Overzicht

Beoordeling 3.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 4201 woorden
  • 26 juli 2007
  • 22 keer beoordeeld
Cijfer 3.7
22 keer beoordeeld

1. Socialisatie en cultuur

Interacties: gesprekken voeren, blikken uitwisselen, iemand een brief of een e-mail sturen, uitgaan, een voetbalwedstrijd spelen enz.

Cultuur: alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus vanzelfsprekend beschouwen.

Alle mensen zijn afhankelijk (interdependentie) van anderen.
Je hebt verschillende soorten afhankelijkheid ze kunnen worden gerangschikt in vier soorten bindingen, namelijk affectieve, economische, cognitieve en politieke bindingen.
Affectieve bindingen hebben betrekking op de behoefte aan vriendschap en liefde. Alle handelingen die we verrichten om ons in levensonderhoud te voorzien, houden verband met economische bindingen. Voor de overdracht van kennis zijn we afhankelijk van leraren, maar ook van journalisten; deze cognitieve bindingen zorgen voor de leerprocessen die we doormaken. De politieke bindingen komen voort uit het feit dat we als burgers veel dingen niet zelf kunnen regelen.


Natuur: datgene wat aangeboren is.
Het nature-nurture-debat gaat over de vraag of menselijk gedrag meer bepaald wordt door aangeboren of door aangeleerde kenmerken.
De nature-aanhangers gaan ervan uit dat het menselijk gedrag bepaald wordt door biologische eigenschappen. De nurture-aanhangers benadrukken de cultuur als verklaring van menselijke gedragingen. Gedrag is aangeleerd.

Normen: gedragsregels.
Waarden: principes.
Naast normen en waarden ontwikkelen groepen mensen nog vele andere cultuurkenmerken, zoals kennis, gewoonten, opvattingen, kunst, sport, symbolen en feestdagen.

Culturen zijn dynamisch en verschillen per plaats, tijd en groep.

Rolgedrag: de maatschappelijke opvattingen over de manier waarop je je in een bepaalde rol behoort te gedragen.

De manier waarop wij ons in een rol naar buiten toe laten zien, de presentation of the self, wordt sterk beïnvloed door de maatschappelijke opvattingen over de manier waarop je je in een bepaalde rol dient te gedragen.
Impression management: mensen zijn er voortdurend op uit om geloofwaardig over te komen.

Een rolconflict treedt op wanneer iemand met tegenstrijdige verwachtingen wordt geconfronteerd.


Nederland is een multiculturele samenleving, er wonen mensen uit verschillende culturen.

Dominante cultuur: als een cultuur wordt gedragen door een groep die binnen een samenleving overheersend is. (NL spreken, gelijkwaardig mannen en vrouwen)

Subcultuur: wanneer binnen een groep waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken va de dominante cultuur.

Een subcultuur hoeft niet strijdig te zijn met de dominante cultuur. Dat is wel het geval bij de tegencultuur. Deze wordt gedragen door mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen. (feministes)
De tegencultuur was ook vaak een uiting van een generatieconflict.
Antiglobalisten zou je in deze tijd een tegencultuur kunnen noemen. Leden van deze cultuur zijn tegenstanders van dominante normen en waarden zoals het streven naar economische groei en de overheersende rol van de westerse landen in de wereld.

De bedrijfscultuur: bestaat uit alle waarden, normen en gewoonten die er in een bedrijf gelden. (kleding, taal, logo)

De jeugdcultuur (gothics, alto’s, hiphoppers) is opgekomen door de welvaart, eigen leefstijl en geborgenheid: men wil ergens bij horen.

De eerste immigranten kwamen uit de koloniën, de latere waren ‘gastarbeiders’ en nu komen er vooral vluchtelingen en gezinsvormende migratie.

Integreren: de immigranten neem een deel van de dominante cultuur over maar ze behouden voor een deel hun eigen cultuur.

Cultuur geeft richting aan het denken en doen van mensen. Het vormt een gedragsregulerend kader: enerzijds biedt cultuur mogelijkheden om met anderen te communiceren, anderzijds legt cultuur ook beperkingen op aan het gedrag: de cultuur geeft aan welk gedrag wel of niet aanvaardbaar is.

De belangrijkste kenmerken van een cultuur worden telkens aan nieuwe leden overgedragen, zoals aan kinderen, aan immigranten, aan de leerlingen van een school of aan de werknemers van een bedrijf. Dit proces verloopt via socialisatie, enculturatie, acculturatie, sociale controle en internalisatie.

Socialisatie: het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Het doel is aanpassing van het individu aan zijn omgeving, maar ook de instandhouding en continuering van de cultuur over een periode van vele jaren. Als kind ontwikkel je je eigen persoonlijkheid.

Cultuuroverdracht heb je in twee vormen:
Enculturatie: het aanleren van cultuurkenmerken in de samenleving of het milieu waarin men is geboren.
Acculturatie: het later aanleren van de kenmerken van een cultuur waar men niet oorspronkelijk toe behoort.

Socialiserende instituties: instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt.
Collectieve gedragspatronen: de gemeenschappelijke gebeurtenissen als Prinsjesdag, Kerstmis, ramadan, het vrije weekend, verkiezingen, Koninginnedag en dodenherdenking. Ook hiermee worden normen en waarden overgebracht.

Socialiserende instituties:
- Het gezin: ontwikkelen naar zelfstandigheid.
- De school: discipline, op tijd komen, doen wat leraar zegt en samenwerken.
- Het werk: prestatie leveren, leefritme.
- Maatschappelijke groeperingen: geloofsrichtingen, omgaan met anderen.
- De overheid: regels à wetten.
- De vriendenkring
- De media

Sociale controle: de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Het zorgt ervoor dat het socialisatieproces goed verloopt, en dat mensen zich niet onmaatschappelijk gaan gedragen.
Sociale controles zijn formeel wanneer deze is gebaseerd op geschreven regels.

Sociale controles zijn informeel als het gaat om beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels.
Sociale controle vindt vaak plaats in de vorm van sancties, waarmee mensen ervoor zorgen dat anderen zich gedragen naar de geldende formele en informele normen.
Er zijn vier vormen van maatregelen:
- Formele positieve sancties, zoals een diploma, salarisverhoging door promotie.
- Formele negatieve sancties, zoals een boete, strafwerk of een gevangenisstraf.
- Informele positieve sancties, zoals een compliment, een fooi of een applaus.
- Informele negatieve sancties, straf of nagefloten na een slechte wedstrijd.

Internalisatie: mensen hebben zich sommige aspecten van hun cultuurgroep zo eigen gemaakt, dat zij zich automatisch gaan gedragen zoals de groep dat van hen verwacht. (kinderen leren om naar de wc te gaan en niet in hun broek te plassen, na een tijd gaat dit vanzelf: de zindelijkheid is geïnternaliseerd. Of begroeten, schrijven en spreken)

2. Media en communicatie

Communicatie: het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger.
Het medium waarlangs de boodschap wordt verstuurd, kan bestaan uit het gesproken of geschreven woord, gebaren, kleding, televisiebeelden, kunstwerken enz.

Als de ontvanger op een boodschap reageert ontstaat er feedback of terugkoppeling.

Encoderen: een zender verpakt een boodschap in een bepaalde vorm of ‘code’.
Decoderen: de ontvanger vertaalt en interpreteert deze informatie.

Soorten communicatie:
- Directe communicatie, face-to-face-contact.
- Indirecte communicatie.
- Eenzijdige communicatie, eenrichtingsverkeer
- Meerzijdige communicatie, zender + ontvanger.
- Verbale communicatie, gebruik van gesproken en geschreven woord.
- Non-verbale communicatie, communiceren d.m.v. symbolen, tekeningen en lichaamstaal.
- Interpersoonlijk, informatie uitwisselen tussen een klein aantal personen; vergadering. Er is
sprake van directe verbale en/of non-verbale feedback.
- Massacommunicatie, informatie bedoeld voor een groot, heterogeen en onbekend publiek.
Dragers van openbare boodschappen: radio, televisie, kranten, boeken, films etc.


Kenmerken van massamedia:
- Informatie is bedoeld voor een groot en anoniem publiek.
- Informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk.
- Relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk.
- Meestal eenzijdige communicatie.
- Ontvanger kan in de meeste gevallen alleen indirect en achteraf reageren. Er is dus
weinig feedback, en zenders kunnen vaak niet meteen controleren of de boodschap
wordt begrepen.

Soorten boodschappen/informatie:
- Amusement.
- Nieuws.
- Reclame.
- Meningsvorming.
- Kunst.
- Educatie en onderwijs.

Kennis en nieuws zijn subjectieve begrippen, want niet iedereen heeft dezelfde kennis en wat voor de een nieuws is kan voor de ander al bekend zijn.

Verschillende functies van boodschappen van de media:
- Informatieve functie, waarmee de media beantwoorden aan de behoefte aan:
- informatie

- educatie
- hulp bij opinie- of meningsvorming
- Sociale functie, waardoor de media ervoor zorgen dat individuen:
- met anderen kunnen meepraten.
- hun eenzaamheid kunnen verdrijven.
- Recreatieve functie, waarbij de media voorzien in de behoefte aan:
- ontspanning, gezelligheid en tijdverdrijf.
- spanning, sensatie en romantiek.

De media spelen een belangrijke rol bij maatschappelijke processen, zoals bij politieke besluitvorming en bij cultuuroverdracht.
De media hebben de volgende functies:
- Politieke-informatieve functie, burgers moeten goed geïnformeerd zijn over belangrijke
maatschappelijke problemen.
- Spreekbuisfunctie, politici moeten op hun beurt goed geïnformeerd zijn over kwesties en
standpunten die leven onder de bevolking. Publieke opinie, de meest gangbare mening over

een kwestie.
- Controlefunctie, er wordt gelet op of de regering, bedrijven en maatschappelijke
organisaties correct handelen en hun afspraken nakomen.
- Commentaarfunctie, mensen aan het woord in krant of tijdschrift.
- Socialiserende functie, waarden en normen overdragen, ter discussie stellen of doorbreken.

3. Soorten media

Digitale massamedia: internet.
Gedrukte en audiovisuele media: computers, cd-rom’s en internet. Ook wel nieuwe media, want het vervaagt onderscheid tussen zender en ontvanger.

Kranten en tijdschriften heten ook wel de pers.
Er is een vrije pers in Nederland, die zich bovendien heeft ontwikkeld langs de lijnen van het vrijemarktmechanisme, dus volgens de wetten van vraag en aanbod.
Kranten-, boeken- en tijdschriftenuitgevers zijn vrije ondernemingen die winst nastreven.

Soorten gedrukte media:

- Kranten.
- Tijdschriften.
- Huis-aan-huisbladen.
- Boeken; fictie en non-fictie.

Dagbladen zijn te verdelen in landelijke en regionale kranten.
Een landelijk dagblad verschijnt in heel Nederland. Het bevat vooral nieuws en achtergrondinformatie uit binnen- en buitenland.
Regionale dagbladen zijn alleen te krijgen in een bepaalde streek.

Verschillen tussen kranten:
- Algemene kranten, niet gebonden aan een levensbeschouwelijke of politieke richting.
- Richtingskranten, gebonden aan een levensbeschouwelijke of politieke richting (Trouw).
- Progressieve kranten, hechten waarde aan maatschappelijke verandering, zijn
vernieuwingsgezind en worden ook wel links genoemd (Volkskrant).
- Conservatieve kranten, behoudend, steunen het gezag en hechten waarde aan tradities en
worden ook wel rechts genoemd.

- Populaire kranten, of massakranten zijn kranten die zich vooral richten op het grote
publiek (De Telegraaf en het Algemeen Dagblad).
- Kwaliteitskranten, of kaderkranten zijn kranten die worden gelezen door het beter
opgeleide deel van de Nederlanders (NRC Handelsblad).

De grootste en bekendste Nederlandse dagbladen:
- De Telegraaf: sensationele krant, goede buitenlandredactie en uitgebreid financieel nieuws.
Vooral showbizz en politiek gezien is de krant rechts, criminaliteit en veiligheid.
- Het Algemeen Dagblad: gespecialiseerd in het duidelijk brengen van ingewikkelde zaken
door veel gebruik te maken van verhelderende tekeningen, grafieken en tabellen.
- De Volkskrant: een katholieke krant, gericht op arbeiders. Later progressief en intellectueel
karakter. Veel aandacht aan onderwijs en de gezondheidszorg.
- NRC Handelsblad: een links-liberale krant die bekend staat om de gedegen economische,
politieke en culturele beschouwingen.

- Trouw: een protestants-christelijke krant met veel aandacht voor onderwijs, bezinning en
derdewereldproblemen.
- Metro en Sp!ts: plaatsen vaak korte persberichten en hebben weinig journalisten.

Opiniebladen: ze geven achtergrondinformatie en commentaar bij politieke, economische, culturele en maatschappelijke kwesties. Elsevier geeft vanuit een rechtse benadering commentaar op economie en politiek.
Vrij Nederland is een links opinieblad met veel aandacht voor actuele culturele en maatschappelijke ontwikkelingen.
HP/De Tijd publiceert veel reportages over maatschappelijke en culturele verschijnselen.

We kennen vier soorten televisie- en radiozenders:
- Landelijke publieke omroepen
- Regionale en lokale publieke omroepen
- Landelijke commerciële omroepen
- Buitenlandse omroepen

De publieke omroepen vallen onder verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. In de Mediawet is vastgelegd dat zij een deel van hun zendtijd moeten besteden aan culturele of informatieve programma’s.
Publieke omroepen zijn ideële instellingen en zijn niet bedoeld om winst te maken. Ze krijgen hun geld van de overheid en uit het lidmaatschapsgeld van hun leden. Ook krijgen ze een deel van de reclameopbrengsten van de Ster (Stichting Ether Reclame).

Regionale en lokale publieke omroepen brengen vooral plaatselijk nieuws.


KRO en VARA vertegenwoordigen maatschappelijke groeperingen.

Commerciële omroepen zijn vrije ondernemingen die sterk marktgericht zijn. Hun inkomstenbron bestaat uit de opbrengst van reclameboodschappen. Ze zijn niet verplicht een deel van hun zendtijd aan culturele en informatieve programma’s te besteden.

Internet kent nieuwsgroepen, plaatsen op het net waar mensen samen over bepaalde onderwerpen kunnen praten en discussiëren.

Met een mobiele telefoon kun je short-message-service-berichten ontvangen, zoals bijvoorbeeld beursberichten en voetbaluitslagen, en berichten zenden. En wappen met je mobiele telefoon verbinding maken met een beperkte versie van internet.

Door concurrentiestrijd van commerciële bedrijven zien we de laatste jaren bij de massamedia een aantal ontwikkelingen, zoals:
- De persconcentratie bij de dagbladen.
- De marktsegmentering bij de tijdschriften.
- De commercialisering bij de televisie.
- Het ontstaan van multinationale mediabedrijven.

De landelijke dagbladen zijn, met uitzondering van De Telegraaf, allemaal in handen van één bedrijf: Perscombinatie/Meulenhof (PCM). Dit heet persconcentratie. Het brengt het gevaar van monopolievorming met zich mee. Hiervan is sprake wanneer een uitgeverij (bijna) het volledige aanbod in handen heeft.

Een goed voorbeeld van marktsegmentering zie je bij de jeugdbladen. Er is een zogenaamde ‘life-line’ van bladen ontwikkeld.

De laatste jaren ontstaan samenwerkingsverbanden van kabelexploitanten en informatieaanbieders. (fusies of overnames)


Mediaconcentratie: de samensmelting van verschillende vormen van massamedia.

4. Hoe komt het nieuws tot stand?

Selectiecriteria om een bericht al dan niet op te nemen zijn onder andere:
- Is het nieuwsfeit actueel?
- Hoe uitzonderlijk is het bericht?
- Is het nieuwsfeit interessant voor grote groepen mensen?
- Hoe ingrijpend zijn de gevolgen van de gebeurtenis?
- Gaat het nieuwsfeit over belangrijke of beroemde personen?
- Voegt het nieuwsfeit iets toe aan het totaalinzicht in een bepaalde kwestie?
- Is er beeldmateriaal bij?
- Nabijheid.

Selectieve perceptie: de manier waarop journalisten en redacteuren de werkelijkheid waarnemen.

Nieuwsbronnen:
- Personen en instellingen: zij verstrekken uit eigen initiatief informatie aan journalisten.
- Nieuwsgaring: eigen (gespecialiseerde) journalisten gaan zelf op zoek naar het nieuws.
- Persbureaus: zij sturen nieuwsberichten via modem en fax. Het zijn commerciële bedrijven

die een groot aantal correspondenten in dienst hebben om nieuws te verzamelen.

De belangrijkste persbureaus voor de Nederlandse media:
- Het ANP, het Algemeen Nederlands Persbureau.
- GPD, Geassocieerde Pers Diensten, verzorgt de nationale en internationale berichtgeving
voor 18 regionale dagbladen in Nederland en België.
- Haags Persbureau, gespecialiseerd in juridische en politieke verslaggeving uit Den Haag.
- Hollandse Hoogte, fotopersbureau.
- AP, Associated Press uit Amerika.
- Reuters, uit Engeland.
- AFP, Agence France Pers.
- DPA, Deutsche Presse Agentur.

Off-the-record-informatie: de geïnterviewde geeft informatie aan de journalist, die hij of zij liever niet gepubliceerd wil zien.

De meeste kranten, tijdschriften of omroepen streven naar een duidelijk herkenbare identiteit:
- De keuze van de onderwerpen door journalisten en de redactie.
- De presentatie van het nieuws.

- Eigen commentaar en analyses.

Objectiviteit: een beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming is met de werkelijkheid.
Nieuws wordt altijd geschreven vanuit een bepaald referentiekader: de persoonlijke waarden en normen, de eigen ervaringen en gewoonten spelen altijd een rol als je iets beschrijft.

Om objectiviteit of betrouwbaarheid zo dicht mogelijk te benaderen, moeten journalisten in ieder geval:
1. Een scheiding maken tussen feiten en meningen.
2. Het principe van hoor en wederhoor toepassen. Men dient nieuwsfeiten van meer dan één
kant te belichten door verschillende betrokkenen aan het woord laten.
3. Gebruik maken van verschillende nieuwsbronnen en deze bronnen ook vermelden.
4. Over kennis van zaken beschikken.

De leiding van een krant is gescheiden in twee aparte verantwoordelijkheden:
- De directie is verantwoordelijk voor het zakelijke en financiële management.
- De redactie heeft de inhoudelijke verantwoordelijkheid.

Om conflicten te voorkomen is de verhouding tussen directie en redactie vastgelegd in het redactiestatuut. Dit statuut is opgenomen in de CAO van dagbladjournalisten en waarborgt de onafhankelijkheid van de redacties. Ook de identiteit van de krant staat in het redactiestatuut omschreven.

5. De invloed van de media

In het algemeen geven de media geen reëel beeld van de omvang en soorten criminaliteit.

Ook het gemiddelde beeld van de daders wordt sterk door de media beïnvloed.
De media zijn ook van invloed op onze angst om slachtoffer te worden.

De massamedia hebben grote invloed op het beeld dat wij van criminaliteit en daders hebben:
- Het vooroordeel wordt gekweekt dat het vooral om zware en agressieve criminaliteit gaat en
veel minder om bijvoorbeeld witteboordencriminaliteit.
- De hoeveelheid agressieve criminaliteit wordt veel hoger ingeschat dan in werkelijkheid is.
- Er wordt een stereotiep beeld van de misdadiger gegeven.
- Bij de bestrijding van criminaliteit wordt dikwijls alleen gedacht aan strengere straffen,
soms zelfs de doodstraf.

Een vooroordeel: een oordeel over iets of iemand dat niet op kennis van zaken berust.
Een stereotype: een vaststaand beeld, waarbij we aan een hele groep bepaalde kenmerken toeschrijven.

Beïnvloedingstheorieën:
1. De injectienaaldtheorie.
In de beginjaren van de massamedia geloofde men in de sterke macht van de zenders, van pers, radio en tv. Volgens deze theorie zou het publiek de boodschap van de massamedia in zijn geheel overnemen. Propaganda: er wordt uitsluitend eenzijdige informatie gegeven met als doel aanhangers voor een standpunt of zaak te winnen. Indoctrinatie: het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek, waardoor het denkpatroon sterk wordt beïnvloed. Manipulatie: het publiek krijgt vervormde informatie over een bepaalde kwestie, omdat met opzet feiten worden weggelaten of verdraaid zonder dat de ontvanger dit merkt.

2. De multiple-step-flow-theorie.

De massamedia hebben alleen een indirecte invloed. Deze beïnvloeding verloopt volgens de theorie via bepaalde mensen uit onze naaste omgeving; opinieleiders, mensen die binnen een bepaalde kring veel gezag hebben. Men gaat daarbij uit van twee fasen.
Gedurende de eerste fase ontwikkelen alleen deze opinieleiders een duidelijk eigen mening over bepaalde actuele informatie. In de tweede fase nemen de mensen de mening van hun opinieleider over.

3. De theorie van de selectieve perceptie.
Deze theorie benadrukt niet de macht van de zender maar de rol van de mediagebruiker als ontvanger van boodschappen. Selectieve perceptie: elke informatie wordt altijd zodanig vervormd dat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader. Mensen nemen informatie dus nooit objectief waar.
Het referentiekader is het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring.
De ontvanger heeft meer macht dan in de andere beïnvloedingstheorieën.

4. De cultivatietheorie.
Volgens deze theorie speelt de televisie in onze tijd een dominante rol in het overdragen van cultuur, vooral bij fictieve programma’s. Mensen die veel naar fictieve programma’s kijken gaan steeds meer in de verhalen geloven. Zij verwisselen de werkelijkheid met een ‘televisiewerkelijkheid’.

5. De agendatheorie.
Deze theorie benadrukt dat de media niet bepalen hoe mensen denken, maar hooguit waarover zij denken en met elkaar praten. De informatie die de media aanreiken, zet ons aan het denken. Pas daarna vindt de meningsvorming plaats.
De media beïnvloeden niet alleen de gespreksagenda van burgers, maar ook de politieke agenda. Soms besteden de media zoveel aandacht aan een onderwerp, dat ook politici zich moeten uitspreken.


6. De media en de overheid

De media werken grotendeels onafhankelijk van de overheid. Om het algemeen belang van de media te waarborgen treedt de overheid soms wel actief op, vanuit de volgende uitgangspunten:
1. Het recht op informatie.
Om het proces van politieke besluitvorming voor iedereen inzichtelijk te maken, is sinds 1980 de Wet Openbaarheid van Bestuur, de WOB, van kracht. Deze wet verplicht de overheid tot het geven van informatie, tenzij het gaat om de staatsveiligheid of zaken rondom het koninklijk huis.

2. De vrijheid van meningsuiting.
In onze democratie is de vrijheid van meningsuiting vastgelegd in de Grondwet. JE MAG DE WET NIET OVERTREDEN!! Hiermee is tevens de persvrijheid, dus van de gedrukte media, gewaarborgd.
Je mag geen discriminerende uitlatingen publiceren. Met andere wettelijke bepalingen is geregeld dat ook onware, opruiende en onzedelijke publicaties of uitzendingen zijn verboden.

Tegenover de vrijheid van meningsuiting in een democratie staat de censuur in een dictatuur. Deze censuur houdt in dat de overheid controle uitoefent op de informatievoorziening.
Er zijn twee soorten censuur:
- Preventieve censuur: gebeurt vooraf en betekent het schrappen van zinsneden uit artikelen
of de verplichte publicatie van bepaalde informatie.
- Repressieve censuur: vindt achteraf plaats, wanneer bijvoorbeeld complete kranten of tv-
programma’s worden verboden na een publicatie of uitzending of wanneer journalisten

worden opgepakt vanwege hun uitlatingen.
Wanneer er sprake is van censuur is er weinig ruimte voor kritiek op overheidsbeslissingen, kunnen politici niet goed worden gecontroleerd en worden burgers onvolledig of niet juist geïnformeerd.

3. De bescherming van een pluriform aanbod.
Met de pluriformiteit van de massamedia wordt bedoeld dat er allerlei verschillende kranten, tijdschriften, omroepen, zenders en internetbedrijven aanwezig zijn.
De overheid wil deze pluriformiteit beschermen. Hierdoor krijgt het publiek namelijk de kans verschillende soorten informatie met elkaar te vergelijken. De overheid bewaakt de pluriformiteit van het media-aanbod door invloed uit te oefenen op het publieke omroepbestel en door financiële steun te geven aan kranten die dreigen te verdwijnen.

De houding van de overheid tegenover de gedrukte pers wordt gekenmerkt door twee tegengestelde principes:
- Het vrijemarktprincipe, dat wil zeggen dat het bestaansrecht van bladen wordt overgelaten
aan de vraag of er voldoende behoefte aan is.
- Bescherming van de pluriformiteit, dat wil zeggen dat de overheid ervoor zorgt dat er voldoende bladen met een duidelijk verschillende ‘kleur’ te krijgen zijn.

De overheid streeft naar gelijke publieke toegankelijkheid van de nieuwe media (internet). Om de digitale snelweg voor iedereen bereikbaar te maken, heeft de overheid enkele maatregelen getroffen:
- Subsidies aan scholen om kinderen wegwijs te maken met computers.

- Belastingmaatregelen om burgers in staat te stellen computers aan te schaffen.
- Cursussen om personeel om te scholen.

Gesloten omroepbestel
De overheid gaf in het begin van de twintigste eeuw toestemming voor de oprichting van radio-omroepen, mits deze niet commercieel zouden zijn. Ze mochten dus geen winst maken en kregen daarom de vorm van een vereniging of stichting: Algemene Vereniging Radio Omroep (AVRO), Stichting Katholieke Radio-Omroep (KRO) enz. De omroepen kregen pas toestemming om uit te zenden, een zendmachtiging, als zij aan een bepaalde voorwaarden voldeden. Deze werden vastgesteld in de zogenaamde Omroepwet van 1930. Vijf omroepen kregen een zendmachtiging: AVRO, KRO, NCRV, VARA en VPRO.

Verzuiling: het maatschappelijke leven wordt bepaald door geloofs- en levensovertuigingen. De katholieken hadden de KRO en De Volkskrant.
De protestants-christelijken hadden de NCRV en De Trouw.
De socialisten hadden de VARA en Het Parool.
Deze media waren de spreekbuis van hun zuil en hadden een belangrijke taak in het bijeenhouden van de aanhang.

Ontzuiling: mensen kregen minder behoefte om hun hele leven te laten bepalen door hun geloofs- of levensovertuiging.

Open omroepbestel
In 1988 werd de Omroepwet vervangen door de eerste Mediawet.
In 1989 besloot de Nederlandse overheid de Mediawet te wijzigen waardoor commerciële zenders ook vanaf Nederlands grondgebied via de kabel hun programma’s mochten aanbieden. Hiermee was het duaal omroepbestel een feit. (duaal: iets bestaat uit 2 delen)

Omroepen die volledig in het buitenland werken en ook vanuit het buitenland uitzenden, hebben in Nederland geen uitzendvergunning nodig. Maar Nederlandse commerciële zenders moeten net als publieke omroepen in het bezit zijn van een uitzendvergunning.


Enkele wetsbepalingen uit de Mediawet van 2002 die vooral betrekking hebben op de publieke omroepen:
- Een publieke omroep moet de vorm hebben van een vereniging of een stichting en heeft tot
taak pluriforme programma’s van een kwalitatief hoog niveau te verzorgen.
- De televisiezendtijd wordt gebruikt voor een volledig programma. 25% cultuur, 35%
informatie of educatie, 25% amusement en 15% eigen inzicht.
- Een omroep moet ten minste 50% van de tv-zendtijd besteden aan programmaonderdelen die
kunnen worden aangemerkt als Europese producties.
- Een beginnende publieke omroep moet 50.000 betalende leden hebben, een volledig
erkende publieke omroep moet ten minste 300.000 leden hebben
- Geestelijke en kerkelijke genootschappen, maatschappelijke organisaties en politieke
partijen kunnen zendtijd toegewezen krijgen, zonder dat zij leden hebben.

Reclame:
- Gemiddeld mogen de publieke omroepen niet meer dan 6,5% van hun zendtijd besteden aan
reclame. De publieke omroepen mogen alleen reclameblokken uitzenden tussen de

programma’s in. De commerciële zenders mogen ook tijdens programma’s reclamespots
laten zien. De commerciële omroep mag 15% van de zendtijd besteden aan reclame.
- Sponsoring is toegestaan voor culturele programma’s en voor een verslag of weergave van
een sportevenement. Sponsornamen mogen alleen aan het begin en aan het einde van een
programma worden vermeld.
- Sluikreclame is verboden.
- Merchandising mag wel.

De overheid wil dat het omroepbestel bijdraagt aan de ontwikkeling van onze democratisch en pluriforme samenleving.
De overheid wil sinds de jaren 90 zich minder direct met bepaalde aspecten van de samenleving bemoeien: de terugtredende overheid.

Standpunten van politieke partijen:
- De VVD is als voorstander van het vrijemarktdenken tegen subsidiëring van de media. Ze
zijn voorstander van een duaal mediabestel van publieke en commerciële omroepen, maar
de subsidiëring van de publieke omroepen mag minder worden.

- De PvdA bepleit een regulerend optreden van de overheid, zoals kwaliteitscontrole en
bewaking van de pluriformiteit in de mediawereld. Ook pleiten ze voor voortzetting van het
duaal omroepbestel met een nadrukkelijke rol voor de publieke omroepen. Een ruime
subsidiëring is noodzakelijk.
- Het CDA is voor een regulerende overheid, maar vindt dat de omroepen en kranten ook zelf
hun verantwoordelijkheid dienen te nemen. Ze zijn voorstander van een duaal omroepbestel
met een sterke publieke omroep, maar neemt verder een tussenpositie in ten opzichte van de
VVD en de PvdA.

Naast de overheid en de politieke partijen hebben ook direct betrokkenen visies op de inrichting van het omroepbestel.
- De publieke omroepen, ze pleiten voor behoud van de pluriformiteit. Ze houden een
pleidooi voor meer ‘opvoedende, educatieve en informerende’ taken van de massamedia.
- De commerciële zenders, ze vinden dat de mensen volwassen genoeg zijn om zelf uit te
maken waar ze naar kijken. De kijker bepaalt zelf wat kwaliteit is en moet daarom uit een zo
groot mogelijk aanbod kunnen kiezen.

- Het bedrijfsleven, benadrukt dat commercialisering van de media tot vergroting van de
keuzemogelijkheden voor de consument leidt.
- De consument, wil minder reclame, een mix van kwalitatief hoogwaardige programma’s,
spelletjes en amusement.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.