Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 694 woorden
  • 25 juni 2012
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
19 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Paragraaf 1.1: Bruto- en nettoloon

Brutoloon:
- Spaarloon- of levensloopregeling ( vrijwillig)
- Premie pensioenfonds ( verplicht) Belastingvrij
- Premie VUT / FPU ( verplicht)
Loon voor de sociale verzekeringen
+ vergoeding zorgverzekeringswet ( ZVW) 6,9 % wordt betaald door de werkgever.
Loon voor de loonheffing
- loonheffing: loonbelasting
Volksverzekeringen: AOW, ANW, AWBZ,AKW
- inkomensafhankelijke bijdrage ZVW
Nettoloon

Werknemersverzekeringen: deze worden betaald door de werkgever, berekend over het bedrag loon voor de sociale verzekeringen.
WW, WIA.

Paragraaf 1.2: Besteedbaar inkomen

Primair inkomen: arbeidsinkomen: loon, courtage, honorarium, royalty,
ondernemersloon.
Vermogensinkomen: rente, huur, pacht, winst voor
ondernemer

Secundair inkomen:
primair inkomen
+ overdrachtsinkomen ( inkomen zonder tegenprestatie) bestaat uit
sociale uitkeringen,WW,WIA, AOW enz.
en toeslagen, zoals kinderbijslag, kindertoeslag, studiefinanciering,
zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag, bijstanduitkering, enz.
- belastingen en sociale premies

Tertiair inkomen:
secundair inkomen
+ subsidies op producten en diensten, bijv subsidie op energiezuinige auto
- belastingen op producten en diensten, BTW en accijns.

Paragraaf 1.3 Geld en geldontwaarding

Chartaal geld: munten en bankbiljetten
Giraal geld: geld op je betaalrekening.

Directe ruil ( ruil in natura): goederen tegen goederen.
Indirecte ruil: geld wordt gebruikt als ruilmiddel.

Functies van geld:
- Ruilfunctie: je krijgt er iets voor terug
- Rekenfunctie
- Vermogensfunctie
- Betaalfunctie: je krijgt er niets voor terug ( boete betalen)
- Oppotfunctie

Intrinsieke waarde: waarde van het materiaal.
Nominale waarde: waarde die de munt of het biljet vertegenwoordigt.
Fiduciair geld: vertrouwen dat geld op papier zoveel waard is.
Wet van Gresham: bad money drives out good money. Het goede geld zal uit de roulatie worden genomen en met het slechte geld zal betaald worden.

Inflatie: stijging van het prijspeil.
Hyperinflatie:de geldontwaarding gaat heel snel. ( galopperende inflatie)
     Gevolg: vertrouwen in geld gaat verloren, koopkracht daalt, leidt tot sociale onrust.
Deflatie: daling van het prijspeil.
     Gevolg: koopkracht neemt toe, winstmarges dalen, investeringen dalen, uitstel van bestedingen, werkloosheid.

Inflatiepercentage:
Nieuwe prijs – oude prijs x 100 = inflatiepercentage.
Oude prijs
Percentage geldontwaarding:
1 - Oude prijs x 100 = percentage geldontwaarding
Nieuwe prijs

Paragraaf 1.4 Prijs- en indexcijfers

Prijsindexcijfer: drukt de prijs uit van een artikel in een bepaald jaar als percentage van de prijs van dat artikel in het basisjaar. Basisjaar is altijd 100, index 105 wil dan ook zeggen dat de prijs met 5 % gestegen is t.o.v. het basisjaar.
Blz. 23 uitleg

CPI Consumentenprijsindex: geeft aan met hoeveel procent het prijspeil van een door huishoudens gekochte consumptiegoederen gemiddeld is gestegen of gedaald t.o.v. het basisjaar.
Blz 24 uitleg

Inkomensindexcijfers: op dezelfde manier kun je indexcijfers berekenen van de verschillende inkomens.
Blz. 25 uitleg

Paragraaf 1.5 Koopkracht, welvaart en welzijn

Nominale stijging van het inkomen: toename van het inkomen in geld.
Reële stijging van het inkomen: koopkrachtstijging van het inkomen.

Nominale inkomesindex
Reële inkomensindex: Consumentenprijsindex CPI) x 100

Welvaart in ruime zin: mate waarin je met je beschikbare middelen in je behoeften kunt voorzien.
Welvaart in enge zin: kijken naar de koopkracht van het besteedbare inkomen.
Schaarste: met de beschikbare productiemiddelen ( natuur, arbeid, kapitaal) kunnen er niet voldoende productiemiddelen worden geproduceerd om al onze behoeften te vervullen.
Economische groei ( welvaartsgroei) in ruime zin: schaarste in de samenleving neemt af. ( meer productiemiddelen ter beschikking, maar ook de omstandigheden waarin wij leven worden beter, denk aan milieu, vrede, enz).
Economische groei ( welvaartsgroei) in enge zin: het reële binnenlandse inkomen neemt toe per inwoner. ( CPB en CBS houden geen rekening met een toename van de bevolking, zij kijken alleen naar het totale bruto verdiende binnenlandse inkomen.)
Welzijn: de mate waarin men zich gelukkig voelt.

Bijlage:

Paragraaf 1.1: Loonstrook

Brutoloon:
- Spaarloon- of levensloopregeling ( vrijwillig)
- Premie pensioenfonds ( verplicht) Belastingvrij
- Premie VUT / FPU ( verplicht)
Loon voor de sociale verzekeringen/ Loon voor de loonheffing
- loonheffing: loonbelasting
Volksverzekeringen: AOW, ANW, AWBZ,AKW
Nettoloon

Als jullie dit kunnen toepassen is dat voldoende, alle bedragen en/of percentages krijg je als gegeven. De loonheffing berekenen is het toepassen van de verschillende schijven, dit komt in H 11 terug, dat gaan we nu nog niet toepassen.

De volgende theorie van de ziektekostenverzekering moet je wel kennen:
- Nominale premie: je betaalt zelf aan een particulier maatschappij (je kiest zelf: VGZ, CZ, Nationale Nederlanden, enz) premie en daar ben je dan verzekerd.
- Inkomensafhankelijke bijdrage: je werkgever betaalt de premie die afhankelijk is van je inkomen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.