Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

De Begijnen

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 5e klas aso | 5357 woorden
  • 25 februari 2004
  • 24 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
24 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
INHOUD Bronnen
Motivatie + Ontstaan
Geschiedenis
Inrichting
Religie
Levenswijze
Evaluatie
Synthese + Kernvragen
Citaten BRONNEN Boeken: - BOEN A., Wat zijn de Begijntjes?, Groot-Begijnhof St-Amandsberg, 1928 - PHILIPPEN L.J.M., Onze Begijntjes, Antwerpen, De Nederlandse Boekhandel, 1944 - d’HAENENS A., Begijnhoven van België, Mechelen, S.V. Artis-Historia S.C., 1979, p. 7-8, p. 13-15 - HEIRMAN M., Langs Vlaamse Begijnhoven, Leuven, Davidsfonds, 2001, p. 8-20
De boeken Wat zijn de Begijntjes (BOEN A.) en Onze Begijntjes (PHILIPPEN L.J.M.) konden niet bij dit werk toegevoegd worden aangezien ze enkel in het archief van de bibliotheek kunnen geraadpleegd worden. Ze mogen niet uitgeleend worden, en er kunnen geen kopie’s van gemaakt worden.
Artikels: - H.M., Het begijnhof, een bijzonder stuk vrouwengeschiedenis, in ‘De Bond’, 28 september 2001, p. 19 - GOMMEREN L., Het Begijnhof van Hoogstraten, in ‘Eigen Aard’, september 2001, 89ste jaargang, p. 22-23 - (jvh), Er zijn weer begijnen, in ‘De Standaard’, 28 september 2001
Uit de bovenvernoemde artikels heb ik informatie gehaald die in de samenvatting verwerkt is. Alle passages zijn in eigen woorden herschreven en daarom niet duidelijk herkenbaar. MOTIVATIE In België zijn tegenwoordig nog weinig begijnen. Eén van hen is mijn overgroottante. Ik heb me al dikwijls vragen gesteld, ik weet bijvoorbeeld maar heel weinig over hoe ze leeft, en wat de bedoeling van het leven als begijn is. Het is me opgevallen dat slechts weinig mensen iets afweten over de begijnenbeweging. Alhoewel er de laatste tijd meer aandacht aan de begijnhoven wordt besteed. Denken we maar aan het begijnhovenweekend dat eind september werd georganiseerd. Toch ben ik van mening dat men wel houdt van de prachtige begijnhoven en de sfeer die er hangt, maar over hun functie bijna niets bekend is. Vele spreekwoorden en volksspreuken verwijzen naar de begijnen, maar meestal met een negatieve betekenis. Enkele voorbeelden: “Het is zalig te werken, zei de begijn, maar zij deed het niet graag” wijst erop dat het gemakkelijker is principes te verkondigen dan de daden uit te voeren.”Dat is één zonder steen, zei de begijn, en ze slikte een slak door in plaats van een pruim” wijst op een gemis aan kennis en ervaring. Het woord begijn heeft doorgaans een ongunstige klank. Toch moet er eens nagegaan worden hoe dat komt, en of die ongunstige klank wel terecht is. Het lijkt me interessant me in het leven van de begijnen te verdiepen en op die manier eventueel hun levenshouding te rechtvaardigen. SAMENVATTING 1. Ontstaan Op het einde van de 12e eeuw was het aantal alleenstaande vrouwen bijzonder groot. Dit kwam door het overschot aan vrouwen na oorlogen en expedities. Bovendien werden sommige meisjes verplicht ongehuwd te blijven omdat ze de bruidsschat niet konden betalen. Het westen werd geteisterd door plunderingen door kruisvaarders en huurlingen. Alleenstaande vrouwen die een ietwat veilig leven wensten te leiden, konden enkel in kloosters terecht. Deze waren echter weinig in aantal, in tegenstelling tot de stichtingen voor mannen, en raakten dus snel overvol. Bovendien wensten die vrouwen niet meteen kloosterling te worden. De intreding in het klooster kostte trouwens veel geld, en bij eventuele uittreding was het geld verloren. Ze wilden wel een vroom leven, maar met een grote autonomie, toegespitst op liefdadigheidswerk. In het begin woonden de meeste begijnen thuis, maar droegen wel een speciaal kleed. Anderen vestigden zich in kleine groepen nabij kerken en kloosters, om er zo vaak mogelijk de diensten te kunnen volgen. Ze woonden samen de diensten bij, maar daarbuiten wijdden ze zich aan hun eigen bezigheden, hetzij uit caritatieve bedoelingen, hetzij om de kost te verdienen. Ze werden al gauw beschuldigd van ketterij omdat hun uitingen van vroomheid soms buitensporige vormen aannamen. Hun levenshouding was geïnspireerd door concrete voorbeelden van Elisabeth van Thüringen en Franciscus van Assisi. De Duitse landgravin Elisabeth wijdde haar fortuin en de laatste dagen van haar leven aan zieken- en armenzorg. Franciscus had een vergelijkbaar ideaal voor ogen. Hij verzaakte in 1205 zijn erfdeel om een kluizenaarsbestaan te leiden. Daarna leidde hij met de leden van het door hem opgerichte broederschap een zwervend leven van prediking en armoede. (citaat 1) 2. Geschiedenis 13e eeuw

De steeds groter wordende gemeenschappen van ongebonden, en dus moeilijk controleerbare vrouwen wekten argwaan bij de Kerk. In 1215 verbood het concilie van Lateranen alle nieuwe kloosterstichtingen, met de bedoeling de ketterij de kop in te drukken. Aangezien de begijngemeenschappen nu een kerkelijke ban boven het hoofd hing, verdween in bijna heel Europa de begijnenbeweging. Vele vrouwen die de begijnenstaat moesten opgeven traden bij de cisterciënzerinnen in. De Nederlanden ontsnapten in grote mate aan dit kerkelijk verbod. Dit kwam vooral door het feit dat de begijnen er niet meer zo’n zwervend en relatief ongestructureerd leven leidden als in de rest van Europa. De Kerk had er het gevoel dat er controle over hen was. 14e eeuw
In 1311 uitte het Concilie van Vienne enige kritieken op de levenswijze van de begijnen in de errores beguinorum. Ze bevatten weliswaar geen rechtstreekse veroordeling van het begijnwezen, maar konden zo wel geïnterpreteerd worden. In het noorden van de Nederlanden werden de bepalingen van het concilie streng toegepast, wat een verdere ontwikkeling van de begijnhoven in de weg stond. Op verzoek van paus Johannes XXII werd in de Zuidelijke Nederlanden een rapport opgesteld over de geloofstoestand in de daar aanwezige begijnhoven. Het verslag viel zo gunstig uit dat de begijnhoven er grotendeels met rust gelaten werden. Vandaar dat er in ons land nog steeds een rijke schat aan begijnhoven is, ondanks er tijdens de Franse Revolutie veel kerkelijk erfgoed werd vernietigd. In de 14e eeuw brak er in de Nederlanden een pestepidemie uit waardoor er een grote sterfte was. Bovendien was er een zware crisis in de landbouw en economie, door de Honderdjarige Oorlog tussen Engeland en Frankrijk. De begijnen stonden ook nog steeds bloot aan verdenking van ketterij. (citaat 2) Deze factoren zorgden ervoor dat het aantal begijnen sterk afnam. 15e eeuw
Gedurende de 15e eeuw kwamen economie en landbouw weer op gang. De begijnhoven hadden intussen een eigen plaats verworven in de samenleving. Het waren zelfverzorgende gemeenschappen met eigen inkomsten, waar ouden en zieken binnen de muren verpleegd werden. 16e eeuw
De Hervorming had aan de begijnhoven een zware slag toegebracht. In de Noordelijke Nederlanden verdwenen ze, op enkele uitzonderingen na. In onze streken werden ze geplunderd en in brand gestoken tijdens de protestantse opstanden en de beeldenstorm. Sommige werden volledig verlaten. De bouwwerken die vandaag nog te zien zijn dateren uit de 17e en 18e eeuw. 17e eeuw
De 17e eeuw was de bloeiperiode van de begijnhoven. Eén op twintig vrouwen zouden dan tot de begijnenstand hebben behoord. Dit is vooral aan de Contrareformatie te danken. De begijnhoven kregen opnieuw vele schenkingen, en het aantal intredens steeg spectaculair. Houten en lemen huizen werden vervangen door stenen woningen, er werd volop aan vernieuwing gedaan. 18e eeuw
Vanaf de 18e eeuw begon het aantal intredingen te dalen. De oorzaak daarvan is het materialisme, dat niet gemakkelijk bleek te verzoenen met de religieuze gedachtegangen. Bovendien werd de religie aangetast door de Verlichtingsideeën. Bepaalde begijnhoven hadden voor de bouw zware leningen aangegaan, en raakten door de inkrimping van geldelijke steun van gegoede begijnen of hun familie ernstig in de problemen. De situatie werd helemaal rampzalig toen er in 1753 een belasting werd gehoffen op kerkelijke bezittingen. Deze kon nauwelijks of niet betaald worden en daarom waren de begijnhoven genoodzaakt de leegstaande huizen aan niet-begijnen te verhuren. Onder keizer Jozef II werden een aantal kloosters gesloten, waardoor de getroffen religieuzen onderdak zochten in de begijnhoven. De bevolking groeide er tijdelijk weer aan. In 1794 werden de Zuidelijke Nederlanden bezet door de Fransen. Deze waren antiklerikaal en schaften al gauw de kloosters af. Een jaar later kwamen armen- en ziekenzorg onder toezicht van gemeentelijke Commissions des Hospices Civils. De begijnhoven waren nu voor de gemeente niet meer van nut. Dikwijls werden ze beschouwd als een religieuze orde, en moesten dus afgeschaft worden. De gebouwen en gronden werden verbeurd verklaard en verkocht. Tientallen begijnhoven verdwenen. Elders werden ze beschouwd als caritatieve lekeninstellingen, die dus wel mochten voortbestaan. De plaatselijke Commissie der Burgerlijke Godshuizen kreeg dan wel het eigendomsrecht, en mocht geen steun verlenen aan nieuwe begijnen. Het aantal intredingen verminderde nog meer. 19e eeuw
Na de Belgische Onafhankelijkheid werden de begijnhoven opgeheven om als huisvesting voor behoeftigen te dienen. Op andere plaatsen werden ze aangekocht door vooraanstaanden en behielden de begijnen het woonrecht, tegen betaling van een som huurgeld. Tevergeefs probeerden de begijnen terug hun eigendommen in bezit te krijgen. Na de afkondiging van het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis, en de verschijning te Lourdes, richtten verscheidene begijnhoven kunstmatige grotten op. Er ontwikkelden zich pelgrimsbewegingen die heel voordelig waren voor de financiën en het aantal intredingen. Heel even kenden de begijnhoven weer een bloei. 20e eeuw
Vanaf de 20ste eeuw nam de invloed van het kerkelijk gezag af. Dit is te verklaren door de toenemende maatschappelijke bewustwording, de groeiende welvaart en het vertrouwen op een liefhebbende God dat door de eerste Wereldoorlog aan het wankelen was gebracht. De belangrijkste oorzaak van het verdwijnen van de begijnenbeweging was het feit dat er nu vele beroepen waren waarin ook de vrouwen hun levensvervulling konden vinden. De levenshouding van de begijnen beantwoordde niet meer aan de behoeften van de vrouw, en verloor haar aantrekkingskracht. Na Wereldoorlog II daalde het aantal begijnen zo mogelijk nog meer en wegens gebrek aan nieuwe intredingen liepen de begijnhoven steeds sneller leeg. 21ste eeuw
De meeste begijnhoven in Belgische steden zijn helaas verdwenen. De begijnhoven die resten hebben een heerlijke sfeer rond zich. Ze getuigen van de folklorische merkwaardigheid van het voormalig godsdienstig en burgerlijk leven van onze voorouders. (citaat 3) Het aantal begijnen kan tegenwoordig op één hand geteld worden. Gelukkig heeft dit niet tot gevolg dat de prachtige begijnhoven die nog overblijven zullen verdwijnen. Vele jaren werden ze immers aan minderbegoede gezinnen verkocht die ze moeilijk konden onderhouden. Van toen af aan werden ze met afbraak en verdwijning bedreigd. In 1998 erkende UNESCO de Vlaamse begijnhoven als werelderfgoed. Sindsdien gaat er meer aandacht naar dit kostbaar patrimonium. Een voorbeeld daarvan is het begijnhovenweekend dat eind september van start ging. Er werd ook een beweging opgericht, het Platform voor de Begijnhoven, die zich in samenwerking met de overheid inzet voor het behoud van begijnhoven. Eind september 2001 verscheen een klein artikel in de krant De Standaard: Drie bewoonsters van een begijnhof willen de begijnenbeweging nieuw leven inblazen. Het zijn drie jonge kandidaat-begijnen die een gemeenschappelijk gebedsleven buiten het klooster zoeken.
3. Inrichting Het begijnhof is een kleine parochie, autonoom en onafhankelijk, omringd door grachten of muren. De toegang is slechts mogelijk langs een bewaakte ingangspoort. Het hof bestaat uit pleinen, straten, een kerk met kerkhof, huisjes voorzien van een tuintje en lokalen voor bestuurlijke of caritatieve instellingen. Jonge meisjes konden genieten van een opvoeding in het begijnhof. De begijn behield haar familienaam. Onderling heetten de begijnen elkaar zuster. De kerk en het groothuis staan tegenover elkaar, ze hebben elk een bijzondere betekenis: het groothuis is de regel, de wet, het uitvoerend gezag. Van het groothuis leidt een rechte weg naar de kerk. Dit is het middelpunt, het hart van het hof. Ieder begijntje komt er om de Heer te dienen. (citaat 4) Alle begijnhoven zijn onafhankelijk van elkaar. Vandaar dat de inrichting, regels en levenswijze van hof tot hof kunnen verschillen. Een voorrecht dat vaak aan begijnhoven werd toegekend is vrijstelling van belastingen. In ruil daarvoor wenste de overheid inspraak bij het opstellen van de reglementen. Dit wekte wrevel bij de ambachten omdat zij wel belastingen moesten betalen. Ze beschouwden de situatie als concurrentie- vervalsing. In elk bisdom staan de geestelijke inrichtingen onder het gezag van de bisschop. Dus ook de begijnhoven. Binnen het hof zelf is er een plaatselijk bestuur. Lang voor er buiten het hof sprake van enige democratie was, kende het begijnhof al een democratische bestuursvorm. In grote lijn werd het bestuur als volgt georganiseerd. Aan het hoofd stond de grootjuffer. Zij heeft als taak de levenswijze van al wie het hof bewoont te controleren. Ze moet er voor zorgen dat er volgens de regels geleefd wordt. Haar civiele gezag wordt gecontroleerd door commissarissen die door de stadsmagistraat waren aangeduid. Het geestelijk gezag wordt door een religieus nagekeken. Bij haar taak wordt ze geholpen door de ‘Juffers van State’, de Raad van het hof. Deze bestaat uit enkele begijntjes die door de grootjuffer worden uitgekozen omwille van hun voorbeeldig leven en bekwaamheid op het hof. Elk begijnhof bevat naast de huisjes verschillende conventen. Elk convent aanvaardt nieuwelingen en leidt deze op. Er wordt hen de kloosterlijke deugden aangeleerd volgens de regel van de begijnen: aandacht voor het gebed, naastenliefde, nederigheid en werkzaamheid. Wanneer het jonge meisje een volledig jaar opleiding heeft gevolgd mag ze aan haar overste, die over haar vooruitgang waakt, en medezusters toestemming tot haar ‘Kleedsel’ vragen. Het convent en vooral de grootjuffer beslissen over de goedkeuring. Zes maand later wordt het meisje volledig aangenomen als begijntje. Dit gebeurt nadat ze de belofte heeft afgelegd de regels en gebruiken van het hof te onderhouden zolang ze er verblijft. Dit gebeuren wordt het ‘Steedsel’ genoemd. Na zes jaar te hebben geleefd op het hof en het bewijs te hebben geleverd voldoende religieus te zijn, mag het begijntje een huis op het hof betrekken. Het convent dat ze op die manier verlaat moet daarvoor wel de toestemming geven. Eens haar huis buiten het convent gevestigd is, maakt ze er geen deel meer van uit, alhoewel ze er wel van afhankelijk is. Een terugkeer naar het gemeenschappelijk leven in het convent wordt niet toegestaan. Wie alleen ging wonen kon op het begijnhof zelf een huis bouwen of één kopen. Later moesten de huizen gehuurd worden. Na de dood of het vertrek van de bouwster werd het eigendom van het begijnhof. De bouwster kon het kosteloos gebruik van het huis overlaten aan door haar aangeduide begijntjes, familieleden of kennissen. Meestal echter bestemden ze hun huis om na hun dood een convent te worden. Elk hof bezat een infirmerie waar de oude, zieke of hulpbehoevende begijnen opgenomen werden. Allen aten er gezamenlijk, hoewel ieder toch haar eigen kost moest bereiden. Iedere begijn had haar week om het huis schoon te maken, de tafels te zetten en af te wassen. De infirmerie diende ook als logement voor de mannen die de begijntjes kwamen bezoeken. Deze begijntjes mochten de mannen niet naar hun kamer meenemen, moesten de bezoeker zijn slaapgerij brengen en na zijn vertrek zijn slaapkamer kuisen. De begijnen mochten slechts mannen ontvangen in het bijzijn van andere begijnen en met open deur. De omgang met mannen, hetzij priesters, familie of kennissen, was streng gereglementeerd. Vele infirmiën hadden een boerderij, om hun bewoonsters, en gedeeltelijk ook de bewoonsters van het hof in levensmiddelen te voorzien. Ze bezaten gewoonlijk ook een private kapel. 4. Religie Doel
Het begijnenleven heeft als doel de geestelijke volmaaktheid, de heiligheid. Dit is het doel van ieder mens, of zou tenminste zo moeten zijn. Religieuzen en niet-religieuzen verschillen niet in het te bereiken doel, maar wel in de middelen om het zo goed mogelijk te bereiken. De volmaaktheid vraagt geen armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid. Deze drie zaken naleven is een raad door Christus gegeven, maar geen gebod. In die geloften ligt immers de volmaaktheid niet, wel de weg die er naartoe leidt. De begijnen komen op dit vlak overeen met de kloosterlingen: bij het Steedsel aanvaarden ze verder een eenvoudige levenswijze, maagdelijke zuiverheid en stipte gehoorzaamheid aan de oversten en reglementen na te leven. Toch zijn er vele verschillen met de kloosterbeloften. Eén ervan is dat een begijntje eigendom heeft, wat niet overeenstemt met de Evangelische armoede. Het bezit van geld en goed is immers geen beletsel tot volmaaktheid, zolang het gebruik ervan niet verder gaat dan wat noodzakelijk is. Het begijnhof is dus een ernstige oefenschool voor geestelijke volmaaktheid. Wie er intreedt heeft als enig doel deze volmaaktheid te bereiken. Beloften
Dikwijls wordt de begijnen verweten dat ze geen geloften doen, ondanks zij de beloften van gehoorzaamheid en zuiverheid nagaan. (citaat 5) Gelofte doen betekent ‘aan God een goed werk beloven waartoe men zich op zonde verplicht’. Ieder kan dus buiten de kloosterstaat, met goedkeuring van een geestelijke leidsman aan God iets beloven. Die belofte van gehoorzaamheid die de begijnen aan de grootjuffer doen gebeurt in het bijzijn van drie getuigen. Het is niet zomaar een bloot voornemen, de begijnen verbinden zich ernstig en plechtig tot al wat de oversten, de regel en de gebruiken van het hof opleggen. Bij het Steedsel verklaart de begijn aan alles te willen gehoorzamen. Deze belofte van gehoorzaamheid zal geen enkele begijn doen zonder er ernstig over nagedacht te hebben. De andere belofte die de begijnen doen is de belofte aan de regel. De regel van het hof eist zuiverheid en een eenvoudige levenswijze. Zuiverheid is noodzakelijk omdat men op die manier het best tot vereniging met God kan komen. De belofte van eenvoudig leven heeft als gevolg dat de begijnen alle nutteloze luxeproducten verzaken. Ze zijn eenvoudig in kledij, meubilering, zuinig in voeding en staan negatief tegenover overtolligheid, het streven naar winst en pracht. Hun bezit zien ze als een pand door de Heer aan hen toevertrouwd, waarvan de inkomsten voor goede werken bestemd zijn. Men kan besluiten dat de kloosterregel en die van het begijnhof niet veel van elkaar verschillen, beide kennen de gelofte van gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede. Doch religieuze beloften doen de begijnen niet, alles is theoretisch gezien maar van tijdelijke aard, namelijk zolang ze het hof bewonen. De oorzaak van het feit dat de begijnen de zware geloften van de kloosterregel niet aangingen ligt bij het ontstaan van de begijnenbeweging. In die tijd bestond er namelijk enkel de plechtige gelofte. Deze moest tot de dood nagegaan worden, de Kerk vergunde bijna nooit dispensatie van deze gelofte. Het was pas later dat de kleine geloften aanvaard werden, die ook wel altijddurend waren maar gemakkelijker ontslag verkregen. Aangezien de begijnenbeweging ontstond door personen die zich net niet wilden binden door het kloosterleven, gingen ze de zware verplichting der kloosterbeloften niet aan. Voor hen volstond het een religieus leven te leiden zonder geloften. Men zou kunnen zeggen dat de begijnen de kloosterstaat beoefenen zonder er zich toe te verbinden. Later hebben ze de kleine geloften niet aangenomen omdat ze dit niet nodig achtten om hun doel te bereiken. 5. Levenswijze De dag van een begijntje is verdeeld tussen gebed en handwerk, het één gaat met het ander gepaard. Het bidden is hun eerste grote plicht, daarvoor hebben ze immers het hof betreden. Tijdens het werken wordt het gebed niet onderbroken, er wordt dan luidop of inwendig gebeden. Hetzij in de werkkamer, in de kerk of in hun huisje. Er is een verplichte dagorde met misvieringen en gebeden op vaste tijdstippen. De tweede plicht van de begijnen is het werken. Ieder begijntje was verplicht handwerk te verrichten, ongeacht haar positie of afkomst. Ook indien dit niet nodig is voor haar bestaan. Dit handwerk bestond vooral uit weven, spinnen, naaien of andere bedrijvigheden uit de textielsector. Arbeid werd gezien als een krachtig middel om allerlei deugden te beoefenen en om naar de volmaaktheid te streven. Het werken gebeurde immers steeds al biddend, waardoor de geest door heilige gedachten gevoed wordt. (citaat 6) De gebruikelijke handenarbeid kon ook door intellectueel werk vervangen worden. Zo waren er begijnen die instonden voor de opvoeding en het onderwijs van kostkinderen. Anderen wijdden zich aan het opleiden van zangeressen. Onder de begijnen bevonden zich ook verscheidene dichteressen en auteurs. Naast het handwerk gaat er ook veel inzet naar het caritatieve werk. Toch is dit niet het doel van het begijnhof, wat men dikwijls denkt. In het verleden hebben de begijnen hun medemensen heel veel hulp geboden. Enkele voorbeelden zijn het verzorgen van gewonde soldaten en het opnemen en verplegen van choleralijders. Dienstbaarheid en behulpzaamheid zijn belangrijke aspecten van het begijnenleven. Elke begijn kon vrijwillig ziekendienster worden. Dit betekent dat ze in de stad of er buiten, mits toestemming van de oversten, zieken gaat verzorgen. Het reglement van het hof verplichtte deze ziekendiensters meermaals in het jaar naar het hof terug te keren. Dit was op feestdagen of bij bijzondere gebeurtenissen in het hof. Op die manier wordt haar religieuze geest weer wat opgewekt. De ziekendiensters verbleven dus lange tijd buiten de muren van het hof. Ook in het hof zelf kon liefdadigheidswerk verricht worden. Er waren immers steeds oudere dames aanwezig die wel wat zorg konden gebruiken. Volgens vermogen en beschikbare tijd doen de begijnen al wat zij kunnen om anderen behulpzaam te zijn. Enkele begijnen hadden de functie van kosteres of portierster. De kosteres zorgde ervoor dat de kerkelijke diensten vlot konden verlopen. Ze was ook klokkenluidster om elke gebedsdienst aan te kondigen, en om de sluitingsuren van het hof aan te kondigen. Ze was een belangrijke vrouw en genoot van allerlei geldelijke voordelen. De portierster had als taak de ingangspoort van het begijnhof te bewaken. De ingang bestond uit een grote poort die open stond tijdens de uitgaansuren van de begijnen en een zijdeurtje dat buiten de uren toegang verleende aan het hof. Wanneer het sluitingsuur aanbrak moesten de portiersters de vreemdelingen en vooral de mannen die in het hof aanwezig waren verwittigen het hof te verlaten. Ze moesten de begijntjes die na het sluitingsuur bij uitgaansdagen het hof nog binnenkwamen aanklagen bij de oversten. (citaat 7) Een begijntje onder de 30 jaar moest buiten het hof altijd door een medezuster vergezeld zijn. Eén van de belangrijkste redenen van het uitgaan van de begijnen is dat ze voor levensmiddelen moeten zorgen. Ze moeten dus inkopen doen. Dikwijls doet één begijntje inkopen voor verschillende medezusters, waardoor niet iedereen elke dag om boodschappen hoeft te gaan. Het grootste aantal begijnen gaat zelfs zelden uit. Andere redenen voor het uitgaan zijn familiebezoeken of bedevaarten. Ook voor hun werk moet er af en toe buiten het hof gegaan worden. Om naar een ziekendienst te gaan, om het afgewerkte werk aan de klanten terug te bezorgen of om inkopen te doen. De begijntjes kregen een jaarlijkse vakantie, waarvan de duur van hof tot hof verschilt. Ze mag niet genomen worden op feestdagen of tijdens belangrijke gebeurtenissen in het hof. De oversten moeten hun goedkeuring geven over de periode wanneer men zijn jaarlijks verlof wil nemen. De reden van deze jaarlijkse vakantie is dat de begijnen anders afgesloten worden van hun familie. In dat geval zouden familieleden zich verzet hebben tegen de roeping van hun dochter, en zouden de jonge vrouwen zelf de begijntjesstaat niet aanvaard hebben. Een ander aspect dat het verblijf op het hof aantrekkelijker maakt zijn de plechtigheden, feestelijke gelegenheden en traditionele gebruiken. Het Steedsel, verjaardagen, jubileums, hoogdagen e.d. werden steeds vergezeld door feesten. Men organiseerde feestmalen waar heel veel opgewektheid en vrolijkheid heerste. Bekende begijnenliederen werden gezongen en begeleid door muziek en dans. Deze feestelijkheden kenden steeds een grote toeloop van volk. Wanneer een begijn besloot het begijnenleven te verlaten en te huwen moesten ze de oversten tijdig verwittigen. Doch het gebeurde zelden dat een begijn in het huwelijk wou treden. EVALUATIE Het voornaamste dat ik bijgeleerd heb is dat de begijnenbeweging iets revolutionair is. Daarom is het belangrijk het ontstaan ervan te kennen. In zekere zin is ze ook een getuigenis van vrouwenemancipatie. Hoe de vrouwen in de 13e eeuw zelfstandig en uit eigen beweging zich groepeerden, vind ik fantastisch. Hoe ze er in slaagden het begijnhof, dat te vergelijken is met een parochie, te besturen is bewonderenswaardig. De organisatie op het hof vind ik namelijk bijzonder efficiënt. Als je bedenkt dat er democratie was binnen het hof, terwijl er daarbuiten nog lang geen sprake van democratie was, kan je de begijnen toch alleen maar bewonderen? De begijnen verdienen veel respect. Toch hebben ze een slechte naam bij het volk, het woord ‘begijn’ heeft een ongunstige klank. Dit is uiterst onterecht, alhoewel de oorsprong hiervan te begrijpen is. De begijnen waren immers revolutionair in hun tijd. Een andere bedenking die ik me maak, is de volgende: Het is duidelijk te verstaan hoe de begijnenbeweging in verval raakte. Maar toch moet het volgens mij mogelijk zijn deze opnieuw leven in te blazen. De drie dames uit het artikel van 28 september zetten een stap in de goede richting. Er zijn immers toch nog vrouwen die verlangen een vroom leven te leiden? De maatschappij houdt ze tegen om hun verlangen te verwezenlijken. Onze maatschappij is immers materialistisch geworden. Er is veel minder aandacht voor religie. Toch meen ik dat er christelijke vrouwen zijn die verlangen naar rust en mogelijkheid tot gebed, maar toch een autonoom leven willen leiden. De ingesteldheid van het begijnwezen is tenslotte heel aantrekkelijk: een rustig, vroom leven, grote zelfstandigheid en onafhankelijkheid en vrijheid om uit te treden wanneer gewenst. In de moderne samenleving zijn er toch wel vrouwen die zoiets verlangen? Ze kennen waarschijnlijk de mogelijkheid niet of durven de stap niet te zetten. De oplossing hiervoor is dat er meer aandacht aan het begijnenleven besteed wordt. Men is al goed op weg door de begijnhoven in belangstelling te brengen, maar dit slaat grotendeels enkel op de gebouwen zelf. De levenswijze, het doel en de ingesteldheid van het begijnwezen zijn de belangrijkste factoren. Daar zou wat meer aandacht aan moeten besteed worden. Ik ben er zeker van dat veel mensen sympathie zullen voelen voor het begijnenleven. Het maken van dit eindwerk heeft me veel bijgeleerd over de begijnen. Niet te verwonderen aangezien ik er op voorhand maar heel weinig van af wist. Het is me opgevallen hoe weinig informatie er te vinden was over de begijnenbeweging. Op Internet was er zo goed als niets te vinden, en de enkele boeken die ik had, dateren uit het begin van de vorige eeuw. Ik ben tevreden dat ik dit onderwerp gekozen heb want het heeft me erg geboeid. Ik heb respect voor de paar begijntjes die we hier in België nog hebben, en hoop dat ze door het volk ook enorm gewaardeerd worden.
SYNTHESE De begijnenbeweging is ontstaan toen alleenstaande vrouwen in gevaarlijke tijden een toevluchtsoord zochten. Ze wensten een grote zelfstandigheid, onafhankelijkheid en vrijheid. Door de eeuwen heen heeft deze beweging zich met ups en downs kunnen uitbreiden. In het begin kreeg ze heel veel tegenstand van de Kerk omdat ze als een ketterse beweging beschouwd werd. De begijnen bleven echter volhouden en bleven bestaan. Vrouwen die in alle rust hun leven aan God willen wijden vormen samen kleine parochies met een eigen bestuur. Ze brengen hun dagen biddend en werkend door. Er worden geen eeuwige beloften gedaan, zodat ze het begijnhof kunnen verlaten wanneer ze willen, eventueel om te trouwen. De beloften van gehoorzaamheid, zuiverheid en eenvoudige levenswijze vormen de basis van het begijnenleven. Veel aandacht gaat naar het liefdadigheidswerk. Vandaar dat de begijnhoven in het verleden dikwijls een belangrijke rol hadden in de gemeenschap. Momenteel zijn er nauwelijks nog begijntjes in België. De laatste tijd komen de begijnhoven wel meer in de belangstelling te staan. KERNVRAGEN 1. Waarom mag een begijnhof niet verward worden met een klooster? Het doel is van beide hetzelfde, maar ze verschillen in regels. De beloften in het begijnhof zijn niet noodzakelijk eeuwig, maar zijn wel min of meer dezelfde als in het klooster: eenvoudige levenswijze (armoede), kuisheid en gehoorzaamheid. De begijnenbeweging is ontstaan uit vrouwen die niet in het klooster wilden gaan, vandaar dat er wel degelijk verschillen zijn. 2. Hoe valt het te verklaren dat de begijnenbeweging in de 13e eeuw uit het niets ontstond? Vrouwen die een veilig bestaan verlangden, konden enkel in het klooster terecht. Niet alle vrouwen wensten dat, daarom groepeerden ze zich en leefden vroom en in rust volgens hun eigen regels. 3. Waarom is het zo belangrijk de geschiedenis van de begijnenbeweging te kennen? De geschiedenis toont hoe de begijnen steeds hard hebben doorgebeten om te blijven bestaan, ondanks de vele vijandige reacties. Er waren bloeiperiodes en inzinkingen, maar tot vandaag zijn er nog steeds enkele begijnen actief. (Hoewel de toekomst voor het begijnenwezen niet veel goeds meer belooft.) Door het kennen van het verleden wordt de begijnenbeweging meer gewaardeerd. CITATEN 1. PHILIPPEN L.J.M., Onze Begijntjes, Antwerpen, De Nederlandse Boekhandel, 1944, p. 53: “Wat de beteekenis van het woord begijn betreft staat het vast dat het woord begijn van bij zijn opduiken in de XXIe eeuw eene pejoratieve populaire benaming was, beduidend onbetrouwbare extatische vrouw. In de Nederlanden mindert langzamerhand het aan het woord gehechte pejoratieve, zoodanig dat aldaar, van omstreeks 1250, het woord begijn hoofdzakelijk beteekent: lid van het vrouwelijk plaatselijk vrij godsdienstig genootschap, waarvan de leden het begijnhof bewonen.” 2. HEIRMAN M., Langs Vlaamse Begijnhoven, Leuven, Davidsfonds, 2001, p. 15-16: “Daarbij kwamen nog de verdenkingen van van ketterij waaraan de begijnen nog steeds blootstonden: het wantrouwen was nooit geheel weggeëbd en kende een heropflakkering onder de aantijgingen van persoonlijkheden als de mysticus Ruusbroec en de Parijse theoloog Jean Gerson. Ook de Westerse Scheuring, die van 1378 tot 1417 een scheidingslijn trok tussen Rome en Avignon, deed het christendom geen goed. Door al deze factoren werd het begijnenwezen sterk kortgewiekt. De stichting van een nieuw begijnhof, zoals het Hoogstraten in 1380, betekende dan ook een grote uitzondering.” 3. HEIRMAN M., Langs Vlaamse Begijnhoven, Leuven, Davidsfonds, 2001, p. 20: “Iets van de oude wijding is in de begijnhoven blijven hangen; misschien zou het zelfs juister zijn te zeggen dat de begijnhoven nu een meer verstilde indruk nalaten dan tijdens de hoogdagen van hun bloei, toen zij niet alleen oorden van inkeer maar ook van activiteit waren. Die bedrijvigheid is weggevallen, de sfeervolle straten, pleintjes en grasvelden zijn gebleven. Wie kleinschaligheid apprecieert in combinatie met de nabijheid van de stad, wordt hier niet teleurgesteld. En dag geldt zowel voor de bewoner als voor de bezoeker. Is het wellicht dat onverwachte samengaan van het landelijke en het stedelijke dat de begijnhoven zo onweerstaanbaar maakt?” 4. BOEN A., Wat zijn de Begijntjes?, Groot-Begijnhof St-Amandsberg, 1928, p. 31: “Een rechte weg leidt van ’t Groothuis naar de kerk: hier is het middenpunt, het hart van’t Hof. Hier verblijft Hij die sprak: “Mijn juk is zoet.” (Matth. XI-30). Daarom, als wij de inrichting van het Begijnhof nagaan, betaamt het de voornaamste plaats te geven aan den Goddelijken Meester.” 5. BOEN A., Wat zijn de Begijntjes?, Groot-Begijnhof St-Amandsberg, 1928, p. 45: “Ik zie niets zonderlings in het feit dat iemand de deugden van den kloosterstaat beoefent, zonder er zich toe te verbinden door drie geloften tegelijk. Godvruchtige stichtingen waar een levenswijze van zulken aard wordt geleid, bestaan in de H. Kerk sinds vele eeuwen, bij voorbeeld: de Oratorianen, gesticht door S. Philippus Nerius; de Lazaristen, gesticht door S. Vincentius a Paulo, en anderen nog. Daarbij, zulke stichtingen werden en blijven niet alleen toegelaten, geduld, maar ook geacht en geprezen door de kerkelijke Overheid op denzelfden voet als de eigenlijke kloosterstichtingen, alhoewel deze laatste, we bekennen het zonder omwegen, hooger staan aangeschreven als levensstaat, omwille juist van de geloften.” 6. PHILIPPEN L.J.M., Onze Begijntjes, Antwerpen, De Nederlandse Boekhandel, 1944, p. 83-84: “Die verplichting tot den arbeid was niet alleen een noodzakelijkheid, maar het was vooral eene beantwoording aan een der voornaamste instellingsdoelen van het begijnenwezen. Het was de wijze waarop de begijntjes het vita apostolica beleefden. In de XIIe eeuw had zich een buitengewone trek tot het alsdan zoo zeer aangeprezen apostolisch leven – het vita apostolica – bij onze bevolking geopenbaard. Een van de verschillende vormen van het vita apostolica was het leiden van een afgetrokken, rein en godvruchtig leven in de behoeften van hetwelk door persoonlijken handarbeid moest voorzien worden. Het begijnenleven was vooral voor de burgerbevolking onzer steden de ideale verwezenlijking van de vereischten van zulk een levensstaat.” 7. PHILIPPEN L.J.M., Onze Begijntjes, Antwerpen, De Nederlandse Boekhandel, 1944, p. 105: “’De begijnen’, zoo zeggen de Diestersche statuten der XVIIe eeuw (..) ‘mogen in de stad gaan zonder oorlof des Woensdags of des Dinsdags als het des Woensdags heiligdag is. En dan mogen zij altijd voor noen en na noen zonder oorlof uitgaan en al hun dingen koopen en bestellen op dien dag, behoudelijk dat zij op dien dag in de stad niet en mogen blijven eten zonder oorlof.’ Elke begijn moest des avonds op tijd terug op het begijnhof zijn en ’s morgens mocht zij het niet voor den gestelden tijd verlaten. Derhalve werd de begijnhofpoort onder het geklep van de morgen- en van de avondklok geopend en gesloten.”

REACTIES

S.

S.

Kunnen jullie kort tegen mij zeggen Waarom het werd gebouwd?

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.