Het leven op een VOC schip

Deelvraag 1: Wat mocht en deed de bemanning, en verdiende ze net zoveel als mensen op het land? n de periode van 1610 tot 1770 waren er ongeveer 22.500 mensen aan het werk op de VOC schepen. Een zeeman verdiende helemaal niet zoveel als iemand die op het land werkte. Een zeeman verdiende maar de helft of nog minder dan de mensen aan het land. Een normale matroos verdiende maar ƒ10 per maand. Op een schip waren er verschillende beroepen, en hoe belangrijker het beroep hoe hoger het loon was. Er waren veel bemanningsleden. Hieronder staan alle rangen met verschillende voorbeelden. Hoge officieren: Opperkoopman, hij is verantwoordelijk voor de lading en de handel. Schipper of kapitein, hij deelde de bevelen uit. Onderofficieren: Kok, hij moest voor heel het schip eten maken. Hij werd geholpen door zijn koksmaatje. Boekhouders, zij moesten opschrijven wie er aan boord waren en wie er aan boord waren overleden of van boord gegaan waren. Ziekentrooster of krankbezoeker, hij was de predikant. Hij moest ’s morgens
het ochtendgebed en ’s avonds het avondgebed uit een boekje lezen en één of twee psalmen zingen. ’s Zondags moest hij een preek houden en enkele psalmen meer zingen. Ambachtslieden: Zeilmakers, zij moesten er voor zorgen dat gescheurde of beschadigde zeilen werden gemaakt. Ook maakten ze nieuwe zeilen. Chirurgijn, een soort dokter. Hij genas ziekten. Eigenlijk mocht hij alleen wonden verbinden

en aderlaten. (Aderlaten is bloed aftappen uit een ader. Men dacht dat je dan rein werd van zonden en ziekte.)Maar op zee was er niemand anders die verstand had van geneeskunde, dus moest hij ook ziekten genezen. Lager scheepsvolk (matrozen): Matrozen, zij deden het overige werk. Busschieters, zij bedienden de kanonnen. Soldaten. Overigen: Passagiers, dit waren vaak de vrouwen, kinderen en bedienden van de hoge ambachtslieden. Deelvraag 2: Hoe en wat was het voedsel? De schepen vaak lang onderweg waren, daarom namen ze voedsel mee dat lang houdbaar was, zoals kaas, boter, scheepsbeschuit, spek, erwten, bonen, stokvis en gedroogd fruit. Maar ze namen ook wel levende planten en dieren mee, en plukte of slachtte ze op het schip. Maar omdat er maar weinig ruimte aan boord was, was dit geen goede oplossing. Daarom werd het eten vaak gedroogd of gezouten meegenomen. Daardoor was het voedsel niet echt lekker, en er zaten ook niet genoeg vitaminen in. Veel bemanning werd ziek of overleed. Als drinken was er water, wijn, bier en jenever. De wijn was bedoeld voor de passagiers en officieren. De bemanning kreeg elke dag een beetje jenever om hun tanden te ontsmetten. Voor de dorst was er water en bier. Het water bedierf erg snel, en werd daarom met de tanden op elkaar naar binnen gezogen, zodat ze geen wormen binnen zouden krijgen. Conclusie: Hoeveel bemanning was er, wat voor bemanning was er en verdiende ze net zoveel als mensen op het land? Er waren heel veel bemanningsleden in verschillende rangen. Ik had niet gedacht dat er zo veel bemanningsleden zouden zijn. Ze verdienden ook heel weinig. Minder dan de mensen op het land. Hoe en wat was het voedsel? Het voedsel was vaak lang houdbaar, zodat het niet bedierf. Ook droogde of zoutte ze het voedsel. Daardoor zaten er weinig vitaminen in en werden veel bemanningsleden ziek. Ook het drinken was lang niet altijd goed. Vaak zaten er wormen en andere dingen in het drinkwater. Hoe was het leven op een VOC schip? Het leven was er niet echt fijn. Als bemanningslid verdiende je helemaal niet zo veel. Ook was het eten erg slecht. Vaak werden ze ziek, en soms stierven ze zelfs. Als ik mocht kiezen tussen mee met een VOC schip, of aan wal blijven dan bleef ik aan wal.