Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 7 t/m 10 + 12

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 6175 woorden
  • 28 juni 2015
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

 

7.1
Eetgewoonte                    = wat je gewend bent te eten, hoe je eet en wanneer je dat doet.       Eetgewoontes zijn afhankelijk van: je voorkeur, land van herkomst, waar je woont en je geloof
Voedingsmiddelen         = alles wat je eet of drinkt
Voedingsstoffen             = bruikbare bestandsdelen van voedingsmiddelen
Voedingsvezels                = alle onverteerbare stoffen in plantaardig voedsel, die de spieren in je darmen activeren

3 functies voedingsstoffen:

  • Bouwstoffen: voor groei, ontwikkeling en herstel van cellen
  • Energierijke stoffen = Brandstoffen: energie leveren
  • Beschermende stoffen: tegen ziektes

Eiwitten

Bouwstof

Koolhydraten

Brandstof

Vetten

Brandstof + bouwstof

Water

Bouwstof (rol bij vervoer stoffen in je lijf)

Mineralen (zouten)

Bouwstof (bijv. kalk in bot) of beschermende stof

Vitamines

Beschermende stof

Schijf van 5:

1

Groente en fruit

Vitamine C en voedingsvezels

2

Brood, aardappelen, rijst en pasta

Zetmeel (koolhydraat), plantaardige eiwitten, vitamines, mineralen en voedingsvezels

3

Zuivel, ei, vlees en vis

Eiwitten, vitamines en mineralen

4

Olie en vetten

Vetten en vitamines

5

Vocht

Water

7.2
Koolhydraten zijn suikers en zetmeel
Energie wordt uitgedrukt in kilojoule (kJ) of in kilocalorie (kcal)
1 kcal = 4,2 kJ

Energiebehoefte hangt af van:

  • Activiteit (meer activiteit = meer verbruik energie)
  • Leeftijd (volwassenen meer dan kinderen)
  • Geslacht (man meer dan vrouw)

BMI = Body Mass Index

Vet:

  • Is een energierijke stof en een bouwstof
  • Vet wordt opgeslagen onder je huid en rond organen
  • Beschermt organen en tegen de kou

Cholesterol :     

  • vetachtige stof die je lichaam gebruikt om nieuwe cellen te maken
  • Maak je lever zelf of krijgt via voeding binnen

Teveel cholesterol > ophoping in bloedvaten > bloed stroomt minder goed > hart moet harder pompen > verhoogde bloeddruk
Ophoping in kransslagaders > hartinfarct (= deel van de hartspier krijgt te weinig zuurstof en voedingsstoffen)
Kransslagaders = aftakkingen van de aorta die het hart voorzien van bloed met zuurstof en voedingsstoffen

Cariës = tandbederf = gaatje in tand of kies

  • Ontstaat doordat bacteriën suiker in je mond omzetten in zuur
  • Zuur tast glazuur aan en vervolgens het tandbeen
  • Fluoride in tandpasta versterkt het tandglazuur

7.3
De 4 bouwstoffen zijn: water, eiwitten(vlees/vis/brood/peulvruchten), vetten(boter/margarine/olie) en mineralen(gevarieerd eet, calcium/ijzer/fosfor)

Je hebt bouwstoffen nodig voor:

  • Groei: je lichaam maakt nieuwe cellen
  • Onderhoud: oude en beschadigde cellen worden vervangen en water wordt aangevuld.
  • Vet is bouwstof van het celmembraan
  • Calcium/kalk is bouwstof voor botcellen
  • Fosfor is bouwstof voor bot en tandglazuur
  • Ijzer is bouwstof voor rode bloedcellen (anders bloedarmoede)

 

Beschermende stoffen: Vitaminen en mineralenà zorgen voor goed functioneren van je lichaam.

Eiwit = keten van aminozuren

Functies eiwitten:

  • Opbouw van cellen/weefsels
  • Organen op de plaats houden = structuureiwitten (bijv. collageen)
  • Transport van stoffen in het bloed en in cellen (bijv. hemoglobine in bloed voor O2)
  • Regeling van processen (o.a. bij afweer en vertering)

ADH = aanbevolen dagelijkse hoeveelheid
Te weinig vitamine/mineralen leidt tot gebrekziektes:

  • Te weinig Vitamine A > nachtblindheid (hoornvlies wordt troebel)
  • Te weinig Vitamine D > Engelse ziekte (= zachte en kromme botten)

Anorexia nervosa           = ‘lijnziekte’, extreem willen afvallen door verkeerd beeld eigen lijf
Boulimia nervosa             = stoornis met vreetaanvallen. Na aanval moet eten er dwangmatig uit door sporten of braken

7.4
Schimmels en bacteriën veroorzaken voedselbederf
Voedselbederf kan leiden tot > voedselinfectie (buikpijn, braken, diarree)
Schimmels bestaan uit schimmeldraden, met daarop kleine bolletjes met sporen voor de voortplanting

Bacterie:

  • Eencellig
  • Vermeerderen d.m.v. celdeling (generatietijd = tijd die bacterie nodig heeft om te delen)

Deling bacterie bestaat uit 4 fases:

  • Lagfase:                              de aanpassingsfase
  • Groeifase:                          celdelingen
  • Stationaire fase:              zowel celdeling als stervende bacteriën > aantal blijft gelijk
  • Afstervingsfase:              te veel gifstoffen waardoor bacteriën weer doodgaan

Conserveren = voedselbederf voorkomen of vertragen,  bijv:

  • Voedsel verhitten
    • Steriliseren = heel hoge temperatuur > alle schimmels en bacteriën dood
    • Pasteuriseren = iets lagere temperatuur  > sommige bacteriën overleven  > minder lang houdbaar
  • Koelen/vriezen
  • Conserveermiddelen toevoegen zoals zout, suiker of azijn
  • Vacuüm (luchtdicht) > geen zuurstof
  • Voedsel drogen

H8 je verandert

8.1 opgroeien

Levensfasen = perioden in een mensenleven waarin je lichaam en verstand verandert.

            ↓

Baby(0-1,5 jaar), peuter(1,5-4 jaar), kleuter(4-6 jaar), kind(6-12 jaar), puber(12-17 jaar), adolescent(17-21 jaar), volwassene(21-60 jaar), ouder(60 jaar en ouder)

 

Lichamelijke ontwikkeling: je lichaam verandert. (je wordt langer/zwaarder, spiermassa, kraakbeen in je botten, textuur van je huid)

 

Geestelijke ontwikkeling: je verstand verandert.

Veel veranderingen ontstaan onder invloed van regelstoffen of hormonen. Hormonen worden gemaakt in hormoonklieren. Een voorbeeld van zo’n klier is de hypofyse., een klein orgaantje onderaan de hersenen. Een hormoonklier geeft hormonen die hij maakt af aan het bloed. In het celmembraan van elke lichaamscel zitten structuren met verschillende vormen: receptoren. Als de receptoren leeg zijn, gebeurt er niks. Als een hormoon zich aan een receptor op het celmembraan hecht, is dat voor die cel het sein om aan het werk te gaan. Je gaat bijv. groeien.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 

In de eerste maanden na de geboorte groei je heel snel door de voedingsstoffen die je krijgt. Na de zuigelingenperiode regelt het groeihormoon de groei van je lichaam. In de pubertijd regelt de hypofyse dat. Via het bloed komt het groeihormoon bij de verschillende lichaamsdelen. Daardoor krijg je een groeispurt.                                                                                  

De cellen van je botten in je armen & benen reageren op de boodschap van het hormoon -> ze gaan sneller groeien. Bij de uiteinden van de pijpbeenderen, in de wervelkolom, bij de heupbeenderen & bij je kaak zitten de meeste cellen die zich kunnen delen, de kraakbeencellen -> bevinden zich in de groeischijven. Je stopt met groeien als de groeischijven van kraakbeen verkalken -> bot. Na de pubertijd zijn al je groeischijven van bot en is de groei gestopt.

Tot aan de pubertijd groeien jongens & meisjes ongeveer even hard. Daarna treden er verschillen op: meisjes beginnen op jongere leeftijd aan hun groeispurt dan jongens. Jongens zijn daardoor langer als ze aan hun groeispurt beginnen. Bovendien is de groeispurt van jongens vaak intensiever en langer -> jongens langer.                                                                                                                          

Jongens krijgen een bredere borstkas en meisjes bredere heupen. Ook de borsten en de penis worden tijdens de pubertijd groter.

8.2 pubertijd

Alle kenmerken waaraan je het verschil tussen meisjes & jongens kunt zien, heten geslachtskenmerken:

  •     geslachtskenmerken, vanaf geboorte zichtbaar

    Secundaire geslachtskenmerken, ontstaan in de pubertijd

    Tertiaire geslachtskenmerken, verschillen kleding, denken, gedrag.

 

Veel jongeren krijgen last van puistjes of acne. Dat komt doordat de huid extra veel talg aanmaakt. De talg komt via poriën, de uitgangen van de talgklieren naar buiten. Veel talg-> poriën verstopt ->  mee-eters -> bacteriën groeien -> ontstoken -> puistjes.                                                                                                                

In je huid zitten zweetklieren -> maken vocht om af te koelen -> zweet. In de pubertijd ontdek je ook je eigen identiteit. Je zoekt uit wie je bent, wat je belangrijk vindt, hoe je wilt zijn & en hoe je over komt op anderen.

 

De hypofyse geeft het startsein voor de pubertijd door hormonen te produceren. De geslachtshormonen reageren op deze hypofysehormonen en maken geslachtshormonen:

    Jongens, zaadballen -> testosteron

    Meisjes, eierstokken -> oestrogeen

Geslachtshormonen zorgen voor secundaire geslachtskenmerken.

 

 

 

8.3 relaties

Alles wat je met andere mensen doet heet contact. Alle banden die je met mensen hebt, noem je relaties. Met wie je omgaat en hoe je met andere omgaat hangt af van waarden & normen.                                                                               

Waar vallen mensen op?

    Meisjes op jongens & andersom →heteroseksueel

    Jongens op jongens →homoseksueel

    Meisjes op meisjes → lesbisch

    Zowel jongens als meisjes →biseksueel

 

Veel mensen die van elkaar houden, willen met elkaar vrijen. Je kunt daarbij klaarkomen. Klaarkomen is een ander woord voor orgasme. De eikel en de clitoris zijn gevoelig -> wrijven -> fijn gevoel -> hoogtepunt -> orgasme. Jongens en meisjes kunnen alle twee klaarkomen. Als jongens klaarkomen heet dat een zaadlozing. Masturbatie & zelfbevrediging is als je er zelf voor zorgt dat je klaarkomt.

Seks wordt met een officieel woord geslachtsgemeenschap genoemd.

8.4 ziek van de liefde

Soa is de afkorting voor seksueel overdraagbare aandoening, ook wel geslachtsziekte genoemd. Een soa kan worden overgedragen door onveilig vrijen.

 

Als je denkt dat je een soa hebt, ga dan onmiddellijk naar je huisarts. Ook als je onveilig seks hebt gehad is het handig om voor de zekerheid naar je huisarts te gaan. De huisarts kan een soa-test doen. Als je een soa hebt, vertel dat dan altijd aan degene met wie je seksueel contact hebt gehad. Hij of zij is waarschijnlijk besmet en kan onopgemerkt een ander besmetten.

Als je geen seks hebt, krijg je geen soa. Door veilig vrijen, is de kans op een soa het kleinst. Je vrijt veilig als je:

    Elkaar streelt, tongzoent, elkaar met de hand bevredigt of jezelf bevredigt.

    Bij seks altijd een condoom

Zorg voor voorbehoedsmiddelen als je gaat vrijen.

 

Nederlandse naam

doktersnaam

veroorzaker

kenmerken

Mogelijke gevolgen

Aids

Aids

virus

Afname weerstand tegen infectieziekten

De dood

Candida

candidose

schimmel

Jeuk, branderigheid

Niet gevaarlijk

Chlamydia

chlamydia

bacterie

Afscheiding uit penis of vagina, branderig gevoel bij plassen

Ontstoken eileiders, kans op onvruchtbaarheid

Druiper

gonorroe

bacterie

Afscheiding uit penis of vagina, branderig gevoel bij plassen

Onvruchtbaarheid,

Genitale wratten

genitale wratten

virus

Wratjes rond en in de geslachtorganen

Niet gevaarlijk

Hepatitis B

hepatitis B

virus

Paar weken na besmetting last van moe, buikpijn & jeuk, later: geel zien, lichte ontlasting & donkere urine

Ontstoken lever, kan chronische ziekte worden

Herpes

herpes

virus

Blaasje met vocht rond geslachtsdelen

Branderig gevoel & jeuk

Platjes

schaamluis

insect

Jeuk in schaamhaar

Niet gevaarlijk

Syfilis

syfilis

bacterie

Paar weken na besmetting ontstaan zweertjes rond de geslachtsorganen

Koorts, huiduitslag, zieke organen

 

 

 

Paragraaf 9.1: Het werkt!

Romp kun je in tweeën verdelen:
- borstholte (longen, hart)
- buikholte (dikke darm, dunne darm, galblaas, maag, lever)
Middenrif: dik vlies aan de onderkant van de borstholte. Het sluit de borstholte af.


Orgaanstelsel = Organen die samenwerken aan dezelfde grotere taak

 

Orgaanstelsel:

Functie:

Uitscheidingsstelsel

Afvalstoffen uit lichaam verwijderen (o.a. nieren en urineblaas)

Verteringsstelsel

Voedsel kleiner maken om opnemen in het bloed makkelijker te maken (organen die in buikholte liggen)

Ademhalingsstelsel

Zuurstof opnemen uit lucht en koolstofdioxide afgeven aan de lucht (oa. longen, zitten in borstholte)

Bloedvatenstelsel

Vervoeren van zuurstof en voedingsstoffen naar de spieren/organen. (Bloedvaten)

 

Ook orgaanstelsels werken onderling samen. Je kunt bijvoorbeeld bewegen door de samenwerking tussen je beenderstelsel en je spierstelsel (Bij verbranding komt energie vrij in de vorm van beweging en warmte).

Hoe komen spieren aan energie?
Werkende organen zoals je beenspieren verbruiken glucose en zuurstof:
* in glucose zit energie
* zuurstof is nodig om glucosedeeltjes stuk te maken om de energie vrij te krijgen
Volgende orgaanstelsels zijn hierbij actief:
-  via verteringsstelsel komt glucose in bloed
-  via ademhalingsstelsel komt zuurstof in bloed
-  via bloedvatenstelsel krijgen de spieren glucose en zuurstof aangevoerd

VERBRANDING: glucose + zuurstof = energie + koolstofdioxide + water

Afvalstoffen van de verbranding raak je kwijt:
_ koostofdioxide door je longen
_ water door je nieren (urine) en huid (zweet)

Verbranding vindt plaats in al je cellen. Je gebruikt de energie voor onder andere:
- beweging
- warm blijven
- stoffen maken en afbreken


Paragraaf 9.2: Hoe maak je poep van een boterham?

* Voedingsmiddelen : alles wat je eet of drinkt.
In voedingsmiddelen zitten voedingsstoffen:
- water                        /
- mineralen                |  = Deze drie kunnen zo worden opgenomen in het bloed zonder vertering.
- vitamines                

- eiwitten                    /
- vetten                       |  = Deze drie zijn te grote stoffen. Die worden eerst kleingemaakt. Dat heet vertering.
- koolhydraten           

Kleinmaken van voedsel gebeurt in verteringsstelsel.

Hoe wordt je voedsel verteerd?
* Mondholte en gebit : Ingang verteringsstelsel
Speeksel komt bij voedsel. In speeksel zitten enzymen en die verteren zetmeel. Speeksel maakt een papje van het gekauwde voedsel. Dat papje slik je door.
* Slokdarm : het voedselpapje komt door de slokdarm.
Slokdarm maakt peristaltische beweging = samenwerking van twee soorten spieren in de (slok)darmwand: lengtespieren en kringspieren. Als de lengtespieren samentrekken, wordt de buis korten en wijder. Als de kringspieren samentrekken, wordt de buis nauwer.
In je hele verteringsstelsel wordt voedsel door peristaltische bewegingen voortgeduwd.
* Maag : Hier blijft het voedsel een tijdje. Maag is een soort gespierde zak, waarin het voedsel flink wordt gekneed. Maagwand maakt maagsap met daarin enzymen die eiwitten verteren. Maagsap bevat zuur. Dit maagzuur doodt bacteriën.
* 12-vingerige darm : eerste stuk van de dunne darm. Is 25 cm lang. Daar komt alvleessap en gal bij het voedsel. Alvleessap komt uit de alvleesklier. De enzymen in het alvleessap gaan verder met vertering van zetmeel en eiwit en beginnen met de vertering van vet. Gal wordt gemaakt in de lever. Wordt opgeslagen in de galblaas. Gal verdeelt vet in kleine druppeltjes. Daardoor kunnen vet verterende enzymen makkelijker op het vet inwerken.
* Dunne darm : hier wordt door enzymen in het darmsap de vertering van de grote voedingsstoffen afgemaakt. Voedingsstoffen zijn nu zo klein dat ze in het bloed kunnen worden opgenomen. Dunne darm is ongeveer vijf meter lang en bestaat uit twee delen:
1) twaalfvingerige darm: vertering
2) kronkelige deel: vertering wordt voltooid en voedingsstoffen gaan naar het bloed
Lengte kronkelige deel is 4,5 meter. De binnenwand is echter veel langer. Die bestaat namelijk uit plooien: de darmplooien. Elke darmplooi bestaat uit kleine plooitjes: de darmvlokken. De buitenkant van de darmvlokken zijn ook weer geplooid: de microvlokken.

 

Hoe ontstaat poep?
Niet alle stoffen uit voedsel kunnen kleingemaakt worden. (bijv. voedingsvezels).
> Eind dunne darm > waterige pap met onverteerde stoffen > Deze gaan naar dikke darm > haalt het meeste water eruit > In de dikke darm zijn bacteriën die een deel massa afbreken > door de bacteriën komen stinkende gassen vrij > dikke massa blijft over > naar endeldarm > Dat is poep > Via de anus verlaat de poep het lichaam.

Hoe werken enzymen?
 1) Enzym bindt zich aan de voedingsstof
 2) enzym knipt de voedingsstof in tweeën
 3) enzym laat los en kan opnieuw dezelfde soort voedingsstof afbreken  Bekijk BRON 5 BLZ 42!

Enzymen zijn gevoelig voor temperatuur.
- minimumtemperatuur  = enzym werkt langzaam
- optimumtemperatuur = enzym werkt het beste bij lichaamstemperatuur
- maximumtemperatuur = enzym werkt langzaam. boven de maximumtemperatuur gaat het enzym stuk en werkt het niet meer.

Paragraaf 9.3: Je ademt

Twee manieren van ademhaling:
* borstademhaling * Tussen ribben zitten spieren: tussenribspieren. Als die samentrekken gebeurt het volgende:
1) ribben en borstbeen gaan omhoog
2) borstholte wordt groter
3) longen worden ook groter (zitten vast in borstholte)
4) longen zuigen lucht naar binnen
Bij het uitademen gebeurt het tegenovergestelde.
* buikademhaling * Je kunt je borstholte ook groter maken mbv het middenrif. Als je de spieren aan de rand van het middenrif strak trekt, wordt het middenrif platter. Je borstholte wordt ook groter daardoor de longen ook: je ademt in. Bij uitademen ontspant het middenrif. Wordt dus bol en gaat omhoog. Borstholte kleiner, daardoor longen kleiner: je ademt uit.

Hoe komt lucht in je longen?
neusholte > keelholte > luchtpijp > Deze splitst in twee takken > bronchiën > luchtpijptakjes > aan het eind daarvan > longblaasjes
De wand van longblaasjes is teer. Ze kunnen makkelijk uitdrogen of beschadigen. Daarom moet ingeademde lucht schoon en vochtig zijn. Dat gebeurt in de neusholte, luchtpijn en bronchiën. De binnenkant hiervan is bedekt met slijmvlies. Dat bestaat uit slijmcellen en trilhaarcellen.
Het reinigen en vochtig maken van de lucht gaat als volgt:
IN DE NEUSHOLTE:
1 : haren in de neusgaten houden grove stofdeeltjes tegen
2 : in het neusslijmvlies blijven kleine stofdeeltjes plakken
3 : het natte neusslijmvlies maakt de ingeademde lucht vochtig
IN DE LUCHTPIJP EN BRONCHIEN:
1 : in het slijm blijven kleine stofdeeltjes plakken
2 : de trilhaartjes duwen slijm met stofdeeltjes omhoog. Dat hoest je uit of slik je in.
3 : het natte slijmvlies maakt de ingeademde lucht vochtig

Hoe komt zuurstof in je bloed?
- Lucht komt aan in de longblaasjes.
- Zuurstof gaat vanuit de lucht in de longblaasjes naar het bloed.
- Koolstofdioxide gaat vanuit het bloed naar de longblaasjes.
- Gaswisseling  de uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide

Paragraaf 9.4: Bloed stroomt

Hoe vervoert je bloed stoffen?
Volwassenen hebben 4 tot 6 liter bloed, afhankelijk van hun gewicht. Jij hebt tussen 4 en 5 liter.

Bloed bestaat uit bloedplasma (vloeistof) met daarin vooral veel rode bloedcellen. Daardoor ziet bloed rood.
Bloed vervoert de meeste stoffen in het bloedplasma. Zuurstof en glucose komen bij al je cellen. Voedingsstoffen, zoals glucose, zitten opgelost in het bloedplasma. Er zitten ook afvalstoffen in opgelost.

Rode bloedcellen vervoeren zuurstof, met behulp van hemoglobine = rode kleurstof die in de rode bloedcel zit. Het bevat ijzer. Dankzij dit ijzer kan hemoglobine zuurstof aan zich binden.

Drie typen bloedvaten:
* slagaders  
-  vervoeren bloed vanaf het hart naar de organen
-  de grootste slagader heet aorta (= lichaamsslagader)
-  genoemd naar het orgaan waar ze bloed naar toevoeren (bijv. darmslagader en nierslagader)
-  dikke gespierde wand: kloppen mee op hartslag
-  kleppen alleen bij het begin bij het hart
-  bloed stroomt snel
* haarvaten 
-  vervoeren bloed door organen
-  zeer dunne wand met kleine openingen: Hier vindt het laden en lossen van stoffen plaats
-  bloed stroomt langzaam
-  zitten in de organen.
* aders  
-  vervoeren bloed vanaf de organen terug naar het hart
-  dunne, slappe wand
-  genoemd naar orgaan waar ze bloed van afvoeren (bijv. de leverader)
-  kleppen over de gehele lengte op regelmatige afstand
-  bloed stroomt heel langzaam

Hoe stroomt het bloed door je lichaam?
~ Kleine bloedsomloop =  hart - longen - hart

~ Grote bloedsomloop = hart - alle organen in het lichaam - hart


Hoe klopt je hart?

Hart bestaat uit twee boezems en twee kamers.

Een hartslag bestaat steeds uit drie delen:
1) boezems trekken samen: bloed naar kamers, hartkleppen staan open
2) kamers trekken samen: bloed naar slagaders, slagaderkleppen open, hartkleppen dicht (voorkomen dat bloed terugstroomt naar boezems)
3) hartpauze: de hartspier is ontspannen, hartkleppen open, slagaderkleppen dicht (voorkomen dat bloed terugstroomt in de kamers). Tijdens hartpauze stroomt er bloed uit de holle aders en de longader in de boezems.
Het hart trekt ongeveer 70 keer per minuut samen. Bij inspanning sneller.

10.1 Goed geregeld

Wat gebeurt er in je lichaam?                              

 Lichaamsprocessen verlopen alleen maar goed als de omstandigheden in je lichaam zo veel mogelijk constant zijn. Veranderingen worden zo snel mogelijk opgeheft. Hiervoor meet je lichaam voortdurend welke stoffen er in je bloed zitten en ook hoeveel. Bij te veel van de zelfde stof wordt de stof uitgescheiden, stoffen waarvan er te veel van de zelfde stof wordt de stof uitgescheiden, stoffen waarvan er te weinig zijn worden aangevuld. De longen, lever, nieren en de huid zijn uitscheidingsorganen. Door je uitscheidingsorganen raak je afvalstoffen uit het bloed kwijt.

Waardoor heb je altijd genoeg glucose?                                    

Je lichaam heeft glucose nodig zodat cellen hun taak goed kunnen doen. Geeft je “brandstof” voor je lichaam. Glucose geeft je energie. Daarom moet je lichaam altijd over genoeg glucose beschikken. Je lichaam regelt de hoeveelheid glucose in je bloed met de hormonen insuline en glucagon, die worden gemaakt door de alvleesklier.

  • Insuline

Wordt afgegeven door de alvleesklier wanner er te veel glucose in je bloed is gemeten. Insuline zorgt ervoor dat:

  • Cellen glucose opnemen van uit je bloed je glucosepeil daalt
  • Het te veel aan glucose wordt opgeslagen in je lever en je spieren, glucose wordt hierbij omgezet in glycogeen je glucosepeil daalt.

Hierdoor wordt het glucosegehalte in je bloed weer normaal.

  • Glucagon

Als je lichaam meet dat er te weinig glucose in je bloed zit. Spieren breken hun eigen voorraad glycogeen af om glucose te krijgen. Maar andere cellen hebben ook glucose nodig Alvleesklier geeft glucagon af. Glucagon regelt dat glycogeen wordt omgezet in glucose. De glucose voorraad uit je lever gaat naar het bloed, hierdoor wordt het glucosegehalte in je bloed weer normaal.                                                  

Door de wisselwerking tussen insuline en glucagon krijgen je cellen steeds voldoende glucose om te verbranden en wordt de glucose voorraad in je lichaam in balans gehouden.

Bij mensen met suikerziekte maakt de alvleesklier niet genoeg insuline. de hoeveelheid glucose in het bloed blijft hoog. De nieren halen het te veel aan glucose uit het bloed en de patiënt plast het vervolgens uit. De patiënt voelt zich steeds moe en moet steeds plassen.  Suikerpatiënten dienen zelf de hoeveelheid glucose in hun bloed te meten. Als het gehalte te laag is, moeten ze snel iets eten of drinken waar glucose in zit. Is het gehalte te hoog? Dan spuiten ze zelf wat insuline in hun buik.

 

Wat doet je lever ?

lever

speelt een grote rol bij het constant houden van de samenstelling van je bloed. De lever is sterk doorbloed . Er wordt niet alleen bloed aangevoerd via de leverslagader (brengt zuurstof naar de lever), maar ook via de poortader (voor verteerde voedingstoffen, komen uit darmen) De lever zorgt voor : Opslag , afbraak , opbouw en omzetten van stoffen .

  • Opbouwen en omzetten

In het verteringskanaal worden eiwitten afgebroken tot hun bouwstenen: aminozuren.. De lever maakt van de aminozuren weer nieuwe eiwitten. De lever kan ook glucose omzetten in vet en van vet cholesterol maken.

  • Afbreken

Teveel aminozuren in je bloed→ lever breekt ze af→ ontstaat ureum→ wordt door de nieren uitgescheiden. Je lever breekt ook giftige stoffen af bijv. medicijnen alcohol.

  • Afvoeren

Je lever maakt gal→ via de gal worden afvalstoffen uitgescheiden bijv: Bilirubine

  • Opslaan

Lever slaat glucose op in de vorm van glycogeen.  Ook slaat de lever ijzer op.

Wat doen je nieren?                                             

Via de nierslagaders komt bloed met afvalstoffen in je nieren. Deze afvalstoffen bestaan uit:

  • Afbraakproducten uit de lever zoals, ureum, of afbraakproducten van medicijnen of alcohol.
  • Zouten en vitaminen die je te veel hebt binnen gekregen en die overtollig zijn.
  • Stoffen die niet nodig zijn, zoals kleurstoffen.

Het gefilterde bloed verlaat de nieren via de nierader, de afvalstoffen lossen in de nieren op in water; urine. Via de urineleiders gaat de urine naar je blaas. Als de blaas vol is moet je plassen.

 

 

 

 

 

10.2 Je huid

Wat zijn de functies van je huid?                                              

 Je huid heeft drie functies.

  • Je lichaam op tempratuur houden
  • Bescherming tegen vuil en ziekteverwekkers
  • Bescherming tegen de zon

Bovenkant formulier

Onderkant formulier

De huid bestaat uit drie lagen.

  1. De opperhuid
  • Bestaat uit de hoornlaag en de kiemlaag
  1. De lederhuid
  • Hier zitten spieren, talgklieren, bloedvaten, zintuigen en haarzakjes met haren.
  1. Onderhuids bindweefsel
  • Hier lopen bloedvaatjes
  • Hier lopen zenuwen
  • Hier is vet opgeslagen

Talg uit de talgklieren houdt de huid en haren soepel. Zweetklieren en bloedvaten helpen om de lichaamstemperatuur te regelen.

Hoe blijf je op tempratuur?                           

Normaal is je lichaamstempratuur ongeveer 37 graden. Als je warmer word sturen je tempratuurzintuigen een seintje naar de hersenen. è Hersenen regelen dat je afkoelt.

  • Afkoelen
  1. De bloedvaatjes in je huid worden wijder. è Er kan meer bloed doorstromen. è Je wordt rood en warm.
  2. Zweetklieren maken meer zweet, als het zweet verdampt wordt de warmte van je huid gebruikt. Ook daardoor koel je af.

Als je het koud krijgt krijgen je hersenen ook een seintje dat je warmer moet worden.

  • Opwarmen
  1.  De bloedvaatjes in je huid worden nauwer è Stroomt minder bloed doorheen. è Lichaam houdt warmte beter vast.
  2. Je gaat rillen. è Er bewegen veel spieren waardoor er een beetje warmte vrijkomt.

Hoe ontstaat een korstje?

1)Bloedplaatjes knappen open.

2)Er komt een stof vrij die reageert met Fibrinogeen (stollingseiwit).

3)Door die reactie ontstaat een netwerk van Fibrinedraden.

4)In dit netwerk van draden blijven rode bloedcellen hangen.

5)De draadjes en de rode bloedcellen drogen op (bloedstolling), er ontstaat een korstje.

Hoe beschermt je huid je tegen de zon?                                      

 Als je in de zon zit, vangt je huid UV – straling op uit het zonlicht. Cellen in de kiemlaag maken kleine korreltjes bruine kleurstof; pigment. Pigment zorgt dat de UV – straling minder diep de huis binnen kan dringen. Als je onvoldoende pigment hebt om je huid tegen UV – straling te beschermen, verbrandt je huid. De cellen in de hoornlaag sterven af en je vervelt. Als de cellen in de kiemlaag te vaak beschadigen kan dat leiden tot huidkanker. je Huidcellen gaan zich extra snel delen. Gezwel of tumor. Tot je zestiende ben je extra gevoelig voor UV – straling van de zon. De hoornlaag is nog niet zo goed ontwikkeld. De kans dat je kiemcellen beschadigen is groter.                                                                       

  1. Een normale cel verandert in een kankercel. In een kankercel is het DNA beschadigd. hij blijft maar delen. Het DNA kan beschadigt raken door UV – straling van de zon, giftige stoffen of doordat de cel te oud is.
  2. In veel gevallen wordt het beschadigde DNA door de cel zelf gerepareerd of word de cel door je lichaam opgeruimd. Maar soms gebeurt dat niet. De cel blijft zich dan delen.  Vormt een gezwel of tumor. Zo’n groeiend gezwel kan de werking van een orgaan zelfs kapotmaken.
  3. Als het gezwel door de wand van een bloedvat groeit, kunnen tumorcellen afbreken. Deze losse tumorcellen stromen met het bloed mee en kunnen op andere plaatsen in het lichaam nieuwe gezwellen laten ontstaan. Uitzaaiing

12.1 man en vrouw

Onder invloed van hormonen gebeuren er 2 dingen:

  1. De zaadballen beginnen met het maken van zaadcellen. De zaadcellen worden opgeslagen in de bijballen.
  2. De zaadballen beginnen het geslachtsorgaan testosteron te produceren. Dit hormoon zorgt voor de secundaire geslachtskenmerken.

Soms krijgt een jongen een natte droom. Dan heeft hij een zaadlozing gehad. Er is sperma uit zijn penis gekomen. Als een jongen zijn eerste zaadlozing heeft, is hij vruchtbaar.  

Als een man opgewonden raakt, krijgt hij een erectie. Zijn penis wordt dan stijf omdat er meer bloed naar de zwellichamen gaat. Bij een zaadlozing gaan de zaadcellen uit de bijballen door de zaadleiders langs de zaadblaasjes. Daar voegen de zaadblaasjes zaadvocht toe aan de zaadcellen. Daarna gaat dat naar de prostaat. Daar komt het vocht en de zaadcellen in de urinebuis. de prostaat voegt dan ook vocht toe. Het mengsel van zaadcellen en vocht heetsperma.

Een meisje heeft bij haar geboorte al onrijpe eicellen. De onrijpe eicellen zitten in 2 eierstokken. In de eierstokken wordt het geslachtshormoon oestrogeen geproduceerd. Hierdoor ontstaan bij meisjes secundaire geslachtskenmerken.

Bovenkant formulier

Onderkant formulier

De eicel ligt in een follikel. Als een eicel rijpt, neemt de follikel steeds meer vocht op. Na ongeveer 14 dagen heeft de follikel zo veel vocht opgenomen dat hij openbarst. Het vrijkomen van een eicel uit de eierstokken heet: eisprong. Daarna komt de eicel in de eileider. Die vervoert de eicel richting de baarmoeder. Via de vagina of baarmoeder kunnen zaadcellen bij de eicel komen.

De eicel ligt in een follikel. Als een eicel rijpt, neemt de follikel steeds meer vocht op. Na ongeveer 14 dagen heeft de follikel zo veel vocht opgenomen dat hij openbarst. Het vrijkomen van een eicel uit de eierstokken heet: eisprong. Daarna komt de eicel in de eileider. Die vervoert de eicel richting de baarmoeder. Via de vagina of baarmoeder kunnen zaadcellen bij de eicel komen.

Waar vind de bevruchting plaats? à in de eileider.  Meestal zijn er geen zaadcellen. Dan vind er geen bevruchting plaats en word het meisje ongesteld.

12.2 bevruchting

Dit gebeurt er in de voortplantingsorganen van een vrouw:

  1. Er rijpt een eicel in een van de eierstokken.
  2. Het baarmoederslijmvlies wordt dikker en er groeien meer bloedvaten in. Daardoor wordt de baarmoeder geschikt om er een baby te laten groeien.
  3. Na ongeveer 14 dagen is de eisprong. Na de eisprong blijft de eicel nog 12 tot 24 uur leven. wordt de eicel niet bevrucht dan gaat het dood.
  4. Het verdikte baarmoederslijmvlies is niet meer nodig en laat na 2 weken los. Stukjes van dit slijmvlies druppen samen met wat bloed uit de vagina. Dat heet menstruatie. Dit alles heet de menstruatiecyclus.’

tijdens het groeien produceert een follikel steeds meer van het hormoon oestrogeen. Dat heeft 3 gevolgen:

  1. Er gaan geen andere eicellen rijpen
  2. Het baarmoederslijmvlies wordt dikker.
  3. Zit er veel oestrogeen in het bloed dan geeft de hypofyse een seintje voor de eisprong.

De follikel gaat na de eisprong ook het hormoon progesteron produceren. Door progesteron gaat alles weer overnieuw vanaf het begin.

 

De bevruchte cellen komen aan in de baarmoeder en gaan vast zitten in het baarmoederslijmvlies. Dat heet innesteling.

Om te voorkomen dat je kinderen krijgt, kun je eenvoorbehoedmiddel gebruiken. Een goed voorbehoedmiddel voldoet aan de volgende eisen:

  1. Het voorkomt zwangerschap
  2. Het is makkelijk in gebruik
  3. Het is niet schadelijk voor je gezondheid

De pil  bevat meestal de hormonen oestrogeen en progesteron. Ze zorgen dat er geen eicel rijpt in de eierstok.

Als je geen kinderen wil, maar je wordt toch zwanger kun je eerst:

  • Morningafterpil nemen
  • Als je te laat bent, overtijdbehandeling
  • Als het al echt een kind begint te worden, Abortus

Als je nooit meer kinderen wil, kun je kiezen voor :sterilisatie. Hierbij knip je de eileiders of zaadleiders doormidden.

12.3 zwanger

Het bolletje cellen wat zich heeft ingenesteld heet nu: embryo. Het embryo produceert nu het zwangerschaphormoon. Aan het uitblijven van de menstruatie kan een vrouw merken dat ze zwanger is.

12 weken – organen ontstaan, op de plaats waar het embryo is ingenesteld, groeit de placenta en moederkoek. Via de navelstreng is deze verbonden met het embryo. Het vruchtwater met devruchtvliezen beschermen het embryo tegen stoten.

Navelstreng – 1 navelstrengader, 2 navelstrengslagaders

Navelstrengader à gaan voedingsstoffen en zuurstof doorheen.
navelstrengslagader à gaan koolstofdioxide en andere afvalstoffen doorheen.

een miskraam is een fout in de ontwikkeling waardoor het embryo afsterft en wordt afgestoten.

Wee= het samentrekken van de spieren in de baarmoederwand. De bevalling verloopt in 3 fasen:

  1. Ontsluiting , de baarmoedermond gaat open. De vruchtvliezen en het vruchtwater breken ook.
  2. daarna begint de uitdrijving. De baby wordt met sterke persweeën naar buiten geduwd.
  3. De laatste fase is de nageboorte. Door een wee komt de placenta, vruchtvliezen en een stuk van de navelstreng naar buiten.

Soms ligt de baby niet in een goede ligging. Bijvoorbeeld in een stuit- of dwarsligging. Dan komt er een keizersnee.

Je hebt een: eeneiige tweeling en een twee-eiige tweeling.

Bij zwangere vrouwen wordt om de 3 à 4 weken een echo gemaakt. Dat doen ze bij de verloskundige.

12.4 Je lijkt op

 

-Waardoor lijk je op je ouders?

Bij de bevruchting krijg je een soort bouwbeschrijving - ligt in de celkern

 - bevat 46 chromosomen

de 46 chromosomen bestaan uit 23 chromosomenparen

van je ouders komt van ieder chromosoonpaar een chromosoon bij jou

23 van je moeder 23 van je vader in de eicel

2 x-chromosomen is een meisje

1 x en 1 y chromosooom is een jongen

-Hoe zit de bouwbeschrijving op de chromosomen?

geslacht bepaald door chromosoompaar

eigenschappen bepaalt door:

gen = klein stukje van een chromosoom (bv gen voor oogkleur)

allel = Een variant van een gen (bv de oogkleur blauw)

-Zijn alle eigenschappen erfelijk?

op erfelijke eigenschappen heb je geen invloed ze worden door je genen bepaald.

genotype = Informatie voor erfelijke eigenschappen van de genen.

fenotype = wat je ziet van een eigenschap (genotype+invloeden omgeven (zangles)

de aanleg voor iets ligt vast in je genen (aanleg voor zingen = genotype goed kunnen zingen = fenotype)

-Hoe onstaan aangeboren aandoeningen?

door een chromosoon te veel of twe weining krijgen kinderen aandoeningen

vruchtwaterpunctie = de arts zuigt met een naald wat vruchtwater op en onderzoekt vervolgens

de chromosomen van die cellen

REACTIES

S.

S.

echt bedankt voor de samenvatting! heb volgende week rep over 9.4, 9.5 en 10.1 :)

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.