Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

De Breskens

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 3e klas vwo | 2557 woorden
  • 6 november 2000
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
16 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
INLEIDING Dit werkstuk gaat voornamelijk over het schip de Breskens en zijn reis naar Japan. Een ontdekkingsreis, op zoek naar goud en zilver, loopt uit op een spannend avontuur in Japan, met vergaande gevolgen… In 1993 was het 350 jaar geleden dat het geleden het schip de Breskens in de baai van Yamada (Japan) aan kwam. Dat was destijds een heel bijzondere gebeurtenis, die nog steeds van invloed is op de band tussen Nederland en Japan, en vooral tussen Zeist en Yamada. Daarom leek het mij interessant om daar wat meer over te weten te komen. Ik vond het erg leuk om te doen, en ik heb er veel van geleerd, want ik wist bijna niks van de tijd van de V.O.C. En het lijkt mij natuurlijk heel erg leuk om straks zelf in de voetsporen van kapitein Schaep te kunnen lopen. Ook al is er dan geen goud of zilver te vinden, ik ben erg benieuwd wat Yamada allemaal wel te bieden heeft! Het ontstaan van de V.O.C De Verenigde Oost-Indische Compagnie ( V.O.C.) werd opgericht in Amsterdam, op 20 maart van het jaar 1602, door de raadpensionaris Johan van Oldebarnevelt, met behulp van Prins Maurits. Wat vooraf ging

Aan het einde van de 16e eeuw handelde Portugal als enig West-Europees land met Azië. De Portugese handelaren waren vrij om in Azië te handel te drijven, maar ze moesten de opbrengsten – specerijen, voornamelijk peper – voor een vaste prijs aan de koning van Portugal afdragen. Dat stond vast in een contract; het 'Indische pepercontract'. De koning had op zijn beurt weer een contract met de kooplieden van Europa, namelijk het 'Europese pepercontract'. Die Europese kooplieden kochten de specerijen van de koning van Portugal, en verkochten ze dan weer voor een hoge prijs door aan de bevolking. Nederlandse kooplieden hebben op deze manier veel geld verdiend. In 1591 kwam het Europese pepercontract in handen van machtige bankiers en kooplieden. Deze kwamen uit Antwerpen, Duitsland, Italië, Spanje en natuurlijk Portugal, maar niet uit Nederland. Deze kooplieden hadden in bijna alle grote havens van Europa vertegenwoordigers. Zo konden zij de verkoop van specerijen volledig beheersen. Dit gebeurde ook nog in de tijd dat de prijs van Aziatische producten enorm steeg. De Portugezen hadden er namelijk veel moeite mee om hun schepen heel en op tijd uit Azië te krijgen, want er waren veel Engelse kapers. Toen gingen de Nederlandse kooplieden op zoek naar middelen om zelf een reis te maken. Via het Noorden of via het Zuiden? In de jonge republiek was het kapitaal ruimschoots aanwezig. Maar om zelf een reis te maken moest je wel over de noodzakelijke informatie beschikken. De kooplieden kenden de verhalen van de Enkhuizenaren Dirck Gerritsz 'China' en Jan Huygen van Linschoten die jarenlang in dienst van de Portugezen in Azië hadden gewerkt. Jan Huygen van Linschoten wees de kooplieden op de zwakke punten in de Portugese organisatie in Azië. De Amsterdamse bestuurders stuurden twee spionnen naar Lissabon en die keerden terug met 25 recente zeekaarten. De Nederlandse geograaf Plancius verwerkte de kaarten en kwam vervolgens tot de conclusie dat de route om de Noordelijke ijszee het beste was om de Portugese handelschepen te omzeilen. Hij dacht namelijk dat de Noordelijk ijszee 's zomers niet bevroren was, want dan ging de zon niet onder. Op 5 juni 1594 vertrokken er drie schepen van Texel naar het noorden. Na de ontdekking van Spitsbergen ontstond er een discussie tussen de leiders van de expeditie of ze nog wel verder moesten gaan. Eén schip ging terug. De andere twee bleven, maar kwamen al snel vast te zitten in het opkruiende ijs. Toen moesten ze blijven overwinteren in het bekende 'Behouden Huys', waarmee een einde kwam aan deze expeditie. Op hetzelfde moment dat deze schippers probeerde om via de noordelijke ijszee Azië te bereiken, richten een paar andere kooplieden (Hendrick Hudde, Reynier Pauw, Pieter Hasselaar, Arent ten Grootenhuis, Hendrick Buyck, Syvert Sem, Jan Poppen, Jan Karel en Dirck Van Os) een compagnie op om via Kaap de Goede Hoop (het zuidelijkste puntje van Afrika) een handelsreis naar Azië te maken. Deze negen kooplieden financierden het grootste gedeelte van de reis. Ook de Nederlandse overheid steunde deze reis, door ze onder andere een groot aantal wapens mee te geven. Zo vertrokken op 2 april 1595 de schepen Amsterdam, Hollandia, Mauritius en Dufken van Texel naar het zuiden. Zij bereikten Azië wel. De opbrengst was niet groot, maar wel genoeg om de kosten te dekken. Van voorcompagnie naar Vereenigde Compagnie
Andere kooplieden volgden onmiddellijk dit Amsterdamse voorbeeld. In Middelburg, Vlissingen, Veere, Rotterdam, Delft, Hoorn, Enkhuizen en ook in Amsterdam werden nieuwe compagnieën opgericht. Dit waren ‘voorcompagnieën’. Zij stuurden in vijf jaar tijd 65 schepen naar Azië. Door al deze compagnieën ontstak er een enorme concurrentiestrijd, met als gevolg dat in Azië de inkoopprijs steeg en in Europa de verkoopprijs daalde. Daardoor dreigden de reizen naar Azië verliesgevend te worden. Toen dwongen de Staten-Generaal, onder aanvoering van Johan van Oldebarnevelt met steun van Prins Maurits, de compagnieën samen te gaan tot één compagnie. En zo ontstond de Vereenigde Oost-Indische Compagnie. De compagnie had 60 directeuren, maar omdat het een beetje lastig is om te vergaderen met 60 man, werd er een algemeen bestuur gevormd van 17 man: De Heren XVII. De Breskens, en hoe de reis eindigde bij Yamada Op zoek naar goud en zilver
Op 16 september 1638 berichtten de Heren XVII dat de tijd was aangebroken om een ontdekkingsreis naar Japan, de kust van China en Korea te ondernemen. In mei 1639 werd aan de opdracht toegevoegd ook de Goud- en Zilvereilanden te ontdekken, want een koopman van de V.O.C., Willem Verstegen, had daar in 1635 van gehoord. Hij wist te vertellen dat op die eilanden bijna alles van goud en zilver was gemaakt. Op 2 juni 1639 werd de eerste tocht in gereedheid gebracht, maar door ziekte werd de reis gestaakt en was er geen enkel resultaat. De Breskens en de Castricum samen op weg
Toch wilden de Heren XVII nog steeds een ontdekkingsreis, en dus stelden ze twee schepen, de Breskens en de Castricum, daarvoor beschikbaar. Op 3 februari 1643 vertrokken deze schepen uit Batavia. Hun doel was een handelspost of factorij te vestigen in die onbekende, maar waarschijnlijk veelbelovende gebieden, om vandaar de handel van de Verenigde Oostindische Compagnie uit te breiden. Op 19 mei 1643 kwamen beide schepen in hevige storm terecht, ten oosten van Japan. Daardoor raakten zij elkaar kwijt. Volgens de instructies moest men, als men elkaar kwijt was geraakt, op elkaar wachten voor de kust van Japan, op 37.7 graden noorderbreedte. Als blijk van hun aanwezigheid zouden ze dan een kanon afvuren, zodat de ander hen op zou merken. De Castricum bereikte de Japanse kust als eerste. De kooplieden troffen daar een Japans schip, en met de opvarenden ruilden ze van alles. En hoe de Breskens ook probeerde de Castricum terug te vinden, het lukte niet. Een gastvrije ontmoeting
Na enkele weken zoeken ten oosten van Japan kwam de Breskens langs een kust met verschillende lagen gesteente, die weerkaatste in de zon. Daardoor zag die kuststrook er erg aanlokkelijk uit. Eerst dachten ze dat dit nu de beroemde Goud- en Zilvereilanden waren, en daarom gingen ze op 10 juni 1643 de baai in. Ze vonden een geschikte plaats om voor anker te gaan; een klein vissersplaatsje dicht bij het dorp Yamada. Kapitein Schaep stuurde een sloep met verschillende gewapende mannen naar het land om de watertanks te vullen. De lokale bevolking had het grote schip natuurlijk snel opgemerkt. De meeste mensen hadden nog nooit zo’n groot schip gezien. Bewoners uit de wijde omgeving kwamen er met hun bootjes naartoe, klommen aan boord en ruilden verse vis en andere dingen tegen voor hen onbekende waren. De bemanning van het schip moest zich volgens de instructies als keurige gastheren gedragen. De bemanning was erg geïnteresseerd in het zachte goud van de Japanners. Ze dachten namelijk nog steeds dat dit de Goud- en Zilvereilanden waren! Toen ze ontdekten dat dit niet het geval was, vertrok de Breskens weer en liet de gastvrije bewoners achter zich. Angst voor kolonisatie
De bewoners van Yamada waren er niet van op de hoogte dat vreemdelingen niet in Japan mochten verblijven, en dat alleen Nederlanders op het eiland Deshima werden toegelaten. De reden hiervoor was dat Japan bang was geworden dat de Europeanen Japan wilden koloniseren, net zo als ze met andere delen van zuidoost Azië hadden gedaan. Misschien wilden ze zelfs wel een greep naar de macht doen, vreesden de Japanners! Daarom hadden ze alle Europeanen uit hun land weggedreven. Chinezen waren nog wel welkom, net als, merkwaardig genoeg, Nederlanders. Van alle Europeanen konden alleen de Nederlanders de gunst van de Japanners veroveren, maar ze moesten zich dan wel aan strakke richtlijnen houden. Elk schip, iedere bemanning en alle lading werd nauwkeurig geregistreerd. Ook een inwoner van Yamada had opdracht gekregen vreemde schepen te melden, en hij meldde dus ook de aankomst en vertrek van de Breskens. Dit bericht ging verder naar de hoofdstad van de provincie waarin Yamada is gelegen, Morioka. Toen de plaatselijke autoriteiten dit hoorden, werden zij bang voor straffen uit Edo (het huidige Tokyo). Wat moesten zij doen met de inwoners van Yamada, die nu de wet hadden overtreden? Hen naar Edo sturen? Dat zou hun dood betekenen. Dus ging men bidden dat het schip terug zou komen en de inwoners van Yamada konden laten zien dat zij wel degelijk de wet eerbiedigden. Voor de tweede keer in Yamada
De officieren van de Breskens wisten niets van deze strenge maatregelen. Opnieuw raakte de Breskens in een hevige storm, en omdat zij veel voorraad kwijt waren geraakt, keerde het schip terug naar Yamada. De bemanning was zich helemaal niet bewust van de volledige gewijzigde situatie. De Japanners waren ook blij het schip weer terug te zien, want nu konden ze dus laten zien dat ze wel de wet eerbiedigden. Er kwam een Japanse edelman aan boord. Hij werd uitgenodigd in de hut van de kapitein te komen. Daar zag hij enkele pistolen liggen, probeerde er een uit en schoot in de zee. De edelman zei tegen de kapitein dat de Breskens op een gevaarlijke plaats lag en dat hij beter verderop kon gaan liggen. Dat gebeurde vervolgens ook. Het schip lag nu dus verder in zee. Daarna ging kapitein Schaep samen met koopman Bijlevelt en de Japanse edelman aan land. 's Avonds kwamen ze weer terug. Ook het dorpshoofd was er bij aanwezig. Op verzoek van hun hoge gasten losten ze enkele kanonschoten. De bemanning dacht nieuwe vrienden te hebben gemaakt, maar had ondertussen geen enkel idee van de motieven van de Japanners. In de val gelopen

De volgende morgen kwamen de Japanse bestuurders terug. Samen met kapitein Schaep en nog negen andere bemanningsleden voeren ze terug naar de kust. De Nederlanders waren ongewapend. Op die manier handelden ze wel in strijd met de instructies, maar omdat ze hier al eens eerder waren geweest en toen heel gastvrij behandeld waren, was dit wel begrijpelijk. De Japanse edelman (die Cansaimon bleek te heten) bracht hen naar een boerderij waar ze konden uitrusten, maar waar ze ook uit het zicht van het schip waren! De Nederlanders vroegen of ze wat voorraad mee naar het schip konden nemen. Dat kon, werd hun verzekerd, het was al besteld. Maar er kwam niks en de tien bemanningsleden wilden wel graag terug naar hun schip. Toen zei een van de Japanners dat de paarden die hen terug zouden brengen al in aantocht waren. De tien wilden liever terug wandelen, maar net op dat moment kwamen de paarden er aan en konden ze het aanbod niet weigeren. Zittend op hun paard viel het hun op dat ieder was omringd door wel vijf of zes Japanners. 'Omdat we willen voorkomen dat jullie er af vallen', zeiden ze. Maar toen de paarden hen niet naar de baai terug brachten, maar verder de vallei in en dus nog verder van het schip weg, werden ze achterdochtig. Een Japanner vroeg aan de kapitein of hij zijn degen eens mocht bekijken. De kapitein deed dat, maar hij kreeg zijn degen niet terug. Ondertussen waren alle boeren en vissers uit de omgeving opgetrommeld om de Nederlanders te omringen. En om naar hen te kijken en aan ze te zitten, want velen hadden nog nooit een blanke gezien. Toen, de 29e juli van het jaar 1643, hadden kapitein Schaep en zijn mannen door dat ze in de val waren gelopen. Ze werden gedwongen een reis te maken naar de Shogon (dat was iemand die in plaats van de keizer regeerde), in Edo. Daar werden ze uitgebreid verhoord. De tien gevangen mannen kregen allemaal vragen over zich heen: wie ze waren, of ze geen Portugezen waren, waarom ze kanonschoten hadden gelost (dat hadden ze gedaan om het schip De Castricum terug te vinden), enzovoort. Ook kwam er een man uit de factorij uit Nagasaki om te bevestigen dat dit echt Nederlanders waren. Ondertussen was de rest van de bemanning bang geworden en met het schip uit de baai vertrokken. Terug naar Batavia
Op 9 november 1643 vonden beide schepen elkaar terug. Op 8 december 1643 werden de gevangen Nederlanders vrijgelaten, maar pas op 24 december vertrokken ze uit Edo. Toen moesten ze nog wachten tot ze uit Japan konden vertrekken. Dat was op 16 oktober (na negen maanden wachten!) van het jaar 1644. Ze scheepten in op het schip De Castricum en vertrokken naar Batavia, waarmee een einde kwam aan een spannend avontuur met vergaande gevolgen. Tot zelfs aan de huidige tijd. De Goud- en Zilvereilanden zijn helaas nooit ontdekt. En met het schip zelf is het uiteindelijk ook niet goed afgelopen. In een zeeslag tegen Spanje is het met man en muis vergaan. De gevolgen van de Breskens-Affaire De handel met de Europese landen was al vrijwel helemaal gestopt. Behalve die met Nederland. Japanners zijn er altijd trots op geweest dat ze de bemanning van de Breskens in leven hebben gelaten en weer hebben vrijgelaten. Ze hadden hen ook kunnen doden! Het verhaal van de Breskens is in Japan dan ook veel meer bekend dan in Nederland. Mede door de Breskens-affaire is er altijd wel een of andere soort van handel tussen Nederland en Japan gebleven, ook toen Japan de eerste twee eeuwen daarna helemaal 'op slot' ging voor buitenlanders. De angst voor kolonisatie en overname van de macht zat er goed in. Een ander belangrijk gevolg was dat er in Japan veel meer tolken in de Nederlandse taal kwamen, want Portugezen of andere Europeanen waren allemaal uit Japan verdreven. Dus de Japanse tolken, die eerst Portugees of Spaans spraken, gingen nu allemaal over op het Nederlands. En omdat het tolkenberoep een erfelijk beroep was, namen zij in grote aantallen toe. Zo is in de loop van enkele eeuwen een veelzijdige relatie tussen Japan en Nederland gegroeid. In de 17e eeuw ging het alleen om de handel en economie, maar later was het ook de cultuur die een belangrijke rol speelde in de verhouding tussen de twee landen. Na de Tweede Wereld Oorlog beleefde deze relatie een dieptepunt, maar de laatste jaren probeert men weer de relatie te verbeteren en begrip voor elkaar op te brengen. En dat is ook het doel van onze reis naar Japan in oktober. BRONVERMELDING  Dr P.G. Vonk, De V.O.C. op zoek naar de goud- en zilvereilanden, Vos Holland, Utrecht, 1997.  De geschiedenis van de V.O.C., openbare bibliotheek Zeist.  Internet, www.Internetcollege.nl

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.