in woorden worden uitgedrukt.


De 4 nobele waarheden

De 4 nobele waarheden worden zo genoemd, omdat ze je, als je ze op de juiste wijze beoefent, tot een nobel mens maken. Je zult dan direct de ervaring hebben dat je geest wordt bevrijd.
Hier volgen de 4 nobele waarheden:
· De nobele waarheid van het lijden.
· De nobele waarheid van de oorzaak van het lijden.
· De nobele waarheid van het ophouden van het lijden.
· De nobele waarheid van het pad dat leidt tot het ophouden van het lijden.

De laatste waarheid is die van het achtvoudige pad dat je moet volgen om nobel te worden. Het is het middel dat leidt tot het ophouden van al het leed. Hier voor moet je:

1 De juiste visie hebben.
2 Juist denken.
3 Juist spreken.
4 Juist handelen.
5 Het juiste levensonderhoud hebben.
6 De juiste inspanning geven.
7 De juiste achtzaamheid hebben.
8 De juiste concentratie hebben.

1 > Je moet leven in overeenkomst met de vier waarheden.
2 > Je moet denken zonder wreedheid, hebzucht en boosheid.

3 > Je moet de waarheid spreken, niet roddelen, geen ruwe of harde taal gebruiken of als een kip zonder kop praten.
4 > Je mag mensen en dieren niet doden of kwetsen en niet stelen of mensen gebruiken.
5 > Je moet een eerlijk een waardig beroep uitoefenen.
6 > Je moet zorgen dat het goede blijft en het slechte verdwijnt.
7 > Je moet accepteren wat zich hier en nu voordoet.
8 > Je moet je richten en concentreren op de dingen die het waardig zijn en op dat wat nu gebeurt.
Onthechting speelt in het Boeddhisme een grote rol, de boeddhist mag zich aan niets en
niemand hechten. Men moet proberen los te komen van materiële zaken. Wanneer je
nergens aan gehecht bent hoef je ook niet te lijden wanneer je het kwijt raakt. Wanneer je
nergens meer aan gehecht bent en zonder materiële dingen kunt leven, heb je de zin van
het leven gevonden, en weet je waar het leven om draait.

De drie sieraden

De Boeddha is één van de drie sieraden van het boeddhisme. De andere twee zijn de dharma ofwel de leer van Boeddha, en de sangha ofwel de boeddhistische gemeenschap. Alle boeddhisten verbinden zich aan deze drie idealen en nemen deze als hun leidraad voor het leven.
De vijf voorschriften zijn:

1. Levende wezens niet schaden of doden;
2. Geen dingen nemen die je niet gegeven worden;
3. Verstandig en zuiver leven;
4. Niet onvriendelijk of oneerlijk doen;
5. Geen verdovende middelen of alcohol gebruiken.

Ieder mens kan zichzelf verlossen van innerlijke binding aan materie en lijden en daarmee van het lijden zelf, en verlicht worden, door dit Pad te gaan en door zijn toevlucht te zoeken bij “De Drie Juwelen”, namelijk Boeddha. Als een historische figuur en als een beginsel van verlichting. Dharma - De leer en tegelijk de komische wet, en Sangha – De gemeenschap, zoals die van de monniken als van diegenen die de komische wet hebben verwezenlijkt.
Drie keer heeft Boeddha “Het Rad van de Leer aan het draaien gebracht”. Dat wil zeggen een rede gehouden waarin hij achtereenvolgens drie niveaus van begrijpen aansprak. Van hieruit zijn er drie verschillende richtingen ontstaan, die “De Drie Voertuigen genoemd worden. Die voertuigen zijn:

1. Hinayana – het “Kleine Voertuig”, ook wel de Theradava genoemd. In deze beginleer gaat men ervan uit dat ieder mens door vele levens heen verlichting kan bereiken door zelfdiscipline en voor zichzelf alleen. Diegene die zich daar naartoe richt op de Vier Waarheden en het Achtvoudige Pad te volgen. En het doel willen bereiken van Nirvana, dat is de plek waar alle lijden meteen zijn opgelost.

2. Mahayana – het “Grote Voertuig” die wordt ook wel Bodhistvayana genoemd. In deze “middenleer” wordt ervan uit gegaan dat de verlichting alleen te bereiken is via hulp van buitenaf. Training en lering door een verlichte leraar, maar ook geloof en toewijding en de hulp van de tijdloze voeren de Bodhisattva’s naar het boeddhaschap. Het doel is de absolute leegte.


3. Vajrayana – het “Diamanten Voertuig”, ook wel de Tantrayana genoemd. Deze eindleer gaat uit van de opvatting dat ieder wezen potentiële Boeddha is; hij is zich daar niet van bewust door de dichte mist van onwetendheid en verwarring die zijn geest verduistert. Dit is ook de oorzaak van lijden.

Zowel de woorden als de beeldentaal van Mahayana en Vijrayana zijn rijk aan symboliek. Ieder aspect van verlichting vindt zijn uitbeelding in een van de Boeddha’s en de Boddhisattva’s en in de godengestalten die vaak overgenomen zijn van oudere religies. Het aanschouwen van beelden is een meditatieoefening tot innerlijk contact met het uitgebeelde aspect, waarbij elk handgebaar, elke houding, elk afzonderlijk attribuut een symbolische betekenis heeft.

In welke verschillende vormen wordt het boeddhisme onder verdeeld?

Door de ontwikkelingen binnen het Boeddhisme is er niet meer een gemeenschappelijk geloof, maar bestaat het Boeddhisme uit verschillende stromingen. We kunnen de drie belangrijkste, meest voorkomende stromingen onderscheiden:
1. Het Theravada Boeddhisme ( ook wel Hinayana Boeddhisme )
2. Het Tibetaans Boeddhisme
3. Het Mahayana-boeddhisme
4. Het Zen Boeddhisme , waarvan de belangrijkste het Japans Boeddhisme
1 Het Theravada Boeddhisme
Volgens de volgelingen van het Theravada of 'De weg van de oudste' ligt de oorsprong van deze school in de Sthaviravada denkrichting, die ontstond in India na de dood van Boeddha. Zij beweren dat hun traditie de werkelijke leer van de lessen en oefeningen van Shakyamuni zelf vertegenwoordigt. In hun ogen is dit het vaste punt van vertrouwen temidden van de chaos van veranderingen over een periode van 2500 jaar, hoewel anderen er weer hun eigen mening over hebben. De belangrijkste schriftelijke basis wordt gevormd door de Pali-capon en deze taal wordt nog het meest gebruikt bij gezangen en dingen die voor erediensten zijn toegeschreven. Ook is er een lange, levendige traditie van zowel Pali-geleerdheid als meditatie. In de landen waar deze monniken zich richten op grote tempels en kloosters om hun studie te verrichten, zoeken individualistische boeddhisten plaatsen om zich af te zonderen en te mediteren. Als teken van verwerping van de wereldse waarden, moeten de monniken zich kaal scheren en dragen ze traditionele okerkleurige of oranje gewaden. Ze hebben haast geen bezittingen en leggen de belofte tot kuisheid af.Door allerlei strenge regels is hun leefwijze sterk begrensd en moeten ze altijd zeer bedachtzaam zijn bij wat ze doen of zeggen.

De belangrijkste Theravada feesten

· Het feest van de geboorte van Boeddha
· De verlichting en Paranirvana ( Sri Lanka=Wesak ; Thailand=Vaisakka Puja )
Deze vinden plaats op de dag van volle maan in mei en de Kathina in oktober of in november aan het eind van het regenseizoen, wanneer er een einde komt aan de drie maanden durende retraite van de monniken. De gelovigen brengen dan geschenken ; in dit geval vaak stof voor de gewaden.
· Uposatha dagen ( bij volle en halve maan ) en andere festiviteiten trekken vele gelovigen, die dana ( =giften ) schenken, waarbij ze ook voedsel aanbieden. Vaak is er daarna een gemeenschappelijk maal en wordt een aantal rituelen uitgevoerd. Het is gebruikelijk dat men chant uit de Pali-geschriften, zegeningen worden gegeven ; de abt spreekt de mensen toe en soms is er een periode van stille bezinning en het voorlezen van de vijf leefregels. Een belangrijk ritueel is het reciteren van de Paliformules. Hierbij bevestigt men het geloof in Boeddha, Dharma en Sanga opnieuw.
Het is een soort boeddhistische communie en kan op diverse niveaus worden geinterpreteerd. Zo kan men het geloof in de historische Boeddha Shakyamuni bevestigen, of men kan vertrouwen en geloof bevestigen in je eigen boeddhistische aard ; de Boeddha in jezelf

2 Het Tibetaanse Boeddhisme
Voor de 7de eeuw was er in Tibet de traditionele Tibetaanse sjamanistische Bon-religie (uitspraak= Bon). Bij deze godsdienst, waarbij men geloofde dat alles een ziel heeft, kregen natuurgoden, demonen en geesten offers in ruil voor bescherming van het huis, het vee of de oogst. De gebedsvlaggen vonden hun oorsprong in de Bon-religie. Deze vlaggen worden opgehangen op bruggen, tenten, daken. op kegelvormige steenhopen bij de rotsen en boven op de hoge bergpassen. De gebeden en mantra's, die door middel van een houtblok op katoenen stof in vijf kleuren (blauw, geel, groen, wit en rood) zijn gedrukt, worden door de wind naar het heelal gevoerd, De gebedsvlaggen dienen tot heil van alle levende wezens.
Het Tibetaans boeddhisme, ook wel lamaisme genoemd, werd in de 7de eeuw tijdens de Tufan-dynastie van koning Songtsen Gampo vanuit India ingevoerd door de twee vrouwen van de koning. Het is ontstaan uit het Vajrayana (Diamanten voertuig) - boeddhisme en is naast het Hinayana- en Mahayana-boeddhisme de derde vorm.
Het Tibetaanse boeddhisme volgt grotendeels de Mahayana-tradities, meer probeert de verlichting binnen een leven te bereiken. Daarbij maakt het nog eens gebruik van de mysterieuze praktijken van het bon-geloof. Na de val van de tufan-dynastie viel Tibet uiteen in en paar onafhankelijke gebieden die allemaal hun eigen boeddhistische school of sekte stichtten.
De belangrijkste sekten van het Tibetaans boeddhisme zijn de Nyingmapa, Kagyupa, Sakyapa en Gelukpa.Westerse geleerden verdelen het Tibetaans boeddhisme, volgens de kleur van de door de Lama's gedragen hoofdkappen, in de roodkap-sekte (de sektes Nyingmapa, Kagyupa en Sakyapa) en de geelkap-sekte (de sekte Gelukpa).De stichter van de geelkap-sekte was Tsong Khapa (1357-1419), geboren in Amdo(Nu de provicie Qinghai). Het eerste klooster van de geelkap-sekte, het Ganden-klooster,werd gesticht in 1409 ; Tsong Khapa zelf was de eerste abt. Zijn volgelingen stichtten het Drepung-klooster (1416), het Sera-klooster (1419) en het Tashilhunpo-klooster (1447) in Xigaze. De neef van Tsong Khapa, Gedun Drub, werd in 1438 abt van het Ganden-klooster en hoofd van de geelkap-sekte. Hij stichtte ook het Tashilhunpo-klooster.


De Dalai Lama
De Dalai Lama is de incarnatie van de Bodhisattva Avolokitesjvara. Hij kan niet eerder boeddha worden en zich in het nirvana oplossen voordat hij de hele mensheid door de leer van Boeddha verlost heeft van het lijden van de wedergeboorte. Daarom wordt hij steeds maar weer opnieuw geboren. Hij is de hoogste priester (Lama) van de Gelukpa's. Volgens Tibetaanse bronnen heette de eerste Dalai Lama dGe-'dun-grub-pa. De belangrijkste Dalai Lama was de vijfde ; Ngag-dbang bLobzang (1617-1682).Hij kreeg naast geestelijke ook wereldlijke macht over een groot deel van Tibet. Hij maakte de hoofdstad Lhasa tot zijn residentie en begon er de bouw van de Potala, het beroemde paleis van de Dalai Lama.
De huidige Dalai Lama (de 14de) werd geboren op 6 juli 1935 in het dorp Takster in Qinghai. Op 2-jarige leeftijd werd hij herkend. Enkele factoren die tot zijn ontdekking leidden waren, dat het hoofd van de 13de opgebaarde Dalai Lama naar het oosten wees. In het water van het orakelmeer Lhamo Latso bij Lhasa, beroemd om de visioenen, vond men ook aanwijzingen over de verblijfplaatsvan de gezochte opvolger. De leider van de groep die op onderzoek uitging, verkleedde zichzelf als bediende, maar zodra hij het huis binnenkwam, sprong het kind op zijn schoot en vroeg hem om de rozenkrans die van de 13de Dalai Lama was geweest. Met toonde het kind vervolgens verschillende religieuze voorwerpen, waaruit hij alleen die koos, die aan de 13de Dalai Lama hadden toebehoord. Vanaf zijn 6de jaar ontving de Dalai Lama in Lhasa een religieuze opvoeding. Op zijn 13de jaar werd hij officieel toegelaten tot de Sera- en Drepung-kloosters. Toen hij 14 jaar was, werd hij staatshoofd. Op 24-jarige leeftijd egde hij voorbereidende examens af in de kloosters Sera, Drepung en Ganden. Een jaar later legde hij zijn eindexamen af en ontving een Master's Degree in de metafysica. Na de verovering van Tibet door de Chinese Volksrepubliek is hij in 1959 naar Noord-India uitgeweken.
De ontdekking en bevestiging van een nieuwe Dalai Lama is een ingewikkeld proces. Vaak zal de Dalai Lama voordat hij sterft een aanwijzing geven over zijn incarnatie en waar men de volgende Dalai Lama moet proberen te vinden.
De kinderen worden herkend aan speciale krachten,hun gedrag of hun geboortedatum.Het onderzoek wordt in het geheim uitgevoerd, om voorspellingen van orakels, vreemde tekenen enzovoort te kunnen na trekken. Kinderen die als mogelijke kandidaten worden uitgezocht, moeten een aantal testen ondergaan. Na het overlijden van een Dalai Lama wordt er meteen naar de nieuwe incarnatie van de bothisattva gezocht, soms jarenlang. Tot de volwassenheid van de Dalai Lama voert een regentschap het bewind.

De Panchen Lama
De Panchen Lama is een incarnatie van een Dhjani-boeddha. Hij is de tweede opperlama en zetelt sinds 1663 in het klooster Ta-schi (vandaar Ta-schi of ook wel Panchen Rimpoche genoemd). Ook de Panchen Lama, die overigens nooit een pij draagt, moet, omdat hij een incarnatie is, gevonden worden. De rivaliteit tussen de Dalai Lama en de Panchen Lama wordt versterkt door binnen- en buitenlandse politieke tegenstellingen ; de Dalai Lama steunde meer op India en Engeland, de Panchen Lama meer op China. Bij de laatste Panchen Lama (de 10de) veranderde dit.
De 10de Panchen Lama werd in 1938 geboren in Qinghai. Pas op zijn 11de jaar werd zijn incarnatie officieel bevestigd. Vanaf zijn jeugd bleef deze Panchen Lama in handen van de Chinezen. Vanaf 1959 was hij in dienst van de Chinezen als woordvoerder van Tibet. In de jaren zestig kwam hij in opstand tegen deze rol en ging hij openlijk de Dalai Lama steunen. Daarom verdween hij een paar jaar. Vanaf 1978 woonde hij in Beijing, getrouwd met een chinese vrouw. Een- of tweemaal per jaar ging hij naar Xigaze (naar het Ta-schi klooster). Op een van die bezoeken, op 28 januari 1989, stierf hij, 51 jaar oud. Enkele dagen voor zijn dood had hij in Xigaze iets gezegd dat de Chinezen niet beviel. Kort daarop berichtten zij, dat hij aan een hartaanval was overleden. De meeste mensen geloven natuurlijk dat hij door de Chinezen is vermoord, wat waarschijnlijk ook zo is.
De 11de Panchen Lama is al gevonden en is immidels zes jaar oud. hij wordt echter, samen met zijn ouders, door de Chinezen vastgehouden. De Chinezen wijzen een andere Panchen Lama aan, maar de Dalai Lama en zijn volgelingen weten zeker dat dat niet de juiste Pachen Lama is.


Kloosters
De ontelbare kloosters in Tibet (Gompas= plaatsen van meditatie) werden enkele eeuwen na de dood van Boeddha Sakyamuni opgezet door rondtrekkende monniken uit India. De kloosters, een belangrijk element in het politieke, religieuze en culturele leven, varieerden in grootte van enkele tot duizenden monniken.
Voor 1959 was Tibet een van de meest religieuze landen ter wereld met heel oude en geleerde kloostertradities. Nu is het hele kloosterleven veranderd, alleen gebedsdiensten en het zingen van mantra's (gebeden) zijn toegestaan. Sinds de Chinese invasie van 1950 is 60% van de zeer omvangrijke Tibetaanse literatuur op het gebied van filosofie, geschiedenis en biografie verbrand.De kloosters waren vroeger economisch onafhankelijk en hoefden geen belasting te betalen. Als zij land bezaten, was de plaatselijke bevolking voor hen werkzaam. Verder dreven zij ook handel ; de grote kloosters waren erg rijk.
Om de kloosters staat meestal een muur. Op het dak staan vergulde metalen cilinders, gevuld met gebedsstrookjes. Vaak staat er ook het Dharma-wiel ; het traditionele symbool van de boeddhistische prediking, terzijde gestaan door twee herten In de hoofdtempel staat een groot beeld van de hoofdgodheid (meestal Boeddha Sakyamuni of de Maitreya Boeddha, de toekomstige boeddha, die tussen boeddha's van heden en verleden zit.).Deze beelden, vaak gemaakt van verguld brons of koper, zijn gewijd door mantra's of door juwelen en munten. Aan weerskanten van het hoofdbeeld staan beelden van de bodhisattva's, heiligen of voorgaande abten. Op het altaar voor het beeld staat minstens een koperen boterlampje (met yakboter) en zeven offerschalen met verschillende inhoud. Verder zijn er : een grote koperen schaal gevuld met rijst of gerst, het symbool van Meru, de kosmische berg en verscheidene deegfiguurtjes. Pelgrims en bezoekers laten giften achter zoals geld, portretten van de Dalai Lama of een Khatag. De Khatag is een traditie die voortkomt uit de gewoonte om kleding aan godheden te offeren. Het is het aanbieden van een witte sjaal bij bezoeken aan kloosters of andere heiligdommen. Dit wordt gedaan als groet en als eerbetoon.
Men doet die ook bij huwelijks- en begrafenisceremonien, bij een audientie bij de Dalai Lama of Panchen Lama en bij vrienden. Vaak wordt de Khatag uitgewisseld. In kloosters wordt de Khatag om de beelden gedrapeerd.
Veel pelgrims die naar kloosters maar vooral naar tempels komen, (vaak over onvoorstelbare afstanden) voeren de Kjangchag uit. Bij deze rite, een vorm van offeren, meet de gelovige de heilige route af met de lengte van zijn lichaam. Hij gooit zijn lichaam en armen op de grond (zijn handen worden beschermd door stukken hout), staat vervolgens op, doet drie stappen voorwaarts (zijn lichaamslengte) en herhaalt het ritueel De Kjangchag is vooral geliefd in mei, de maand van de geboorte van Boeddha.

Monniken
Vroeger lieten elke Tibetaanse ouders minstens een van hun zoons monnik worden. Er wordt geschat dat een vijfde van de mannelijke bevolking in Tibet bestond uit celibare monniken, bhiksjoe genoemd. Het leven als bhiksjoe, waaraan elke jongen kon deelnemen, gaf hem opvoeding en grote sociale status en macht voor het gezin. Na een lange studie kon een monnik Lama worden. De kloosters waren de enige centra van lering, kunst,literatuur en medicijnen in Tibet. De hoogste leiding in de kloosters is in handen van incarnaties van vroegere abten of Lama's. Ze werden vaak gevonden in families van machtige edelen. Helemaal bovenaan, aan het hoofd van deze tulku;s (Levende Boeddha's) staan de Dalai Lama en de Panchen Lama.
Jongens worden gewoonlijk op hun 7de jaar bhiksjoe. Alleen de intelligente jongens kunnen deelnemen aan het leven van studie binnen de kloosterscholen.Velen worden administrateur, zorgen voor het land, worden bouwers, kunstenaars, koks, monniksoldaat of werken in de huishouding.Op hun 20ste jaar hebben ze een streng examen gevolgd door een wijding. Vanaf dat moment leiden ze een kloosterleven en worden ze naar bevoegdheden in een hierarchie ingedeeld. Hun fouten worden gestraft met disciplinaire maatregelen en boetedoening. Meisjes, door de Boeddha met tegenzin in de gemeenschap als nonnen (bhiksjoeni) opgenomen, zijn veel kleiner in aantal en worden meestal pas op hun 10de non.

Zij zijn aan dezelfde regels onderworpen als de bhiksjoe, maar ze blijven, ongeacht hun leeftijd, eerbied verschuldigd aan de bhiksjoe.
De monniken worden verdeeld in rapjung (pre-novice), met een bruinachtige-rode pij,getsul (tussen 15 en 20 jaar), met een oranje pij en gelong (minimaal 20 jaar), met een donkerrode pij. Rood is de kleur van het grote mededogen, het geel dat onder de rode pij wordt gedragen, is de kleur van werkzaamheid.

3 Het Mahayana-boeddhisme

De Mahayana-stroming heeft in de loop der tijden veel elementen van inheemse godsdiensten opgenomen.
‘Mahayana’ betekent eigenlijk ‘groot voertuig’. Hiermee bedoelt men dat de Mahayana aan alle lagen van de bevolking manieren van verlossing toont en niet alleen aan de monniken. Deze stroming komt vooral voor in China, Korea, Japan, Vietnam, Mongolië, …
De Mahayana denken over Boeddha op een manier die meer overeenkomt met een godsidee zoals we dat ook kennen in het Christendom. (Daarom bidden zij wel) Ze prediken een universeel heil en de universele verlossing van alle levende wezens. Ze geloven dar verschillende Boeddha’s zijn, die in het verleden, heden en toekomst incarneren op de wereld.
De Mahayana gebruiken verscheidene andere teksten naast het Tipitaka. De Sangha is belangrijk, toch vinden ze het niet noodzakelijk om monnik te worden zodat ze het nirwana kunnen bereiken. Dit kan immers ook midden in de maatschappij.
Mahayana-boeddhisten geloven in bodhisattva’s of het ‘verlichte wezen’. Het woord bodhisattva heeft ook een algemene en een meer specifieke betekenis. Meestal wordt het gebruikt voor iemand die verlicht zal gaan worden, een Boeddha in spe, dank zij de goede daden die hij of zij in dit of een vorig leven heeft verricht. De term wordt eveneens gebruikt voor diegenen die verlicht kunnen worden en die alle wezens willen helpen om het nirwana te bereiken, ten koste van wat dan ook. De Mahayana-boeddhisten vinden deze houding veel minder egoïstisch dan de persoonlijke zoektocht van de archat naar het nirwana. Als de bodhisattva’s gewijd worden, dienen ze de zes perfecties na te leven (ze moeten vrijgevig, deugdzaam, geduldig, energiek, meditatief en wijs zijn).
Ze worden beschouwd als transcendente wezens, die in allerlei vormen naderen en kunnen helpen op weg naar de verlichting, ze worden door de gelovigen geëerd.


De beroemdste bodhisattva is Avalokiteshvara, waarvan de Tibetaanse boeddhisten geloven dat de Dalai Lama daarvan de reïncarnatie is.

Bij het verspreiden van het Boeddhisme over Azië ontstonden er verschillende takken in de Mahayana-stroming.
Twee hiervan zijn:
-Het Zenboeddhisme
-het Rein-land boeddhisme

4 Het Zen Boeddhisme

De legendarische oorsprong van Zen gaat regelrecht terug naar Boeddha. Volgens de geschiedenis hadden de meeste van zijn volgelingen maar een beperkt begrip van wat hij bedoelde. Shakyamuni moest zijn gevoelens en gedachten dus wel uitleggen in simpele taal. Er bestonden natuurlijk ook lessen met een hogere graad van moeilijkheid.
Daarbij werd het begrip vanuit het hart van de meester direct overgebracht naar dat van zijn dicipel, waarbij het verstand buiten beschouwing werd gelaten. Zoiets vond ook plaats toen Shakyamuni een bloem omhoog hield en de monnik Kashyapa aan voelde wat hij bedoelde en ze vol begrip tegen elkaar glimlachten en er op die manier duidelijk werd dat er een diepgaande geestelijke transactie had plaatsgevonden. Er zijn verschillende stromingen binnen het Zen, zoals:
· Het klassieke Chinese Zen ( Ch'an )

· Het Japanse Soto Zen
· Het Japanse Rinzai Zen
· Het Koreaanse Zen ( Son )
De twee japanse Zen soorten zijn verreweg de belangrijkste:
Het Japanse Soto Zen
Het Zen boeddhisme werd overgebracht van China naar Japan door Eihei Dogen (1200-1253), waar het bekend werd als Soto Zen. Dogen was al monnik geworden op de ongewone vroege leeftijd van dertien jaar, waarbij de vroegtijdige dood van zijn aristocratische ouders hem al snel de vergankelijkheid van alles duidelijk gemaakt. Later ging hij 'sterk twijfelen' toen hij studeerde aan het beroemde centrum van de Tendai-school op de berg Hiei.
In de Mahaparinirvana sutra stond :'alle wezens hebben de aard van Boeddha'. 'Maar als dat zo was, waarom doen we dan nog moeite iets te oefenen', bedacht Dogen. Dit was voor hem de aanleiding een leraar met oorspronkelijke denkbeelden te gaan zoeken en die vond hij in Ju-ching. Dogen bereikte een hoge graad van Verlichting tijdens zijn studieperiode. In 1227 keerde hij met 'lege handen' terug naar Japan. Dat wil zeggen dat hij niets op schrift had staan, maar hij was zelf het levende voorbeeld van de leer van Boeddha. De rest van zijn leven besteedde hij aan lesgeven. Eerst in Kyoto en later ver weg van de spanningen en verleidingen van de wereldstad. Hij woonde in een afgelegen provincie, waar hij de Eihei-ji tempel stichtte. Hij had van Ju-ching de raad gekregen tussen de steile bergen te gaan wonen en ver uit de buurt te blijven van steden en dorpen en evenmin in de buurt van heersers te komen. Hij spoorde zijn volgelingen aan, het streven naar rijkdom en roem op te geven, omdat die voortdurend het spirituele in de weg staan. Ze moeten zich met hart en ziel aan hun oefeningen wijden. Later heeft hij ook veel geschreven. Zijn belangrijkste werk is de Shobogenzo ( De schatkamer van het werkelijke oog van Dharma ). Hij stierf in Kyoto waar hij voor een medische behandeling naar toe was gegaan.
Centraal in de leer van Dogen staat meditatie, die zittend moet worden uitgevoerd, met de bijbehorende gedachte dat we een echte Boeddha zijn wanneer we zo zitten. Oefening en verwerkelijking zijn een en geschieden tegelijkertijd. Hiermee wordt ook ontkend dat in deze duistere tijden de verwerkelijking onmogelijk is.
Hij ontwikkelde ook de gedachte dat het Boeddha- karakter niet permanent is maar van voorbijgaande aard. Tenslotte meende hij dat het boeddhisme het best gediend is en bevorderd kan worden door het kloosterleven, hoewel hij altijd les is blijven geven aan volgelingen.

Het Japanse Rinzai Zen

Lin-chi Zen werd overgebracht naar Japan, waar het bekend werd als Rinzai Zen, door Myoan Eisai (1141-1225). Toen hij naar Japan kwam kreeg hij moeilijkheden met de machtige Tendai-sekte, die er in slaagde dat Zen verboden werd doormiddel van een keizerlijk voorschrift. Maar anders dan Dogen, die geen enkele concessie wilde doen, was Eisai bereid een beetje water bij de wijn te doen en een compromis te sluiten. Zo konden de Zen-meditatie en de Tendai-esoterie naast elkaar in de tempels beoefend worden. Hoewel Eisai volledig overtuigd was van het feit dat het Rinzai Zen de kern van Boeddha's Dharma vertegenwoordigde, voelde hij aan dat de bloei van die gedachte op dat moment nog niet bereikt kon worden in Japan. Niettemin legde hij de basis waarop zijn opvolgers verder konden bouwen.
De vroege Rinzai-meesters gingen meestal naar Kyoto, de keizerlijke hoofdstad, maar de Chinese meesters gingen naar Kamakura waar het Shogunaat ( de militaire regering ) haar hoofdstad had vanaf 1185. Dit was het werkelijke centrum van de macht De opkomende samoerai klasse had de oude keizerlijke aristocratie geleidelijkin macht overtroffen.
De samoerai voelden zich aangetrokken tot Rinzai Zen, een dynamische godsdienst die elk moment ter plekke oplossingen bracht.
Na een periode van grote vitaliteit ging het Japanse boeddhisme lange tijd gestaag achteruit. Doordat het door het Shogunaat gesteund werd, bleef het Rinzai Zen betrekkelijk onbeschadigd over, en tijdens de veertiende en de vijftiende eeuw waren er schitterend versierde tempels, waarvan de 'vijf bergen' in Kyoto met de uitgebreide tempelcomplexen en de prachtigste kunstwerken het mooist waren. Die plaatsen zijn voorbeelden van de grote verfijning die betrekking hebben met het Zen boeddhisme.
Tot nu toe heeft er geen belangrijke vernieuwing plaatsgevonden, met uitzondering van de levens en de werken van twee meesters : Bankei en Hakuin.
Bankei Yotaku (1622-1693) was een van de zeldzame mensen die de moed hebben hun eigen unieke spirituele weg te vinden, zelfs als die dwars in gaat tegen hun heilige regels. Zijn leer stroomt over van originaliteit en grote aantallen mensen van allerlei overtuigingen kwamen naar zijn verhalen luisteren. In een tijd waarin Zen iets was geworden voor de elite, die onder andere het klassieke Chinees moesten beheersen, zette hij de gedachten over in een taal de ook voor de gewone mensen goed te begrijpen was. Hij bezat ook de gave zijn toehoorders vertrouwen te geven in hun eigen geestelijke mogelijkheden en ook maakte hij aan vrouwen duidelijk, dat ze dezelfde geestelijke mogelijkheden hadden als mannen.
Bankei, afkomstig uit een samoerai familie, was als kind nogal een herrieschopper. Hij ontdekte in een van de klassieke confuciaanse geschriften een verwijzing naar iets wat 'de schitterende deugd' werd genoemd. Hierdoor werd hij zo geobsedeerd, dat hij overal ging zoeken naar iemand die dat begrip aan hem duidelijk kon maken. Helaas waren de leraren die hij ontmoette nogal middelmatig en dus moest hij in zichzelf het antwoord vinden. Er volgden vele jaren van intensief en wanhopig zoeken, waar zijn gezondheid tenslotte onder begon te lijden. Op een dag spoog hij een klodder slijm uit, die zijn luchtwegen verstopte. Hij voelde zich opgelucht en realiseerde zich op dat moment,'dat alles perfect geregeld is bij het ongeborene en doordat ik dat tot op de dag van vandaag niet heb ingezien, heb ik het mijzelf zo moeilijk gemaakt'. Dit 'ongeborene' is natuurlijk precies hetzelfde als 'het niet geboren worden' het 'niet gemaakt zijn'.
Integenstelling tot de andere meesters kwam Bankai tot de conclusie, dat het niet nodig is zich langdurig ontzeggingen op te leggen om die te ontdekken. Bankai spreekt zich dan ook laagdunkend uit over formele oefeningen en technieken. Hoewel de monniken in de kloosters nu eenmaal wat te doen moesten hebben was het dan ook niet erg, maar er werden geen strenge verplichtingen meer gesteld. Het belangrijkste is het 'ongeborene' te vinden en dat kan op eenvoudige wijze en zelfs op volgelingen overkomen. De kunst is alleen daartoe te bepalen temidden van de drukke dagelijkse bezigheden. Als er gedachten opkomen moet men ze niet onderdrukken, noch er aan toegeven.
Als men dat doet ruilt men de ongeboren Boeddhageest in voor die van een demoon, een hongerige geest of een ander gekweld slachtoffer van een slecht karma. Men dient 'onbevooroordeeld' en 'los' te blijven en doorzien dat gedachten vergankelijk en in werkelijkheid illusies zijn. Als ze voorbij zijn blijft de schitterende Boeddhageest over, daar kan men op vertrouwen.

Hakuin Zenji (1686-1769) was een volkomen tegengestelde figuur, die volkomen vertrouwde op een ascetische levenswijze tijdens de oefenperiode. Hij paste die ook zelf toe. Het wekt dan ook geen verbazing dat hij een volstrekt tegenstander van de 'laat maar gaan' benadering van Bankei was, evenals van elke stroming die niet zo streng in de leer was. Voor hem was de zoektocht naar verlichting een waagstuk op leven en dood. Er zat echter ook een minder strenge kant aan zijn karakter, die tot uiting kwam in zijn kunst van schilderen, kalligrafie en poëzie. Ook hield hij zich bezig met de verspreiding van het boeddhisme onder de gewone mensen en in dat verband was hij bereid een paar concessies te doen aan de menselijke zwakheden.
Hakuin wordt nu algemeen beschouwd als degene die het Rinzai-systeem van oefeningen nieuw leven heeft gegeven en heeft hervormd. Met succes, want zijn invloed is blijven bestaan in tegenstelling tot die van Bankei. In het bijzonder heeft hij het koansysteen herzien, uitgebreid en afgebakend tot een strikt programma. Een koan 'behalen' is niet genoeg. Na elke doorbraak moet men verder gaan naar een nieuwe uitdaging en ook die hindernis weer nemen. Daar zijn drie dingen voor nodig : Groot vertrouwen, grote twijfel en een groot doorzettingsvermogen. De grootste nadruk ligt op de twijfel, die gezien wordt als een uiterste staat van geestelijke intensiteit en die lijkt op 'een paar vleugels dat je op weg helpt'.

Kent het boeddhisme een God? Zo ja, welke?

Het boeddhisme heeft geen goden, het is dan ook geen godsdienst, omdat er binnen een godsdienst goden worden geëerd, zoals het Jodendom, Christendom, Hindoeïsme of Islam. Het is dus een religie en een religie is dingen tot elkaar brengen. De manier hoe je tot de werkelijkheid komt is heel belangrijk. Er wordt door veel mensen gedacht dat Boeddha een van de goden van het boeddhisme is, omdat er zoveel beelden van hem zijn, maar Boeddha is geen god, maar de stichter van het boeddhisme. Er zijn ook veel beelden van andere personen, maar ook dat zijn geen goden. Die beelden zijn symbool voor belangrijke mensen die veel goede dingen of uitvindingen gedaan hebben voor het boeddhisme. Zo zijn er ook mensen die een beeld laten maken van een overleden familielid. Op die manier houden ze hem in herinnering en blijft zijn geest in ere.
Het belangrijkste beeld wat er is dat is van Siddharta Gautama, boeddha, de stichter van het boeddhisme. Er zijn van hem ook meerdere beelden in verschillende grote, maten en kleuren. Hij heeft de grondslag gelegd voor het boeddhisme en heeft een school opgericht. Door de jaren heen zijn er veel personen geweest die wat verandert of toegevoegd hebben aan het boeddhisme. Van dit soort personen zijn ook veel beelden gemaakt.
Er is ook een beeld van een legende die wel heel leuk is.
Er was eens een monnik die tijdens het mediteren altijd in slaap viel. Na een tijdje vond hij het niet leuk meer en hij sneed daarom zijn oogleden af die hij ergens neer smeedt. Op begeven moment begon er op de plek waar de afgesneden oogleden lagen een plantje te groeien. Hij vond het zonde om de blaadjes weg te gooien. Dus deed hij de blaadjes in het water wat hij aan het koken was. Toen het water gekookt was, schonk hij het brouwsel in een glas. Voordat hij het op ging drinken, haalde hij de blaadjes eruit. Hij vond het erg lekker. Hij heeft dus zogezegd de thee uitgevonden. Sindsdien is thee erg belangrijk voor het boeddhisme.

Zo zijn er binnen het boeddhisme nog veel meer belangrijke personen, die misschien een soort vervanging zijn voor de goden in godsdiensten.

In welke landenkomt het boeddhisme voor?

Percentage v/d bevolking die boeddhistisch is
Thailand 95%
Cambodja 90
Myanmar 88
Bhutan 75
Sri Lanka 70
Tibet 65
Laos 60
Vietnam 55
Japan 50
Macau 45
Taiwan 43

Thailand
De staatsgodsdienst in Thailand is het boeddhisme (Hinayana- of Theravada-boeddhisme.) Iedere Thaise man trekt zich enkele jaren als ‘bhikku’ (‘bedelmonnik’) terug in een soort kloostergemeenschap ( sangha), waarvan er verscheidene duizenden bestaan. Het Thaise boeddhisme vertoont een grote mate van tolerantie ten opzichte van andere godsdiensten. 95 % van de bevolking in Thailland is boeddhist.

Boeddhisten in Thailand

Cambodja
Het boeddhisme is sinds 1989 weer een staatsgodsdiesnt in Cambodja. 90 % van de bevolking is boeddhist.

Sri Lanka
Volgens de overlevering zou Sri Lanka in de 3de eeuw voor Chr. bekeerd zijn tot het boeddhisme. Het boeddhisme heeft zich ontwikkeld tot de grootste godsdienst van het land. Er is een zeer invloedrijk monnikendom in Sri Lanka. 70 % van de bevolking is boeddhist.

Vietnam
De drie traditionele religies in Vietnam zijn het boeddhisme (Mahayana-boeddhisme), waartoe ca. 55% van de bevolking behoort, het tauïsme en het confucianisme.
Landen waar kleine delen van de bevolking boeddhistisch zijn

Siberië
Onder de nomadische volken in Siberië bevinden zich aanhangers van het boeddhisme.

Mongolië
Tegen het einde van de 13de eeuw was het rijk in geheel zelfstandige delen opgelost. In China geraakten de Mongolen in de ban van de Chinese cultuur en van het boeddhisme

Wat is de positie van de vrouw in het boeddhisme?

In Mahayana-landen zijn mannen en vrouwen volgens het boeddhisme gelijk. Eer zijn zodoende ook veel leraressen. Zij mediteren veel en denken veel na. Ze leggen hun ideeën en opvattingen over het leven vaak voor aan anderen. Hierdoor helpen ze andere mensen.
In Therevada-landen is een non minder belangrijk dan een monnik. Boeddha leerde dan mannen en vrouwen gelijk zijn. Ze kunnen beide verlicht worden. Maar in de ogen van veel menden heeft een non minder aanzien dan een monnik. De laatste tijd willen de vrouwen gelijk gesteld worden. Ze willen ook meer en betere opleidingen krijgen. In therevada-landen zijn er leraressen die geen non zijn. Zij vinden dat iedereen met elkaar verbonden is, dat alles en iedereen wat met elkaar te maken heeft. Dit in tegenstelling tot wat er in het Westen geleerd wordt; Dat er naar iedereen afzonderlijk gekeken moet worden, dat men de persoon moet vereren.

Er zijn ook vrouwelijke bodhisattva’s. Tara is daar de belangrijkste van. Zij vertegenwoordigt het moederlijke aspect van mededogen. Zij wordt de Godin van de zeven ogen genoemd. Ze heeft een oog in de palm van haar handen, onder haar voeten en in het midden van haar voorhoofd.

Hoe staan boeddhisten tegenover reïncarnatie?

De ene mens is ziek en zwak, de andere sterk en gezond. De ene groeit op in welvaart, de andere in volstrekte armoede en ellende. De ene is geniaal, de andere dwaas. De ene wordt geboren als miljonair, de andere als armoedzaaier. Er zijn fundamentele verschillen tussen mensen, maar waar komen ze vandaan? De meeste religies zien hierin de hand van een onberekenbare schepper, maar het boeddhisme zoekt de oorzaak van deze verschillen daarentegen vooral in onszelf: karma.
Eigenlijk kan het begrip karma in één zin worden samengevat: ons heden wordt bepaald door ons verleden. De grote verscheidenheid in mensen is niet alleen maar toe te schrijven aan erfelijkheid, aan omgeving, of 'karakter' en opvoeding, maar vooral aan ons eigen karma. Wij zijn zelf verantwoordelijk voor onze eigen daden, ons geluk en onze ellende. Wij scheppen onze eigen hemel en onze eigen hel. Wij zijn de bouwmeesters van ons lot. Karma betekent letterlijk: handeling. Het omvat zowel het goede als het slechte. Naar welke van de twee de balans doorslaat hangt van onszelf af. We oogsten wat we zaaien. Nu zijn we het resultaat van wat we eens waren en in de toekomst zullen we het resultaat zijn van wat we nu zijn.
Karma is geen goddelijke beschikking, maar een gevolg van voorgaande handelingen van onszelf. Ieder schept zijn eigen omstandigheden. Karma is daarom geen wet van straffen en belonen, maar alleen van acties en reacties. We kunnen dan ook nooit een ander de schuld geven van onze slechte omstandigheden; een ander draagt er hooguit toe bij. De obsessie met schuld, boete, zonde en moraal kent het boeddhisme niet. De mens is niet zo zeer moreel, maar spiritueel verdorven. De boeddhist bekent zijn overtredingen, maar niet zijn zonden. Mensen zijn niet moreel, maar geestelijk slecht. Ze zijn niet schuldig, maar blind en onwetend; ze brengen zichzelf leed toe door eigen toedoen.
De toekomst van onze karma ligt niet helemaal vast. Onze karma bepaalt een deel van onze toekomst, maar zeker niet helemaal. Als dat zo was, dan zouden mensen altijd slecht blijven als ze een slecht karma hadden. Ze zouden altijd gevangen blijven in samsara, de eeuwige cyclus van wedergeboorten. Er bestaat een uitweg uit een slecht karma, maar voor verlossing zijn we weer van onszelf afhankelijk. Een boeddhist bidt niet tot een ander om verlost te worden, maar verlaat zich vol vertrouwen op zichzelf. Persoonlijke verantwoordelijkheid is de basis van het boeddhisme

Alle dingen in het leven hebben hun eigen cyclus. Het menselijk bewustzijn is niet zomaar uit het niets ontstaan, noch verdwijnt het simpelweg op het ogenblik van de dood. Het bestaan is verbonden met oorzaken en onderworpen aan voorwaarden. Mentale continuïteit is het basisbegrip van de wedergeboorte. Het bewustzijn kent geen oorsprong of einde, maar verloopt van het ene bestaan naar het andere, van de ene lichamelijke ondersteuning naar de andere. Dit proces van wedergeboortes en opeenvolging van bestaansvormen noemt men samsara.

Samsara bestaat uit een aantal hogere en lagere bestaansniveaus. Overeenkomstig onze daden zal de levensstroom die nu ons bestaan vormt, na de dood een nieuwe identiteit zoeken Zo vindt er steeds een nieuwe geboorte plaats. Bij elke wedergeboorte komen we, afhankelijk van onze karma, terecht in een hoger of lager bestaansniveau. Zo dolen we door deze bestaansniveaus in een maalstroom van hebzucht, haat en begoocheling, en zijn we overgeleverd aan de eindeloze cyclus van geboren worden en sterven.
Aan deze cyclus kunnen we ontsnappen. De uitgang uit het samsara heet: nirvana. Met behulp van meditatie en door het beoefenen van het Achtvoudige Pad kunnen we onze karma ontstijgen. Zodra onze onwetendheid en dorst naar bestaan zijn vernietigd, zal er geen wedergeboorte meer zijn.


Nirvana is het hoogste goed in het boeddhisme. Het is de bevrijding uit samsara, de eeuwige cyclus van wedergeboorten, en de ervaring van een radicale verandering in het bestaan. Nirvana is een staat waarin de vlam van de levensdorst geheel gedoofd is. Door het ego los te laten wordt de werkelijkheid in haar onverhulde volheid gezien.
Het is een verzoening met het bestaan zoals het in werkelijkheid is, voorbij onze eigen beperkte en vooringenomen beleving ervan.

Het 'Rad der wedergeboorte' toont het cyclische karakter van het leven volgens het boeddhisme. In de muurschildering hierboven laat de schilder zien hoe het rad wordt vastgehouden door het wezen dat de dood voorstelt. De drie doodzonden, afgebeeld in symbolische gedaanten, staan in het midden van het rad. De haan symboliseert passie, het varken domheid en de slang haat. Om de zonden heen staan rechts diegenen afgebeeld die hebben toegegeven aan slecht en links degenen met goed karman. De volgende cirkel wordt gevormd door de zes levenssferen. Uiteindelijk komt het wiel, net als Boeddha's zoektocht naar de waarheid, uit op de buitenste cirkel die de twaalf schakels in de keten van oorzaak en gevolg bevat.

Nirvana is geen onveranderlijk metafysisch principe, maar in de eerste plaats een persoonlijke toestand, een staat van geest. Die toestand dient in dit leven te worden gerealiseerd en is niet een staat die men wel of niet verkrijgt na de dood. Nirvana en de wereld om ons heen zijn niet twee verschillende werkelijkheden of twee verschillende toestanden van de werkelijkheid. Nirvana is de werkelijkheid ontdaan van al onze denkbeelden, met inbegrip van deze.
In het westen wordt nogal eens aangenomen dat nirvana een soort 'niets' is, het uitdoven van de eigen existentie. Dit misverstand komt waarschijnlijk door een ongelukkige vertaling van het 'loslaten van het ego'. Volgens het boeddhisme moet de mens zijn wereldlijke 'ik' overwinnen om daarmee ruimte te maken voor een diepere, meer authentieke manier van bestaan. Dit is iets anders dan zelfontkenning of vernietiging van de persoonlijkheid.
Het boeddhisme leert een reïncarnatie in de verschillende wijzen van bestaan. Het verschijnen op aarde kan een bijzonder slecht karma onderbroken worden door het uitboeten van langdurige hellestraffen, terwijl goede daden met het verblijf in een godenwereld beloond worden. Deze hemelen zijn verdiepingsgewijs boven elkaar ingericht; hoe hoger ze liggen, des te groter zijn de volmaaktheden van zijn bewoners. Desondanks is het vreugdevolle verblijf in de werelden der goden geen begerenswaardig doel voor de wijzen, want ook het hemelse bestaan neemt eens een eind door de terugkeer naar het leed op aarde. De uiteindelijke bevrijding van leed en hartstocht wordt pas gegarandeerd door het bereiken van het nirvana.
Het nirvana is volgens de leer van het hiniyana de reeds in dit leven bereikbare bevrijding van de drie hoofdzonden: haat, begeerte en verblinding. Bij zijn dood bereikt de heilige een toestand, waarin alle groepen van zijnsfactoren die zijn persoonlijkheid vormden, vernietigd zijn terwijl de mogelijkheid niet bestaat dat er weer nieuwe kunnen ontstaan. Het nirvana is dus, gezien vanuit het standpunt van de mens in de wereld, een niets; daarom wordt het vaak vergeleken met een lege ruimte. Het is evenwel relatief, geen absoluut niets, omdat het door hen, die het bereikten, ervaren wordt als een onzegbare, bovenaardse vreugde.
Het mahayana heeft minstens in enkele van zijn teksten en scholen dit nirvana, dat gelijkt op “het uitblussen van een lamp”, slechts aangeduid als een lager soort nirvana. Het ware, het hoogste nirvana, dat de bodhisattwa nastreeft, is geen statische, maar een dynamische toestand van verheven zijn boven de wereld, waarin een heilige voor eeuwig, vrij van niet-weten, hartstocht, leed en karma, voortdurend werkt aan het welzijn van alle levende wezens.
Het boeddhisme leert dat een verlossing van individuen persoonlijk mogelijk is, maar een verlossing van de wereld niet, omdat het aantal wezens in de wereld oneindig groot is. Het individu kan echter het heil slechts in de loop van ontelbare existenties bereiken als hij zich langzamerhand vrij maakt van alle aandriften en van de illusie van de aanwezigheid van een onvergankelijk Ik en een uit eeuwige substanties bestaande wereld.


Welke rituelen en gebruiken kent het boeddhisme?

Rituelen helpen de boeddhisten om boven het wereldse uit te stijgen. De speciale kleding, geluiden, taal en lichaambewegingen zijn hierbij erg belangrijk.
Offers brengen en bidden
Het boeddhisme is een godsdienst zonder een god. Je kan je daarom afvragen tot wie boeddhisten bidden, en of ze eigenlijk wel bidden. De meeste boeddhisten bidden tot de boeddha die in hen is. Ze vragen aan hun eigen geest of die net zo wijs en verlicht wil worden als de boeddha.
In Sri Lanka en Thailand zijn de tempels altijd open. Boeddhistische tempels in Thailand worden Wats genoemd. De mensen lopen er dag en nacht binnen. Ze leggen bloemen neer voor het Boeddhabeeld wat er staat en ze steken kaarsen aan. Ze geven ook rijst en ze branden wierook. Hiermee willen ze hun liefde en respect voor Boeddha laten zien. Meestal buigen de boeddhisten voor Boeddha om hun dankbaarheid voor zijn wijze lessen te tonen. Daarna bidden ze bidden ze nog even.

In Tibet gaat het bidden bijna de hele dag door. De mensen bidden daar op een bijzondere manier. Zij zeggen korte gebeden op, die mantra’s heten. Als zo’n mantra vele keren wordt herhaald, gaat er een grote kracht van uit, zoals de Tibetanen geloven. De mooiste en sterkste klank is ‘Om’. Dit is de eerste klank van de mantra ‘Om mani padme hum’. De mantra heeft twee betekenissen: ‘Het juweel in de lotus’ en ‘de waarheid in het hart van de lessen’. Om mani padme hum hoor je overal in Tiibet. Mensen die op straat lopen zeggen het; Monniken zingen het op 1 toon, terwijl anderen op lange trompetten blazen; winkeliers mompelen het terwijl ze een klant helpen. Deze mantra staan gegraveerd op gebedsmolens. Dit zijn bronzen cilinders de snel kunnen ronddraaien. Bij elke tempel zijn een aantal gebedsmolens die de gelovigen laten draaien, zodat de mantra’s als het ware vele keren de wereld in worden gestuurd. Dit gebed is ook op vaandels geschreven, zodat de wind het kan verspreiden, ook is het gebed op rotsen geschreven. Bij het bidden brengt de Tibetaan de handen tegen elkaar en hij buigt dan diep voorover tot het voorhoofd de grond raakt.
In Japan bidden miljoenen boeddhisten tot Amida Boeddha, de oeddha van het oneindige licht. Ze geloven dat Amida een zuiver land in het westen heeft geschapen en dat de gelovigen daar eens naar toe zullen gaan. Tegelijk geloven ze dat Amida ook in hen leeft.

Meditatie
Mediatie is voor boeddhisten erg belangrijk. Het is hun manier om de geest rustig helder en open te maken. Meestal gonzen er allerlei gedachten door ons hoofd. Het lijkt vaak alsof er een stem in ons zit die fluistert: ‘dit is goed’ of ‘dat is afsschuwelijk’. Door te mediteren kun je die stem kwijt raken en rustig worden. Dan pas kun je de dingen zien zoals ze echt zijn. Dan pas kun je jezelf echt leren kennen. Wanneer boeddhisten mediteren voelen zij angsten verdwijnen en voelen ze zich gelukkig.Boeddha zei: ‘Als je kijkt, moet je alleen maar zien, als je luistert moet je alleen maar horen, als je denkt moet je alleen maar gedachten hebben.’ Meditatie gaat niet zomaar, er is veel oefening voor nodig.
In het Zen-boeddhisme kent men een merkwaardige manier van meditatie. De Zen-leermeester stelt een vraag aan de monniken of geeft een raadsel op. Een voorbeeld van zo’n raadsel (een koan) is het volgende: ‘Stop het luiden van de bel.’ Maar in werkelijkheid is nergens het geluid van een bel te horen! Hoe moeten de leerlingen dit oplossen? Ze moeten antwoord geven, anders kunnen de lessen niet verder gaan. Dag en nacht mediteren ze om het antwoord te vinden. Eindelijk weten ze het: alleen als ze zelf de bel zijn, kunnen ze het geluid laten ophouden. Dus zeggen ze ‘Ding Dong’ tegen de meester en dit klopt. Door dit raadsel hebben ze geleerd iets of iemand anders te zijn dan zichzelf. Dit is heel belangrijk. Nu kunnen ze zich inleven in de problemen van iemand anders. Dat is nodig om de ander goed te kunnen helpen.

Ook de Tibetanen mediteren veel. Ze gebruiken hierbij geen alledaagse dingen, maar tanka’s. Tanka’s zijn prenten die met veel zorg zijn getekend of geschilderd. Op een tanka zijn de wijsheid, de kracht, de vrede en het medelijden van Boeddha weergegeven in de vorm van goden en godinnen. Zo is Tara de godin van het medelijden van Boeddha. Een Tibetaan die zich volledig op Tara concentreert, ziet de godin op zijn hoofd zitten. Vervolgens ziet hij doe ze het hoofd binnengaat en ten slotte in zijn hart komt. Op dat moment is de boeddhist één met Tara en voelt hij het medelijden van Boeddha.
In Tibet worden ook Mandala’s gemaakt voor de meditatie. Op een mandala zijn allerlei figuren geschilderd in een cirkelvorm of in een vierkant. Een mandala is bedoeld om de boeddhist te helpen bij het concentreren van zijn gedachten. Een mandela is erg kleurrijk. Elke kleur heeft te maken met een eigenschap van Boeddha. Wit duidt op de zuiverheid en blauw op de grootheid van zijn wijsheid. Rood herinnert aan Boeddha’s warmte en liefde voor mensen.
In het klooster gaan
In veel boeddhistische landen brengen jongens van ongeveer 11 jaar een paar maanden door in het klooster. De nonnen en monniken die daar leven geven de jongens les. De lessen gaan niet alleen over de leer van Boeddha maar ook over gewone alledaagse onderwerpen. De jongens kunnen ook bijvoorbeeld leren timmeren of leren hoe ze boeddhabeelden moeten maken. Monniken en nonnen geven meestal ook les op de gewone scholen. Als een jongen in Birma naar het klooster gaat wordt er een feest gevierd. De jongen krijgt een prachtig pak van zijde aan. Hij lijkt nu op Gautama toen hij nog als prins in het paleis woonde. Gezeten op een paard rijdt de jongen in een kleurrijke optocht naar het klooster. Daar wordt zin hoofd kaal geschoren en krijgt hij een geel kleed aan. Hij ziet zijn ouders vaak want het klooster is tegelijkertijd een soort dorpshuis. Het is er niet echt streng, de jongens mogen bijvoorbeeld gewoon op de binnenplaats gewoon voetballen etc.
Als jongens in Tibet 11 jaar zijn kunnen ze in een klooster gaan om daar de rest van hun leven door te brengen als monnik. Ze moeten dan beloven dat ze een bodhiattva willen worden. Bij deze plechtigheid leggen ze de volgende eed af:
· Er zijn ontelbaar veel levende wezens op aarde. Ik zweer dat ik ze allemaal zal beschermen.
· De verleidingen om verkeerde dingen te doen zijn talrijk. Ik zweer dat ik aan geen enkele verleiding zal toegeven.
· De leer van Boeddha heeft veel toegangen.
· Verlichting is het hoogste doel voor een mens. Ik zweer dat ik het zal bereiken.
Na deze belofte moeten de jongens vele jaren studeren n oefenen in het mediteren. Vele lessen van Boeddha moeten ze niet alleen begrijpen, maar ook kunne opzeggen. Ze leren op lange trompetten te spelen, ze doen mee aan godsdienstige feesten en optochtten. Als ze 15 jaar zijn, houden ze wedstrijden onder elkaar wie het meest geleerd heeft. Ze discussiëren met elkaar en de een probeert beter te zijn dan de ander.
Boeddhistische monniken

Heilige plaatsen opzoeken
In boeddhistische landen maakt men veel bedevaarten. Vooral gaat men naar plaatsen in India, omdat Boeddha hier leefde. Boeddha werd in Lumbini Grove bij Kapilavastu in Nepal geboren. De grote boeddhistische koning Ashoka liet als aandennken hieraan een grote piilaar neerzetten. Op een andere plaat, bij Bodh Gaya, werd Boeddha verlicht. Nu groeit hier de bodhi-boom. Onder zo’n boom werd boeddha verlicht. Er staat een tempeltoren naast. Onder de boom ligt een steen met een voetafdruk erop. Er wordt gezegd dat die van boeddha is. Vaak wordt de boom met gebedsvlaggen verdierd. Sarnath wordt het meest bezocht. Hier preekte boeddha voor het eerst. Het hertenkamp waar dit gebeurde bestaat nog steeds. Koning Ashoka liet er een groot monument bouwen.
Sri Lanka is al 2000 jaar boeddhistisch, er zijn veel bedevaartplaatsen. Een van de mooiste is Adam’s Peak. Het is een hoge berg die uitkijkt over de zee. Lange rijen treden voeren omhoog. Boven is een beroemde rots. Tijdens zijn derde reis naar het eiland zou Boeddha er een voetafdruk hebben achtergelaten. Maar niemand weet of hij echt op Sri Lanka is geweest.
Andere bekende plaatsten zijn: Anaradhapura en Polonnaruwa. Ooit stonden hier grote kloosters en tempels. Er zijn ook enorme afbeeldingen van boeddha uit de rotsen gehakt.
Tibetanen maken van een bedevaart een feestelijke gebeurtenis. Ze dansen en maken muziek. Een bekende bedevaartplaats is het paleis van de Dalai Lama. Ook het meer waaruit Padmasambhava te voorschijn kwam, is beroemd. Hij was de stichter van het Tibetaanse boeddhisme. Hij werd geboren uit een lotusbloem. Hij wordt zeer vereerd door de Tibetanen.
Boeddhistische feestdagen
Wesak
Wesak is de dag van Boeddha. Hhet is op de dag van volle maan in de maand Wisakha (mei).
Dit is de meest gewijde dag van voor elke boeddhist, want het is de drievoudig gezegende dag waarop de geboorte, de verlichting en het heengaan van boeddha herdacht worden.

Asalha
Asalha is de dag van de Dharma; het is op de dag van de volle maan in maand Asalha (juli). Bij de viering van Asalha gedenken we het feit dat de Boeddha de Dharma bekend maakte aan de wereld door middel van prediking.

Kathina

Kathina is de dag van de Sangha. Het besluit de periode van de waso. Bij deze gelegenheid bieden de mensen die de monniken drie maanden lang verzorgd hebben een heel speciale pij aan. Deze pij wordt dan door de Sangha aan een zich onderscheidende bhikkhoe toegekend tijdens de Kathina-viering.
Symbolen
· Het wiel: dat is het symbool voor de eindeloze cirkel van geboorte, dood en wedergeboorte waarin iedereen gevangen is. Het wiel komt voor in verschillende andere symbolen zoals het levensrad en het heilige achtvoudige pad. Maar ook de drie wielen, ook wel de drie sieraden genoemd. De Boeddha is één van de drie sieraden van het Boeddhisme. De andere twee zijn de dharma oftewel de leer van de Boeddha, en de sangha ofwel de boeddhistische gemeenschap. Alle boeddhisten verbinden zich aan deze drie idealen en nemen ze als hun leidraad door het leven.
· Het leeuwenbeeld: het stond vroeger bovenop een hoge stenen zuil, opgericht door Ashoka in Sarnath. Het is nu een symbool voor de moderne republiek India
-De lotusbloem: voor boeddhisten symboliceert de lotusbloem goedheid en zuiverheid. De lotus groeit in de modder, maar zijn bloem steekt daarboven uit en drijft. Zo kunnen ook mensen boven het leven uitstijgen en verlichting ontvangen. De schoonheid van een lotus wordt ook vergeleken met de Boeddha.
· De drie vuren: om te ontsnappen uit de cyclus van dood en wedergeboorte proberen boeddhisten een niet op zichzelf gericht leven te leiden. Dit maken ze duidelijk met het beeld van een huis waar drie branden woeden die de mens ongelukkig maken; haat, hebzucht en onwetendheid. Door mediteren en vriendelijkheid blust men de branden, waardoor het lijden stopt en het nirvana is bereikt.
Mandala’s: een mandala is een ronde afbeelding die Tibetaanse boeddhisten gebruiken tijdens de meditatie. Elk deel van de mandala heeft een speciale betekenis. In het midden bevindt zich een figuur of vorm die een bepaalde eigenschap symboliseert, zoals wijsheid of medeleven. Om de figuur heen zijn vier openingen. Hierdoor kan je de eigenschap in het midden bereiken. Ook de kleuren staan voor bepaalde eigenschappen. Rood staat voor de warmte en het medeleven van de Boeddha, blauw voor zijn waarheid en leer, en wit voor zijn zuiverheid.

Welke vormen van kunst komen in het boeddhisme voor?

3de eeuw voor Chr. – 19de eeuw

In de 3de eeuw v.C. werden door boeddhisten vrijstaande zuilen opgericht, die door hun gepolijste schachten en lotuskapitelen herinneren aan de Achaemenidische kunst van Perzië. Aan de andere kant komt de stijl van de bekronende dierfiguren van hellenistische invloeden. Vermoedelijk zijn de fraaiste exemplaren (o.a. het leeuwenkapiteel van Sarnath) vervaardigd door Bactriërs. De westerse invloed heeft niet lang nagewerkt; uit het beeldhouwwerk van Bharhut (ca. 150 v.C.) ziet er duidelijk indisch uit. Dit beeldhouwwerk was de versiering van de balustrade met vier poorten, die een bakstenen stupa omgaf. Bij de ingangen waren figuren van halfgoden aangebracht. De balustrade was versierd met floralistische ornamenten (vooral lotusrozetten) en met verhalende reliëfs. Deze reliëfs ontstonden hoofdzakelijk uit scènes uit het leven van de Boeddha of uit zijn vorige levens (djataka's). Bij de reliëfs stonden verklarende inscripties.
Taferelen van hetzelfde genre, maar stilistisch verder ontwikkeld, komen voor op de balustrade van Bodh-Gaya, in Bihar (begin 1ste eeuw v.C.). Dit terwijl de poorten van de grote stupa van Sanchi het hoogtepunt van de Oudindische kunst vormen. De levensmoeheid van het boeddhisme ontbreekt hier geheel. Alles getuigt van een grote belangstelling voor natuur en leven. Boeddha wordt niet vaak meer uitgebeeld op reliëfs. Wel wordt hij in taferelen uit zijn vorige levens uitgebeeld. Vaak wordt ook op 1 reliëf meerdere keren 1 persoon afgebeeld.


Ingewikkelde reliëfs - afbeeldingen van olifanten, paarden, kamelen en menselijke figuren - sieren de toegangspoorten van de Grote Stupa van Sanchi, waarvan hier een detail.
Greco-boeddhistische kunst

De schepping van de Boeddha-figuur door de Greco-boeddhistische kunst van Gandhara bracht hierin verandering. Vooral Mathura, de grote handelsstad, heeft een belangrijke rol gespeeld bij de verbreiding van de Greco-boeddhistische elementen. De kunst van Mathura is in de grond zuiver Indisch. Zij sluit aan bij de Oudindische kunst, de kunst van Mathura is alleen vaak minder zuiver. Van de bouwwerken zijn slechts fragmenten bewaard gebleven. De overgrote meerderheid van de sculpturen is boeddhistisch en jainistisch. De Boeddha-beelden zijn grotendeels in de stijl van Gandhara, maar ook deels hebben ze een eigen stijl. Ook in de reliëfs wordt de Boeddha afgebeeld. Dit is in de Indische kunst voortaan altijd het geval.
Een voorbeeld, uit ongeveer dezelfde tijd, geeft de boeddhistische kunst van Amaravati (Zuid-India). Van het monument is alleen het beeldhouwwerk bewaard. Het was een stupa uit de 2de eeuw. Op dezelfde plaats moet een ouder monument hebben gestaan, hier zijn enkele tekens van te zien. De stupa was, evenals het hek, versierd met reliëfs, voornamelijk met scènes uit de Boeddha-legende en jataka's. De houdingen zijn ongedwongen en gevarieerd. Het tafereel is vol leven en beweging. De sierlijke, slanke gestalten zijn typerend voor deze kunst. Greco-boeddhistische motieven ontbreken ook hier niet, maar zij zijn volkomen tot eigen Indisch cultuurbezit geworden.

Boeddhistische bouwkunst
Naast de stupa kende de boeddhistische bouwkunst het klooster en de ‘chaitya-hal’. Het klooster bestond uit een binnenplaats, aan vier zijden omgeven door een reeks cellen. de ‘chaitya-hal’ bestond uit een langwerpige ruimte, die door twee rijen zuilen was verdeeld in een middenschip en twee zijbeuken. De achterzijde was een halfrond, waarin een chaitya (stupa) was opgesteld.
Beide bouwvormen komen ook voor in de boeddhistische grottempels. De oudste voorbeelden hiervan, uit de tijd van Koning Ashoka, zijn eenvoudige grotten. Later werden de in de openlucht opgerichte gebouwen als voorbeeld genomen. Een voorbeeld is Karli (1ste eeuw). De voorgevel met hoefijzervormig venster verraadt duidelijk de slaafse navolging van houten bouwwerken. De rijkdom van versiering door sculptuur en schilderingen nam voortdurend toe en bereikte zijn hoogtepunt in Ajanta.

Tijdens de Gupta-dynastie (4de-6de eeuw) bereikte de boeddhistische kunst haar hoogtepunt. Deze periode wordt gekenmerkt door een vergeestelijking, die duidelijk tot uiting komt in het Boeddha-beeld. De Boeddha is een verheven, onwerelds wezen. De serene gelaatsuitdrukking is hiermee in overeenstemming.

Schilderkunst
In de Gupta-tijd bloeide ook de schilderkunst. Om begrijpelijke redenen is op dit gebied in het algemeen minder bewaard gebleven dan bij minder vergankelijk materiaal. Uit de voorgaande eeuwen zijn dan ook slechts enkele voorbeelden bekend. In enige grottempels van Ajanta (1ste eeuw), waarvan het merendeel uit de Gupta-periode dateert, zijn enkele kunstwerken bewaard gebleven. Erg apart in de compositie is, dat alle voorvallen die op één plaats hebben plaatsgevonden bij elkaar worden afgebeeld, ook als ze op zeer verschillende tijdstippen hebben plaatsgevonden. Daardoor, en door de grote hoeveelheid aan figuren zijn de schilderingen voor westerse beschouwers enigszins verwarrend. De afzonderlijke figuren of groepen zijn geschilderd met fraaie lijnen en kleuren.

De boeddhistische kunst beleefde na de Gupta-tijd nog een laatste bloei tijdens de Pala-dynastie in het oosten van Voor-Indië. In de kunst kwamen veel figuren van de Boeddha voor. Deze waren omgeven door beknopte uitbeeldingen van de belangrijkste voorvallen uit zijn leven en geflankeerd door bodhisattva's. Later zijn deze kunstwerken vaak nog verfijnd, maar toch zien ze er een beetje ‘koud’ uit.. Door de verovering van deze streken door de islamieten werden de beeldhouwers-monniken in de 13de eeuw voor een groot deel verdreven naar Nepal en Tibet. Daar werd de traditie voortgezet.

De Indo-Arische en Dravidische stijl

De bouwkunst na de Gupta-tijd wordt verdeeld in de Indo-Arische stijl in het noorden en de Dravidische stijl in het zuiden. De eerste is het best vertegenwoordigd door de tempels van Orissa (Bhubaneswar, Konarak, Jaggarnath, Khajuraho). Kenmerkend voor deze stijl is het hoge, torenvormige dak, de sikhara. Bij de Dravidische tempels treedt het eigenlijke heiligdom op de achtergrond voor de hoge, met ornament overladen torenpoorten (gopura's) van de voorhoven, die omgeven zijn door zuilenhallen. Deze zijn versierd met steigerende monsters en ruiters te paard. De Chalukya-stijl (8ste eeuw) is een overgangsvorm tussen beide stijlen. De tempels hebben een stervormig grondplan en een piramidevormig dak.

Pala
Pala is een Indische dynastie die van het midden van de 8ste tot in de 12de eeuw in Bengalen heerste en die gegrondvest was door Gopala. Zijn zoon Dharmapala bracht de dynastie tot grote macht. Omdat deze vorsten boeddhisten waren, kon het boeddhisme zich hier geruime tijd handhaven en culturele centra onderhouden. Deze centra hadden contac met onder andere

Java
De beeldende kunst tijdens de Papadynastieën betekende de laatste bloeiperiode van de Indische boeddhistische kunst.
In Birma wordt Pagan in de 11de eeuw een rijk, onder Anawrahta (1044–1077). Hij maakt de verzameling van stammen tot een politieke eenheid. Anawrahta heeft vele militaire expedities ondernomen. deze hebben steeds de uitbreiding van het koninkrijk tot doel. Zijn opzienbarendste onderneming is de onderwerping van het koninkrijk Thaton aan de monding van de Salween. De Mons, die in Thaton wonen worden na hun onderwerping de voornaamste leermeesters van de Birmezen. Zij onderwijzen hen in de boeddhistische literatuur en kunst en oefenen aanzienlijke invloed op hun godsdienst uit.
Anawrahta’s zoon, die later koning wordt, probeert de Mons en Birmez tot één volk samen te smelten en heeft grote belangstelling voor de boeddhistische literatuur en kunst. Onder zijn regering wordt de schitterende Ananda-pagode gebouwd en worden vele andere tempels gebouwd of gerestaureerd.
Het Mongooltijdperk

In 1526 begon het Mongooltijdperk. Dit was een hele vruchtbare periode voor bouw- en schilderkunst. De monumenten van de beide eerste vorsten, Baboer en Hoemajoen, zijn op enkele na verloren gegaan. Zij waren uitheems van karakter. Onder Akbar (1542–1605) kwam de vermenging van Indische en islamitische stijlen tot uiting.
Hij stichtte onder andere het paleizencomplex van Fatehpur Sikri, bij Agra. Van de overige bouwwerken worden slechts die uit de tijd van Sjah Djahan (1627–1658) genoemd, met name de vermaarde Tâdj-Mahal in Agra.

de Indische miniatuurschilderkunst

In deze tijd vallen ook het ontstaan en de ontwikkeling van de Indische miniatuurschilderkunst. In de inheemse cultuur van Voor-Indië had zich in de eeuwen na de Gupta-tijd een grote verandering voltrokken. De militaire adel van de Rajputen was op de voorgrond getreden. Deze vermengde zich tijdens en na Akbars regering met de Mongoolse en zodoende ontstond een cultuur en daarin een schilderkunst. Deze schilderkunst bevatte zowel Indische als uitheemse en vooral Perzische en Midden-Aziatische, elementen. Deze kunst stond in dienst van de Mongoolse en van de Rajputen, en valt daardoor in twee richtingen uiteen. De Mogol-schilderkunst bereikte een grote hoogte tijdens Akbar. De miniaturen uit de tijd van zijn beide opvolgers, waren nog meer technisch volmaat, maar zij luidden ook het verval in. De Rajput-kunst bloeide, vooral in de afgelegen bergen van de westelijke Himalaya. De Rajput-kunst bloeide zelfs nog toen de Mogol-kunst definitief te gronde ging. Zij onderscheidt zich door haar dichterlijk, vaak ook mystiek karakter. De onderwerpen zijn in hoofdzaak ontleend aan de legenden, terwijl de Mogol-miniaturen meestal portretten, historische scènes of taferelen uit het hof- en haremleven weergeven.
19de en 20ste eeuw
Nadat in de 19de eeuw de ‘historische’ (vooral de neogotische) bouwstijlen uit Europa ook in India waren toegepast, ontstond in het laatste kwart van de 19de eeuw een reactie. Onderzoekingen, door Britten verricht naar de behouden gebleven monumenten, deden de belangstelling voor het eigen kunstverleden herleven. Er werden musea voor archeologie en kunstnijverheid gesticht. De bewaard gebleven oude ambachten werden aangemoedigd. Bij nieuwe gebouwen werd de traditionele Mogol-Rajput-bouwstijl toegepast.
Na deze fase kreeg de westerse functionele bouwtrant steeds meer invloed. Wel werden er officiële pogingen gedaan een ‘nationale’ architectuur te creëren, maar de moderne internationale stijl kreeg de overhand. Europese architecten, in de eerste plaats Le Corbusier, de bouwer van Chandigarh in Punjab, daarnaast o.a. Otto Königsberger en E.W. Fry, bouwden in India en beïnvloedden een generatie van Indische architecten die in hun geest werkzaam was.
In de tweede helft van de 19de eeuw werden kunstacademies gesticht naar Europees model in Madras, Calcutta, Bombay en Lahore. In de schilderkunst kwam Raja Ravi Varma (1848–1906) naar voren. Hij was een goed portrettist, die op romantische wijze onderwerpen uit de epen en mythen schilderde. E.B. Havell, die in 1896 hoofd werd van de Calcutta School of Art, inspireerde zijn leerling Abanindranath Tagore (1871–1951) om op Indische wijze te schilderen en hieruit ontstond de Neo-Bengaalse School, die, teruggrijpend op Mogol- en Rajputminiaturen en de Ajantafresco's, een ‘renaissance’ van de Indische schilderkunst creëerde. Rabindranath Tagore (1861–1941), oom van Abanindranath was dichter. Hij was Nobelprijswinnaar voor literatuur. Hij begon op zeer hoge leeftijd te schilderen, vanuit het onderbewustzijn, op een wijze die aan kindertekeningen doet denken. Een invloedrijk (vooral na haar dood) schilderes was Amrita Sher Gil. Zij schilderde de realiteit: mensen uit een dorp, niet helden uit het verleden.
Tegenwoordig kan men in grote trekken twee tendensen in de schilderkunst zien: een die de oude traditie voortzet of zich door volkskunst laat inspireren en een die zich naar het Westen richt, daar inspiratie opdoet en zo deelneemt aan de universele contemporaine kunst.

Als volgt zal ik enkele vormen, voorwerpen, kunstenaars en bouwwerken van de huidige boeddhistische kunst, en de vroegere kunst beschrijven:

Stupa
Toen de Boeddha net overleden was waren er nog geen vastgelegde rituelen objecten daarom richtte men zich aanvankelijk op Stupa's. Hierin werden relikwieën bewaard. De Stupa’s hebben allemaal dezelfde basisvorm: Een halve bol van aarde over de doos met relikwieën Er zijn tien Stupa's die in het gebied staan waar de Boeddha heeft rondgezworven. Ze staan op plekken van de belangrijkste gebeurtenissen van zijn leven.

De Grote Stupa van Sanchi, gelegen in de staat Madhya Pradesh in het midden van India, werd gebouwd tussen de 3de eeuw v. C. en het begin van de 1ste eeuw n. C. Om de solide tempel is een stenen omheining gebouwd met aan alle zijden torana's (poorten). Gelovigen lopen om de koepel heen, die de wereldberg voorstelt. Een harika (vierzijdige omheining) bovenop de koepel stelt de hemel voor en deze omgeeft de yasti, een torenspits met drie chatras (schijven), die de as van het heelal voorstelt.

In de 2e eeuw voor Christus heeft men de stupa's opengemaakt en de relikwieën over een heel groot gebied verspreid. Men spreekt over 84.000 stupa's maar het zijn er waarschijnlijk meer. De Stupa is hierdoor het symbool geworden van het boeddhisme. Ze variëren van klein tot groot en daarboven op een parasol vormige bekroning. Er zij heel veel soorten en het de vorm verschilt per gebied. Als ze heel groot zijn worden ze vaak tempels genoemd.

De piramiden hebben een herkenbare vorm. Ze bestaan uit verschillende lagen, terrassen. Op de terrassen staan stupa's om de Boedhha's te beschermen. De hele vorm heet de mandala vorm.

Mu Ch’i
Mu Ch'i, in China bekend als Fa'tsj'ang (midden 13de eeuw) was een Chinees schilder en boeddhistisch monnik Hij is de belangrijkste vertegenwoordiger van de kunst die haar inspiratie vond in het meditatieboeddhisme. Dit wordt in China tsj'an en in Japan zen genoemd. Zijn rolschildering in blauwzwarte inkt op papier, voorstellend zes dadels is het hoogtepunt van deze schilderkunst. Deze kunst laat op spontane wijze een intuïtieve reactie op de natuur zien. Dit stelt allerhoogste eisen aan de penseelbeheersing. Mu Chi’s schilderijen, die ook landschappen, dieren en menselijke figuren omvatten, werden in de 15de eeuw in Japan herontdekt en hebben daar grote invloed uitgeoefend op de zen-schilderkunst.

Ikebana
ikebana (Japanse bloemsierkunst), is een kunstige wijze van bloemschikken die door boeddhistische priesters in de 6de eeuw vanuit China naar Japan werd gebracht. Het was oorspronkelijk een altaarkunst. De Japanse bloemschikking is altijd asymmetrisch. In elk arrangement moeten lege plekken, rustpunten, voorkomen. Het geheel was oorspronkelijk een weerspiegeling van de drie-eenheid hemel, mens en aarde en diende om tot meditatie te stemmen.

Boeddha-beelden

De Boeddhistische kunst is een belangrijk hulpmiddel geweest bij de verspreiding van de godsdienst. Zendelingen gingen op pad met alleen een afbeelding van de Boeddha en met makkelijk te begrijpen symbolen. Deze werden gekopieerd door plaatselijke kunstenaars en zo werd de godsdienst in het begin verspreid.

Vanaf het moment dat men de Boeddha ging afbeelden golden er strenge regels voor zijn uiterlijk. Hierdoor is een Boeddha altijd als een Boeddha te herkennen. De stijl varieert per gebied, maar er zijn 32 belangrijke en 80 secundaire lichaamskenmerken.
De belangrijkste primaire kenmerken zijn:

- Bolvormig uitstulpsel op zijn hoofd als betekenis voor zijn grote kennis. (Ushnisha)
Dit is waarschijnlijk gekomen door de gewoonte om het haar in die tijd als een knot op het hoofd te dragen.
- Een "derde oog" (Urna)
- Lange oorlellen als teken van zijn koninklijke afkomst
- Goudkleurige huid
- Blauw zwart haar
- Vliezen tussen vingers en tenen
- Sekseloos

De verschillende Boeddha's kun je herkennen door verschillende haar en huid kleur of in sommige delen van de wereld door de verschillende sieraden. Van elke boeddha is nauwkeurig beschreven hoe hij afgebeeld moet worden.

In Mahayana-landen is Boeddha op veel schilderijen te zien. In Tibet wordt hij afgebeeld als een bodhisattva, vaak omgeven door minder belangrijke goden en boze geesten.
De schiilders gebruiken felle kleuren. Deze kleuren hebben een bepaalde betekenis.Bijzondere afbeeldingen zijn de tanka’s en de mandela’s. Ze worden vaak gebruikt bij het mediteren.

Ook beelden zijn heel belangrijk. Uit de houding van een beeld spreekt een bepaalde bedoeling. Vooral de gebaren van de handen hebben een speciale betekenis. Een opgeheven hand is een teken van bescherming. Een open hand op de knie is een uitnodiging om een vraag te stellen of een wens te doen. Deze gebaren worden mudra’s genoemd. De bekendste mudra is ‘het wiel van de wet ronddraaien’.

De gouden boedda’s
Nadat het boeddhisme zich in heel India verspreid had, had het een grote invloed op de kunst. Tempels werden met bladgoud bekleed en prachtig versierd. Aan de muren hing men schilderijen over het leven van Boeddha. Er werden vele beelden gemaakt en bedekt met bladgoud. Tegenwoordig wordt gekleurd glas gebruikt om de daken van de tempels te laten schitteren als diamanten. Een tempel in Bangkok is onlangs voor 9 miljoen euro gerestaureerd. Alleen het goud kostte al 3,2 miljoen euro. In India en Sri Lanka zijn heel veel oude rotstekeningen. Heel bekend zijn de tekeningen in de grot van Ajanta in India.

Boeddha en de olifant
Boeddhistische kunstenaars hebben altijd heel graag gebeurtenissen uit het leven van boeddha geschilderd. Natuurlijk gebruikten ze daarbij hun fantasie. Bijvoorbeeld als Siddhartha zijn paleis verlaat, dan schilderen ze engelen die de hoeven van het paard optillen. Zo kan niemand horen dat de prins weggaat.
Er bestaat een bekend verhaal dat heel vaak door kunstenaars is geschilderd. Een neef van Boeddha probeert hem te doden door een wilde olifant los te laten op een smal paadje. Op dat paadje loopt Boeddha. De olifant valt aan, maar op hetzelfde moment voelt hij de kracht van Boeddha’s liefde voor alle wezens. De olifant stopt de aanval, zakt door de voorpoten en aanbidt Boeddha.

Ruimte
In China kwam tijdens de Sung-dynastie (935-1279) de boeddhistische kunt tot grote bloei. Dat is altijd zo gebleven. Heel bekend is de sumie-e, een bijzondere manier van schilderen. Zwarte inkt verdund met water wordt met een paar penseelstreken op papier of zijde gezet. Die paar strepen laten bijvoorbeeld een waterval of rotspartij zien.
Ruimte is in de Zen-kunst heel belangrijk. Elk ding staat in de ruimte, woorden komen uit de lucht, de ruimte.
Ook het ontwerpen van tuinen is een kunst. Hierbij speelt de ruimte weer een grote rol. Men maakt tuinen

met slechts een paar stenen en wat bomen. Met zand en mos worden perken aangelegd.

Geschriften
De lessen van Boeddha werden eerst alleen mondeling doorgegeven. Pas na 500 jaar werden deze opgeschreven in boeken. Deze boeken kunnen we in twee groepen verdelen: de Theravada-geschriften en de Mahayana-geschriften. De Theravada-boeken werden in Sri Lanka geschreven in een taal die Pali genoemd wordt. De Mahayana-geschriften zijn in het Sanskriet geschreven, dat is een oude Indiase taal.

Een van de bermoemdste Mahayana-boeken is een lang gedicht van de Chinees Seng-ts’an, die ongeveer 1300 jaar geleden leefde. De dichter beschrijft hoe mensen dingen helder kunnen zien en hoe ze vrede met zichzelf kunnen vinden. Hier volgt een klein gedeelte:

De Grote Weg is niet moeilijk.
Maar als je de een haat en de ander liefhebt,
Zul je de waatheid nooit te weten komen.
Alleen als haat en liefde afwezig zijn,’wordt alles helder en duidelijk.
Als je de waarheid wilt zien,
Ga dan niet allerlei zaken tegenover elkaar zetten.
Dan doe je verkeerd en zul je
De diepe betekenis van de dingen nooit leren.
De Grote Weg is volmaakt als het oneindige heelal
Alles is er en toch is er niets te veel.

Wat is de kledingstijl van de boeddhisten?

Voor boeddhisten is kleding niet van belang. Een boeddhist hecht geen waarde aan materiele zaken en dus ook niet aan kleding. Wel wordt kleding soms gebruikt om aan te geven hoe belangrijk iemand is in een gemeenschap. Ook kan je zien hoe geleerd iemand is. In het klooster in Tibet bijvoorbeeld, kan je aan de hoogte van de kammen op de mutsen van monniken zien hoeveel zij in heilige boeken hebben gestudeerd.

De kolonisatie van boeddhistische landen en de contacten met het Westen hebben binnen het boeddhisme ingrijpende veranderingen teweeggebracht. In de strijd voor onafhankelijkheid werd het boeddhisme, het culturele erfgoed, verbonden met het nationalisme dat veelal door marxistische en socialistische stromingen beïnvloed was. Dit had tot gevolg dat van het boeddhisme een duidelijk antwoord werd verwacht op vragen van sociale, economische en politieke aard. Hierdoor ontstond er in de boeddhistische wereld een herbezinning op de leer tegelijk met pogingen deze aan te passen.

De belangstelling van het Westen voor het boeddhisme, ontstaan vanuit missionering, politieke expansiedrang en wetenschap, hielp mee bij de bewustwording van de boeddhistische landen. Men kwam tot het oprichten van internationale boeddhistische organisaties, waarvan de belangrijkste zijn: de Maha Bodhi Society, opgericht in 1891, de Young Men's Buddhist Association, opgericht in 1898, en de World Fellowship of Buddhists (1950). Deze organisaties hebben tot doel: de eenheid in de boeddhistische wereld, een gezamenlijke boeddhistische stellingname, oprichten van boeddhistische studiecentra en universiteiten, onderling begrip, het zuiver bewaren van de boeddhistische leer en heilige plaatsen, het verbreiden van de boodschap van de Boeddha, die vrede en welvaart zal brengen in de wereld.
In de geschiedenis van Sri Lanka en Birma liggen de aanzetten tot de vernieuwingsbeweging. Hier is de theorie van het boeddhistische socialisme ontstaan, die politiek werd toegepast door U Nu in Birma en Sirimavo Bandaranaike in Sri Lanka. Zij wilden het boeddhisme als staatsgodsdienst en als ideologie van een socialistische staat. In beide landen is dit experiment mislukt, vnl. door te grote druk van de monniken en door conflicten met niet-boeddhistische minderheidsgroepen.
In Thailand verliep de overgang naar de moderne tijd met minder geweld. Ook hier ontstonden hervormingsbewegingen, zowel voor de leer als voor de monnikenorde. Men probeert het boeddhisme minder als staatsideologie te gaan beschouwen en vooral de invloed van de monniken, via het onderwijs, te verminderen om zo een scheiding van staat en religie te bewerkstelligen. Nationale minderheden wil men zo veel mogelijk assimileren, mede door bekering tot het boeddhisme.
Ook in Vietnam ontstonden (rond 1930) hervormingsbewegingen, vele eveneens met een duidelijk politieke stellingname. Hoewel ze uiteengevallen waren in kleinere groepen hebben de boeddhisten zich zowel tegen de Franse overheersing als tegen de dictatuur van Ngo Dinh Diem met succes kunnen organiseren. De Vietnamese boeddhisten, die de laatste tijd meer steun krijgen van hun Singhalese geloofsgenoten, proberen naast zuivering en heroriëntering van de leer (een ontwikkeling die tevens heeft geleid tot het ontstaan van twee nieuwe syncretistische religies, de Cao Dai en de Hoa Hao) een sociale en politieke centrumpositie in te nemen in Vietnam.
Voor de Chinese inval in Tibet vluchtte in 1959 de Tibetaanse geestelijke en wereldlijke leider, de dalai lama, naar India. Met hem vluchtten nog ongeveer 80.000 Tibetanen, van wie het merendeel in India en de Himalaja-staten terechtkwam, en een kleinere groep (ca. 1000) in Europa (Zwitserland) en de Verenigde Staten. Zij doen veel moeite hun culturele en religieuze erfgoed te bewaren te midden van de sterk veranderde levensomstandigheden en ontvangen buitenlandse hulp bij het opzetten van ontwikkelingsprojecten en studiecentra. De dalai lama is sedert zijn vertrek uit Tibet sterk in de westerse publieke belangstelling komen te staan, o.a. door zijn vele reizen in westerse landen. De belangstelling voor het Tibetaanse boeddhisme in Europa en Noord-Amerika nam als gevolg daarvan sterk toe. Vooraanstaande Tibetaanse monniken kregen ook in het Westen volgelingen.
Sinds de jaren vijftig bestaat er in de westerse wereld een actieve belangstelling voor oosterse meditatiemethoden, vooral voor yoga en zen. Daarnaast vindt ook de transcendente meditatie veel ingang als de wetenschap van de creatieve intelligentie volgens de leer van Maharishi Mahesh Yogi. Tegelijkertijd wordt van christelijke zijde gepoogd deze oosterse meditatietechnieken te integreren in een christelijke levensopvatting en –praxis, terwijl anderen, zoals R.C. Zaehner, deze pogingen als een doodlopende weg beschouwen. Sinds de jaren zestig is er in de westerse wetenschappelijke psychologie een toenemende belangstelling te constateren voor het verschijnsel van de meditatie. Er bestaan verschillende pogingen tot theorievorming

Samenvatting/Conclusie

Siddharta Gautama kwam tot alle inzichten die samen het boeddhisme zijn gaan vormen. Hij vertelde zijn ideeën aan alle mensen die hij tegen kwam en na zijn dood werden zijn inzichten ook verder verspreid, door monniken.
Boeddhisten leven met het idee dat ze steeds weer terug keren op aarde, in een nieuw leven. Ze zijn gevangen in het rad der wedergeboorten, de Samsara. De enige manier om hieruit de ontsnappen is het nirvana bereiken. Het is niet echt uit te leggen wat het Nirvana precies inhoudt, het is een soort ultiem gelukzalig gevoel. Om het Nirvana te kunnen bereiken worden er een groot aantal eisen aan boeddhisten gesteld. Zij mogen bijvoorbeeld niet drinken, roken en seks hebben. Met andere woorden; ze mogen niet zondigen. Pas als ze heel goed geleefd hebben, zonder verkeerde daden en gedachten en met veel meditatie, kunnen ze het Nirvana bereiken. Boeddhisten zijn dus niet bang voor de dood. Ze leven eigenlijk om eindelijk echt ‘dood’ te gaan; het Nirvana te bereiken.

Siddharta Gautama, oftewel Boeddha is heel belangrijk voor de boeddhisten. Zij hebben geen god, maar zij bidden tot Boeddha. Ze bedanken hem voor het feit dat hij zijn wijsheden heeft verspreid. Door hem hebben zij de mogelijkheid om het nirvana te bereiken.


Boeddhisme komt vooral in Oosterse landen voor, het komt oorspronkelijk uit India, daar komt Boeddha ook vandaan. Tegenwoordig zijn ook veel westerse landen in boeddhisme geïnteresseerd. Veel mensen mediteren, bijvoorbeeld om van stress af te komen.

Dat boeddhisten niet veel nodig hebben in het leven, geen waarde hechten aan materiele zaken, zie je terug in de kunst en kleding. Alle kunstvormen in het boeddhisme, hebben eigenlijk met de religie te maken. De tempels, de stupa’s. Allemaal zijn ze versierd met boeddha’s, halfgoden of mythen.
Kleding is ook niet belangrijk voor boeddhisten. Ze dragen meestal wijden gewaden, in sobere kleuren.

Mijn conclusie is dat het leven, de kunst, het geloof allemaal gericht zijn op sober, maar toch verstandig leven en dat het uiteindelijk allemaal gaat om het behalen van het Nirvana.

Literatuurlijst

Bancraft, A (1988) De wereld van de boeddhisten
Gorinchem, de Ruiter

Wallace, A B (2002) Boeddhistische geesteshouding
Utrecht, Servire

Greenwell, B (1993) Koendalina en transformatie
Deventer, Ankh-hermes

Gyatso, T (1997) Leven in vrede, sterven in vrede, essenties van Tibetaans boeddhisme:3
Utrecht, Servire

Gyatso, T (2000) meditatie oefeningen voor een zinvoller leven
Amsterdam, Hermans Muntinga publishing

Littleton, C (2000) Oosterse wijsheid: Boeddhisme
Areopagus

Jansen, E R (1990) Het Boeddha-boekje, Boeddha’s, godheden en rituele symbolen

Diever, Binkey Kole

Waterstone, R (1996) De wijsheid van India, Levende wijsheid
Utrecht, Kosmos-Z&K

REACTIES

M.

M.

Ik heb veel van je werkstuk kunnen gebruiken
Bedankt daar voor.
Mail eens wat terug als het kan.

21 jaar geleden

M.

M.

he meid dank je wel voor je werkstuk
ik heb er veel gebruik van gemaakt.
groetjes muzekkir

21 jaar geleden

A.

A.

Heey!
zo wat een goeie werkstuk!
zo uitgebreid en goed uit te leggen!
je had zeker een 10 gekregen? van....?
ik heb alleen ff een vraagje: heb jij ook een tekening van het Wiel Der Wet/ Rad van het leven ofzoiets? Want ik vind het errug interessant!
doeii groetjes!

20 jaar geleden

M.

M.

Mooi werkstuk ik ben zelf (als brugpiepertje) ook bezig met het boedhisme, deze site heeft me prima geholpen.

19 jaar geleden

N.

N.

Hallo Isabella, ik wil je graag complimenteren met je Profielwerkstuk over het Boeddhisme.
Ik ben al vanaf mijn 19 met Boeddhisme bezig en zocht wat achtergrond info om mijn geheugen op te frissen(ben inmiddels 50) en heb zojuist je hele werkstuk doorgelezen.
Dankjewel voor inzage en nogmaals mijn complimenten voor de heldere overzichtelijke uiteenzetting. Met vriendelijke groet, Nel Vegt

15 jaar geleden

L.

L.

Perfect! Goed voor mijn verslag!!:P

14 jaar geleden

N.

N.

Mooi ik had het net nodig

13 jaar geleden

R.

R.

Wauw goed zeg!! Ik moet een deel van mijn werkstuk over de Geschiedenis van het Boeddhisme doen. Ik heb hier veel aan gehad! Tnx!!!

12 jaar geleden

A.

A.

Heel goed man hartstikke bedankt ik kan er veel mee!!

12 jaar geleden

P.

P.

nice gedaan perfect vr men godsdienst bespreking.

12 jaar geleden

N.

N.

Thanxxx. Echt geweldig profielwerkstuk! Staat goede info in voor mijn verslag.

11 jaar geleden

R.

R.

veel te veel tekst

11 jaar geleden

C.

C.



Hat het net nodig voor werkstuk

6 jaar geleden

S.

S.

waarom dee je het niet over japan

10 jaar geleden

I.

I.

geweldig echt super

9 jaar geleden

N.

N.

Het Boeddhisme kent geen ziel. Er is alleen een levensstroom. En de Boeddha noemde zichzelf Tathagata. Door anderen werd hij Sakyamuni genoemd. Verder een heel leuk werkstuk.

7 jaar geleden

K.

K.

wow. hartstikke goed man. fantastisch

7 jaar geleden

X.

X.

er staat heel veel onzin in

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.