Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Poezie

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1029 woorden
  • 6 augustus 2006
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 7
21 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Gedichtrecensie

Monologen: Slechts een iemand is aan het woord.

Enkele soorten lyriek:
- Directe lyriek: De “ik” spreekt zich rechtstreeks uit, waarbij de lezer redenen heeft om de ik-verteller te identificeren met de auteur.
- Indirecte lyriek: De auteur projecteert eigen gevoelens en gedachten in een ander (mens, dier, plant, ding) en laat dit “personage” in de ik-vorm de auteurgevoelens verwoorden.
- Verstandslyriek: De behoefte aan objectivering en nuchtere beschouwing leidt ertoe, dat de gedachte erin slaagt de emotie in toom te houden.


Twee betekenislagen:
- Oppervlaktelaag: Deze heeft vaak een licht-episch karakter; de tekst biedt de lezer (weinig) gebeurtenissen, schildert een natuurtafereel, drukt een gevoel of inzicht uit. Er zijn lyrische gedichten die het daarbij laten, maar in veel gevallen verwijst de tekst in onderdelen en als geheel naar iets anders.
- Symbolische laag: Hier volstaan we met de constatering dat de lezer bij lyriek bedacht moet zijn op het sterk amigue karakter van de taal: behalve de letterlijke, voor de hand liggende betekenis heeft de tekst dikwijls nog een andere.

Tijdsontwikkeling:
- Epische kader: Dient als achtergrond voor het lyrische moment waarom het feitelijk gaat.
- Symbolische functie van de jaargetijden, dag en nacht in hun ontwikkeling en afwisseling; ze symboliseren bij uitstek levensaspecten als geboorte en dood.

Klank en rijm:
De korte i en e hebben een lichte, heldere klank, korte o en oe daarentegen een donkere, zware klank.
Poesie pure: Wanneer het gedicht vrijwel uitsluitend zijn effect dankt aan de vorm, speciaal aan klank en ritme, spreken we hiervan.

Rijmsoorten:
- Volrijm: Als rijmende woorden de beklemtoonde klinker en de daarop volgende medeklinkers gelijk luiden.
- Halfrijm: Assonantie: klinkerrijm

- Beginrijm, Alliteratie: We spreken hiervan als de beginmedeklinkers van meerdere beklemtoonde woorden gelijk luiden. Oude dichterlijke techniek. Twee voorwaarden: A. verbinden wat bij elkaar hoort.
B. suggestief van klank zijn.

- Eindrijm: Van vol eindrijm spreken we als aan het eind van de regels de beklemtoonde klinker plus een of meer medeklinkers gelijk zijn. Twee soorten:
A. Mannelijk eindrijm: zoals gaan/staan, volgt op de beklemtoonde, rijmende lettergreep geen andere meer.
B. Vrouwelijk eindrijm: zoals waaien/draaien, volgt er nog een, onbeklemtoonde.
C. Glijend eindrijm: zoals hinderen/verminderen, volgen er nog twee.

- Assonantie: klinkerrijm. Bij acconsonerend rijm is er overeenkomst van klank tussen de medeklinkers. In tegenstelling tot alliteratie hoeven de medeklinkers hier dus niet vooraan het woord te staan, en hoeven ze ook niet beklemtoond te zijn.
- Rijk rijm: Als het woord in zijn geheel herhaad wordt: hart, hart
- Dubbelrijm: Er rijmt niet een maar rijmen meer beklemtoonde syllaben aan het eind van de versregel. VB. Gaasterland, vaas ter hand; tegenzin, schedel in.
- Binnenrijm: Daar verstaan we het in een en dezelfde versregel gebruiken van op elkaar rijmende woorden onder.
- Middenrijm: Daar spreken we van als woorden midden in de versregel rijmen op overeenkomstig geplaatste woorden in de volgende regel.
- Voorrijm: Rijmen de eerste lettergrepen van de achtereenvolgende versregels op elkaar.
- Overlooprijm: Het eind van de versregel wordt herhaald aan het begin van de volgende. BV. Heer Schimmelpennick weet van sparen:
Jaren at hij.

- Weesrijm: Wanneer in een verder rijmend gedicht een regel zonder eindrijm opvalt.

Rijmschema’s
- Slagrijm: a a a a
- Gepaard rijm: a a b b
- Gekruist rijm: a b a b
- Omarmend rijm: a b b a
- Gebroken rijm: a b c d of a b a c
- Verspringend rijm: a b c a b c

Metrum en ritme
Onder metrum verstaan we dus: de regelmatige afwisseling van sterker en zwakker beklemtoonde syllaben.
- V: Zwak
- -: Sterk

Stijgend metrum:
- v -: jambe
- v v -: anapest

Dalend metrum:
- - v: trocheus
- - v v: dactylus

Antimetrie: Als in een overigens metrisch vers, de dichter op een bepaalde plaats van deze maat afwijkt.

In veel moderne gedichten is er van zo¡¦n regelmaat niets meer te bespeuren; we noemen die (in metrisch opzicht) vrije of a-metrische verzen.

Is het metrum een vast en regelmatig schema, een kwestie van uiterlijkheid vaak, waaraan een vers al dan niet kan voldoen, het ritme behoort tot het innerlijk, het wezen van de dichtkunst.

Ritme: De natuurlijke beweging van de zin expressief gemaakt dor de wisselende intensiteit van vooral het dynamisch en het temporeel en het melodisch accent.

Verschillen tussen metrum en ritme:
Metrum: Regelmatig, enkelvoudig: berust op dynamisch accent, niet noodzakelijk: het treedt in sommige perioden van onze literatuur op, andere niet.
Rimte: Natuurlijk bewegend, meerledig: berust op drie vormen van accent, noodzakelijk, behoort tot het wezen van de poëzie.

Elisie: De uitstoting van een zwakker beklemtoonde klank, gewoonlijk omwille van metrum of ritme: eind¡¦loos
Enjambement: Kunstgreep: als het eind van de versregel niet samenvalt met een natuurlijke pauze in de zin; zinsdelen die syntactisch bij elkaar horen, worden gescheiden.

Drie redenen om een enjambement te gebruiken:
A. Het woord aan het einde van de versregel krijgt, omdat het even aangehouden wordt, speciale belichting: het ontvangt meer aandacht dan het hebben zou als de regels gewoon als proza geschreven zouden zijn.
B. Doordat er op een onverwachte plaats een korte pauze is, treedt er een zekere spannning op.
C. Op rijmverdoezeling die het gedicht tot een stromend geheel maakt dankzij het enjambement.

Strofenbouw
- Distichon: Twee-regelige strofe

- Terzine: Drie regels per strofe
- Kwatrijn: Vier regels per strofe
- Quintet: Vijf regels
- Sextet: Zes regels
- Septet: Zeven regels
- Octaaf: Acht regels
- Novet: Negen regels

Sonnet: Het sonnet heeft veertien versregels, twee kwatrijnen en twee terzetten. Meestal is er een inhoudelijke tegenstelling tussen octaaf en sextet. Deze breuk na vs. 8 tussen octaaf en sextet wordt wending genoemd.

Ambiguiteit
Meerduiding: Woorden of passages met meer dan een betekenis in de tekst, ook wel ambiguiteit genoemd.
Homoniem: Woorden of passages met een betekenis in de tekst.

Interpunctie: Punten en komma’s

Beeldspraak en stijlfiguren

Metafora: Vergelijkingen; als, van of koppelwerkdwoorden.
: Metafoor (scheldwoorden)
: Personificatie (huis sluit zijn ogen)

Metonymia: Pars pro toto (Nederland ipv elftal, deel van het geheel)
: Tot pro pars (geheel voor het geheel)
: geen naam voor (je noemt naam bedoelt product, lopen op nikes)

Woordregister correspondentielijn: Woorden die bij elkaar horen.

Parafrase en interpretatie
Parafrase: In eigen woorden zeggen wat er in de tekst staat.
Interpretatie: Aangeven wat er nu precies staat (hoe algemeen te interpreteren)

Paradox: Schijnbare tegenstelling.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.