Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Atletiek

Beoordeling 5
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • Klas onbekend | 3109 woorden
  • 26 juli 2007
  • 62 keer beoordeeld
Cijfer 5
62 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Atletiek Een brug van 3000 jaar oud Inhoudsopgave 1 Woordenspin 2 Geschiedenis van de atletiek
3 De olympische spelen
4 Atletiek, een persoonlijke sport
5 De atletiekonderdelen
6 Afsluiting 1. Woordenspin 2. De geschiedenis van de atletiek Het is de oudste sport. Atletiek is de naam voor drie sporten: loopsport, springsport en werpsport. Er zijn in de wereld veel mensen die atletiek doen maar lang niet de eersten. De eerste mensen die atletiek deden leefden ongeveer 3000 jaar geleden. Het waren de Grieken op eiland Kreta die wedstrijden deden tegen elkaar. In de wedstrijden moesten ze over een levende stier springen en als je het fout deed kwam je op de horens en ging je er aan. Verliezers waren er dus niet, alleen winnaars. 3. De Olympische Spelen Er waren al Olympisch Spelen in het jaar 776. In Griekenland vochten diverse koningen oorlogen met elkaar uit en eens in de 4 jaar werden die stil gelegd. Toen werden er wedstrijden gehouden, er werd dan niet gevochten in die wedstrijd. De koning Aethlius van Elis kon heel goed hardlopen en was lenig. Hij was ook sterk en worstelde graag. Worstelen was ook een deel van atletiek in de tijd van de Grieken. Tijdens de eerste Olympische Spelen werden er alleen maar hardloopwedstrijden gehouden. De eerste afstand die in de geschiedenisboeken teruggevonden is, blijkt over de 192 meter te zijn gegaan. Die wedstrijd werd de stadie genoemd. Later kwamen er hardloopwedstrijden bij over bijna 400 meter en eentje over de vierenhalve km. Pas na 15 Olympische Spelen werden nieuwe onderdelen toegevoegd, als eerste de vijfkamp. De vijfkamp was eigenlijk een serie wedstrijden achter elkaar, waardoor voor het eerst goed gekeken kon worden naar de echte atleten van die tijd. Wie kon het beste hardlopen, verspringen met zware stenen in iedere hand, worstelen, speerwerpen en discuswerpen? De jongemannen die zich lieten inschrijven voor de Spelen moesten al die vijf sporten dus goed kunnen. Voor de winnaar lag een prijs klaar in de vorm van een krans van olijftakken die hij om het hoofd mocht dragen. Alle atleten bereidden zich goed voor op de wedstrijd. De lauwerkrans was voor de winnaars dat betekende roem en eer. De winnaars werden bijna als goden vereerd.
Zeus De eerste Spelen werden gehouden in de Oudheid. De Oudheid is de tijd van de Grieken en Romeinen, nu ruim tweeduidend jaar geleden. In Griekenland ligt het plaatsje Olympia en daar stond een stadion. Er waren sportvelden en een paardenrenbaan. Ook stonden er veel tempels, de Grieken geloofden namelijk in een heleboel goden. Zeus was daarvan de belangrijkste en hij werd met de Olympische Spelen geëerd. De Grieken hoopten dat Zeus hen zou beschermen tegen het mislukken van de oogst. Speerwerpen was een onderdeel van de pentatlon of vijfkamp. Men maakte gebruik van een tamelijk lichte speer van vlierhout. Aan de speer was een werpkoord bevestigd. De bedoeling was dat de speer als deze weggeworpen werd door het leren werpkoord ging roteren, dus rond zijn as ging draaien. De speer werd daardoor stabieler in de lucht en kon dus verder gegooid worden. Er werden waarschijnlijk net zulke afstanden als tegenwoordig geworpen, dus tussen de 80 en de 100 meter. Verspringen voerde men vroeger anders uit dan tegenwoordig. Of men vroeger een aanloop nam is niet duidelijk, maar afbeeldingen tonen wel verspringers met halters in hun handen. Een in Olympia gevonden springgewicht weegt 4,5 kilo. Dat zou betekenen dat zij met 9 kilo aan gewicht ver probeerden te springen. Maar misschien was het gevonden gewicht slechts voor de sier en waren de echte gewichten lichter. Er is in ieder geval een record bekend van 16,66 meter. Aangezien het verspringrecord tegenwoordig rond negen meter is, ligt het voor de hand om te veronderstellen dat men bij de oude Grieken verschillende pogingen bij elkaar optelde of dat men gebruik maakte van een hink-stapsprong
Als er één sport bekend staat als een klassieke sport, dan is het discuswerpen. Discuswerpen was er in de tijd van de oude Grieken maar is daarna niet meer uitgevoerd. Toen de organisatie discuswerpen op het Olympische programma van Athene 1896 wilde zetten, de eerste moderne Olympische Spelen, moesten sporters eerst naar oude afbeeldingen van Griekse discuswerpers kijken. Na de Griekse en de Romeinse tijd werd er in Europa geen atletiek meer beoefend. Pas 100 jaar geleden kwam er weer belangstelling voor. In 1896 werd er in Athene de moderne Olympische Spelen gehouden. Dat was het idee van de jonge Franse edelman Pierre de Coubertin. Hij wou daardoor de volken dichter bij elkaar houden. In het jaar 2004 werden ze opnieuw in Athene gehouden en in 2008 worden ze in Bejing in China georganiseerd. De Spelen hebben geweldig bijdragen aan de opbloei van de sport en vooral van de atletiek dat door iedereen als belangrijkste sport van de Olympische Spelen wordt gezien. 4. Atletiek, een persoonlijke sport Ik ben op atletiek gegaan omdat ik alleen wil trainen en
omdat ik verschillende onderdelen wil doen. Ik vind het veel leuker dan een teamsport omdat je het alleen kan doen. Het leukste onderdeel vind ik kogelstoten omdat dat het beste lukt en hardlopen vind ik leuk omdat ik het goed kan. Ik vind hoogspringen moeilijk omdat ik steeds met rechts wil afzetten en dan heb ik geen kracht meer ik mijn linkerbeen. Ik moet met de training eerst 3
rondjes van 400 meter hard rennen. De baan is maar 300 meter daarom rennen we door het bos. Hieronder een luchtfoto van de atletiekbaan Edam. We moeten daarna onze benen strekken. Dat doen we om onze voet te pakken en omhoog te trekken. Daarna moeten we buikspieren. Dat doen we 60 keer. Daarna moeten we opdrukken. We moeten dat 20keer doen. Ik train in de zomer 2keer in de week maandag en woensdag. En in de winter training ook 2keer in de week dat is op maandag en dinsdag. In de wintertraining moet ik dinsdag in de zaal en maandag buiten. In de zomertraining moet ik maandag en woensdag buiten trainen. Binnen doen we weer andere dingen, zoals kogelstoten met ballen van 4 kilo en spellen met allemaal toestellen en grote ballen van 7 kilo. Opdrukken en buikspieren doen we altijd. Ik heb met de training een wit T-shirt aan en een zwarte broek. Ook heb ik een speciaal trainingspak van de atletiekvereniging. Met de wedstrijden is het hetzelfde maar je krijgt dan een nummer. Die je op je shirt moet plakken met tape. De atletiekonderdelen Ik ga nu vertellen hoe je de onderdelen die ik doe moet doen. Ik begin met kogelstoten. Bij kogelstoten moet je je kogel in je nek leggen en de andere arm moet je naar voren houden. Bij kogelstoten moet je in een kruispas gooien. Ik ga nu vertellen hoe je verspringen moet doen. Bij verspringen moet je zo hard rennen als je kan maar je moet voor de witte balk springen. En nu ga ik vertellen hoe je hoogspringen moet doen. Bij hoogspringen is het zo dat je aan de rechterkant van de lat met je linkerbeen moet afzetten. En bij de linkerkant moet je met rechts afzetten. Je moet met een boog naar de lat toe en dan als je bij de lat ben moet je je voet recht zetten en dan springen. Maar je moet wel met je kont omhoog en je rug hol en je voeten de lucht in. Als je dat niet doet valt de lat eraf. Nu ga ik iets vertellen over discuswerpen. Bij discuswerpen moet je heel hard met je arm heen en weer zwaaien, dan gaat hij van zelf zweven en dan kan je hem weggooien. En nu ga ik iets vertellen over bal werpen. Bal werpen is bijna het zelfden als kogelstoten. Maar bij bal werpen moet je je arm gestrekt naar achter houden met de bal en de andere arm moet vooruit wijzen want dan kun je zien waar je hem heen gooit. Bij bal werpen moet je ook een kruispas net als kogelstoten. Ik train in de pupillen A2. Mijn groep bestaat uit 15 jongens. Ze komen uit Edam, Volendam, Middelie, Warder en Oosthuizen. Ik ben de enige die uit Oosthuizen komt, dus in het begin heb ik hard moeten werken om nieuwe vrienden te maken. Omdat ik train op alle onderdelen merk ik dat ik het steeds beter doe. Een paar voorbeelden: - sprinten, in april liep ik 10,9 seconden op de 60 meter, nu doe ik er 10,2 over, - 1000 meter hardlopen, in april was dat 4.45, nu is dat4.02, - verspringen, ik begon met 2 meter 80, nu spring ik 3 meter 45, - hoogspringen, ik kwam eerst niet over de 85 centimeter, nu stoot ik de lat er bij 1 meter 10 vanaf, - kogelstoten, mijn eerste record was 5 meter 90, nu stoot ik hem naar 6 meter 97, - balwerpen, daar was ik altijd al goed in. Bijna hetzelfde, eerst 28 meter, nu is dat 28 meter 95. Discuswerpen en speerwerpen hebben we alleen met trainen geoefend, dus zijn er geen uitslagen. Hieronder zie je mijn startnummer. Dat heb ik nodig bij wedstrijden. 5. De atletiekonderdelen In mijn eigen verhaal heb ik de atletiekonderdelen beschreven die ik al doe. Maar er zijn veel meer onderdelen. In dit hoofdstuk beschrijf ik ze allemaal.
Loopsporten Er veel loopnummers: - sprint, van 40 tot 400 meter, - middenafstand, van 600 meter, 800 meter, 1000 meter en 1500 meter, - De lange afstand begon bij 3 km en liep tot aan de Marathon. De Marathon was 42 km en 195 meter lang. Bij sprinten was het een kwestie van snelheid. Omdat de afstand zo kort was moest hij wan de eerste tot de laatste meter op topsnelheid blijven. De lopers starten vanuit een gehurkte houding vanuit de starthouding. Als het startschot klonk schoten ze als pijlen uit de startblokken. In enkele seconden is het gebeurd. Het wereldrecord van de 100 meter was minder dan 10 seconden!! Een heleboel snelheid dus. Op snelheid kun je wel trainen maar je moet er wel aanleg voor hebben. Sprint
Bij de sprint lopen de atleten in hun eigen baan, die worden door lijnen aangegeven. Ze mogen daar dus geen stap buiten doen. Voor het starten gebruiken ze natuurlijk startblokken. Dat zijn de schuin op staande blokken daar worden je voeten tegen geplaatst. Die blokken kan je in maten opstellen. Als de starter zegt op uw plaatsen dan nemen de sprinters plaats in de startblokken. Twee voeten moeten tegen de blokken en je handen achter de lijn. Ook de knie raakt de grond. Dan geeft de starter het commando klaar en dan komt je knie van de grond. Ook je achterwerk komt omhoog. Dan schiet de starter met het startpistool dan schieten de lopers zo snel mogelijk weg uit de startblokken. Soms gaat er iemand te vroeg weg, dat is dan een valse start, als je twee keer een valse start maakt ben je af. Een goede start is erg belangrijk want dat kan je de kleine deeltjes van de seconden opleveren dat kan je ook de overwinning opleveren. Middenafstand
Bij een middenafstand moet je natuurlijk ook snel zijn. Maar die snelheid hoeft niet zo hoog te zijn. Want op een grote afstand met topsnelheid houdt niemand het lang vol. De middenloper moet kracht en uithoudingsvermogen beschikken. Hij moet dan keihard inzetten. Er wordt ook vaak bij wedstrijden tactisch gelopen. Dat wil ook zeggen dat de atleet zijn tegenstanders goed moet inschatten en een goede positie inneemt. In het begin moet de atleet wat rustiger lopen zodat hij op het laatste stuk keihard kan ingrijpen. Als de atleet te snel van start gaat kan hij niet keihard gaan lopen op het laatste stuk. Lange afstanden
Uithoudings- en doorzettingsvermogen zijn nog belangrijker bij de lange afstanden. Deze afstanden eisen heel veel van de loper. Want het verdelen met je krachten tijdens de wedstrijden is heel belangrijk. Dat geldt vooral bij de Marathon. Lang geleden moest de Griekse soldaat Philippides van het plaatsje Marathon naar de hoofdstad Athene rennen om het nieuws aan de koning te vertellen dat de Grieken gewonnen hadden daarna viel ie dood neer. Die afstand was gelijk aan wat er nu gelopen wordt bij de Marathon de afstand was 42 km en 195 meter. De lange afstanden in Nederland zijn enorm populair. Tegenwoordig zijn er heel vaak loopwedstrijden. Een van de bekendste wedstrijden in Nederland is de dam tot dam loop, van Amsterdam door de IJtunnel tot Zaandam, waar meer dan 20.000 deelnemers zijn, en waar de kortere afstanden waren liepen er ook nog enkele kinderen mee. Andere loopvormen Een bijzondere manier van hardlopen is estafette. Deze wedstrijd werd gehouden door teams van vier mannen of vrouwen. Elk van hun liep een afstand, dat is bijvoorbeeld 100 meter, en gaf daarbij het estafettestokje door aan de andere deelnemer van zijn team. Het overgeven van het stokje moet soepel gebeuren. Om geen vaart te verliezen ligt de tweede loper al op topsnelheid als hij de stok overneemt. Het wisselen moet gebeuren in het wisselvak. Wie het stokje laat vallen of buiten het wisselvak het stokje krijgt kan de wedstrijd niet meer winnen. Snelwandelen is ook een bijzondere vorm van lopen. Daarbij moeten de lopers zorgen dat er altijd 1 voet op de grond staat. Dus je mag niet met het hardlopen een zweefmoment hebben. Dan zijn er natuurlijk ook nog wedstrijden met hindernissen. Met het hordelopen staan er op de sprintbaan gelijke afstanden 10 horden opgesteld. Horden lopen is een moeilijk onderdeel. Als je teveel springt over de horden dan verlies je snelheid. Als je te laag springt dan raak je de horden of val je er zelf over. Er is ook nog een zogenaamde steeple chase. Dat is een soort hordenrace over een wat langere afstand (3000 meter). Tijdens die wedstrijd komen de deelnemers 28 keer een hindernis tegen. Dat zijn horden die 91 cm hoog zijn. Ze moeten wel 7 keer over een waterbak die 3,36 meter breed is en 76 cm diep. De springnummers In de atletiek zijn er vier springnummers: het hoogspringen, het polsstokhoogspringen, het verspringen en de hink-stap-sprong(het word ook wel genoemd als driesprong). Hoogspringen
Bij het hoogspringen moeten de atleten over een lat springen die op twee standaars ligt. Als de lat eraf valt is de sprong ongeldig. Na elke goeie sprong gaat de lat een paar centimeters omhoog. Als de deelnemer de lat er drie keer af gooit is hij uitgeschakeld. Wie het langst overblijft is de winnaar. Beginners springen met een schaarsprong. De benen wippen dan over de lat net als een schaar die open en dicht gaat. Gevorderde atleten sprongen vroeger rollend over de lat. Wij noemen dat een buikrol. Tegenwoordig springen de atleten ruggelings over de mat. Dat noemen we de flop of Fosbery-flop genoemd naar de atleet die de techniek voor het eerst gebruikten. Achter de lat ligt een dikke mat die zorgt ervoor dat de atleet zich niet bezeert tijdens het neerkomen. Het wereldrecord bij hoogspringen is nu ongeveer 2 12 meter. Polsstokhoogspringen
Het is zeer boeiend maar moeilijk dat polsstokhoogspringen. De deelnemers gebruiken nu een stok om over de lat te springen. Bij het polsstokhoogspringen ligt de lat soms wel hoger dan 6 meter!! De stok is soms van hout, soms van licht metaal en soms bamboe. Tegenwoordig zijn ze van fiber. Dat is kunststof dat erg sterk, licht en soepel is. Bovendien buigt het goed mee. Daardoor krijgt de atleet een enorme duw waarmee hij nog hoger kan springen met de stok. Met de stok in de hand neemt de atleet een aanloop en rent dan zo hard mogelijk. Hij steekt de stok in de insteekbak dat ligt onder de lat. Als de stok in de insteekbak zit kan hij niet wegschuiven. De stok veert dan omhoog waardoor de atleet over de lat heen kan springen. In Friesland springen ze met een polsstok over sloten heen. Dit heet fierljeppen. Dit is meer voor de lol. Verspringen

Bij het verspringen moet je een lange aanloop nemen en zo ver mogelijk in de zandbak springen. Hierbij mag je niet over de witte balk afzetten want dan is de sprong ongeldig. Je mag drie keer springen en de beste sprong is geldig. Als je naar achter valt tellen je handen dus je moet ervoor zorgen dat je niet naar achter valt. Hink-stapsprong
Hink-stapsprong is een speciale manier van Verspringen. Bij de eerste sprong moet de atleet op dezelfde voet neer komen als waarmee hij heeft afgezet(de hink). Bij de tweede sprong moet hij neerkomen op de andere voet (de stap). En bij de laatste sprong moet hij op twee voeten neer komen(de sprong). Werpnummers Je hebt hier veel kracht voor nodig, maar ook techniek. Kogelstoten
Kogelstoten doe je vanuit een ring. Daar mag je pas uit als de kogel de grond raakt. Mannen gebruiken een kogel van 7 kilo en vrouwen 4 kilo. Als je jong bent gebruik je een kogel van 2 kilo. Deze wordt dan steeds zwaarder. Ik gebruik nu een kogel van 3 kilo. De kogel mag je niet gooien. Kogelslingeren
Kogelslingeren doe je vanuit een half ronde kooi met gaaswerk, omdat anders de kogel het publiek ingeslingerd kan worden. Hij is heel zwaar dus dat loopt dan niet goed af. De kogel zit aan een staaldraad vast met een handvat. De kogel moet je een paar keer ronddraaien en op het goede moment wegslingeren. Het is een heel moeilijk onderdeel. Als je het niet goed doet dan word je zelf het veld ingeslingerd in plaats van de kogel. Discuswerpen
Discuswerpen doe je ook vanuit een half ronde kooi met gaas. Ook moet je in een ring staan. De discus lijkt op een frisbee, maar deze is van hout met een ijzeren rand er omheen. Bij de mannen is de discus 2 kilo en bij de vrouwen 1 kilo. Als jonger bent is ie nog lichter. Ik deed het met een discus van een halve kilo. Ik moet heel snel met mijn arm heen en weer en dan de discus loslaten. Als je ouder bent moet je heel snel ronddraaien en dan de discus loslaten. Als je goed gooit zweeft de discus net als een frisbee het veld in. Speerwerpen
Bij het speerwerpen moet je een aanloop nemen. Je houdt de speer dan horizontaal boven je schouder met de punt iets omhoog. Voordat je gooit breng je je arm en lichaam zo ver mogelijk naar achter. De speer is voor de mannen 800 gram en 2.60m lang en voor de vrouwen 600 gram en is de speer iets korter. De speer was vroeger van hout en nu van metaal. In het midden zit touw om de speer. Daar hou je hem vast. De speer moet als eerste met de punt in de grond terecht komen anders is de worp ongeldig. Als je nog pupil bent werp je eerst met de bal in plaats van de speer. 6. Afsluiting Ik vond dit werkstuk leuk om te doen. Ik heb er ook veel van geleerd, zoals hoe het internet en word werkt en hoe je plaatjes van internet naar word doet. Ik heb ook veel meer van de atletiek geleerd zoals van de Grieken en dat ze vroeger naakt liepen.

REACTIES

E.

E.

Bedankt voor deze info !!!!
IK moet ook een spreekbeurt houden over atletiek

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.