§ 1 Genotype en fenotype
Fenotype = uiterlijk
- Alle zichtbare eigenschappen
- Combinatie van 1000en eigenschappen
- Wordt beïnvloedt door het genotype en invloeden vanuit het milieu.
Genotype = informatie van de erfelijke eigenschappen voor een organisme
Erfelijke eigenschappen liggen in de celkern
Chromosomen = langgerekte dunne draden in de celkern
- Gemaakt van DNA
- In DNA zit de erfelijke informatie opgeslagen
- Ze komen in paren voor > bestaat uit 1 chromosoom van je moeder en 1 van je vader
- 46 chromosomen > 23 paar waarvan 1 paar geslachtspaar
§ 2 Chromosomen en genen
Gen = een deel van een chromosoom dat informatie bevat voor een erfelijke eigenschap
- Elke chromosoom bevat veel genen
- Genen kun je zien als banden of strepen
- Het genotype is het geheel van genen dat aanwezig is in een celkern
- Genen kunnen ‘aan’ of ‘uit’ staan, als de erfelijke eigenschap nodig is op die plaats staat die aan en andersom uit.
Lichaamscellen
Geslachtscellen
Chromosomen
In paren: gelijk aan elkaar
Enkelvoudig
Genen
In paren: zelfde eigenschap
Enkelvoudig
> Er zitten geen 46 chromosomenparen in een geslachtscel, maar 23 paar.
De zaadcel (23 paar chromosomen) + de eicel (23 paren chromosomen) = 46 chromosomen
- Van elk chromosomen paar is een chromosoom van de moeder en een van de vader.
- Bevruchte eicel > embryo > kind, hierbij vindt celdeling plaats
Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van bevruchting.
- Een moedercel deelt zich in tweeën > 2 dochtercellen
- De moeder- en dochtercel blijven hetzelfde genotype houden.
§ 3 Geslachtelijke voortplanting
Een genenpaar kan bestaan uit twee gelijke genen of twee ongelijke genen
- Een geslachtscel bevat altijd maar een gen van een genenpaar, welke gen is toeval
- Bij zaadcellen en eicellen komen verschillende soorten genotypen voor
Bij geslachtelijke voortplanting ontstaan nieuwe genotypen bij de nakomelingen.
Meerdere eicellen komen uit de eierstok, deze kunnen allemaal bevrucht worden door zaadcellen
> Uit deze bevruchte eicellen ontstaan losse klompjes cellen, die in het baarmoederslijmvlies gaan
>Deze tweeling is ontstaan uit twee cellen > Twee-eiige tweeling
Tijdens de eerste celdeling van een bevruchte eicel kunnen de cellen van elkaar loslaten
> De klompjes gaan in het baarmoederslijmvlies
> Deze tweeling is ontstaan uit een cel > Eeneiige tweeling
§ 4 Mutaties
Chromosoom beschadigd > informatie voor erfelijke eigenschappen kan veranderen > Een plotselinge verandering van genotype noem je een mutatie > Genen zijn dan gemuteerd
Mutatie in lichaamscel > geen erge gevolgen en andere cellen niet beschadigd
Mutatie in lichaamscel > kan erge gevolgen hebben, als deze cel versmelt raakt bij de bevruchting met een ander geslachtscel > ontstaan van een nakomeling met een gemuteerde gen in alle geslachtscellen
Een persoon waarbij je de mutatie ziet heet een mutant.
Voorbeeld: een albino, lichaam is niet in staat pigment aan te maken.
Een mutatie ontstaat plotseling, niet vaak onder natuurlijke omstandigheden.
Invloeden die ervoor zorgen dat je sneller een mutatie krijgt heet mutageen.
Mutagene straling: röntgenapparatuur, kerncentrales en atoombommen
Snelheid van celdelingen worden nauwkeurig geteld, soms gaan cellen zich ongeremd delen > Er ontstaat een gezwel (tumor)
Goedaardig
Kwaadaardig
Gezwellen groeien langzaam
Gezwellen groeien heel snel
Het verstoort de bouw van weefsel niet
Het verstoort de bouw van weefsel wel
Er kan geen uitzaaiing voorkomen
Er kan wel uitzaaiing voorkomen
Bij kanker sterven de meest mensen aan uitzaaiing (metastase), het gezwel komt in bloed of lymfe en wordt meegevoerd aan andere lichaamsdelen > Nu kan het gezwel weer doorgaan in de andere lichaamsdelen > Genezing is nu heel moeilijk
Langdurige aanmerking tot ultraviolette straling > Huidkanker
Sigarettenrook of asbest > Longkanker
§ 5 De evolutietheorie
De ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen heet de evolutie. Ontstaan door Charles Darwin
De evolutietheorie is vanaf de 18de eeuw ontstaan, gebaseerd op feiten (argumenten).
De evolutietheorie gaat uit van deze drie dingen:
- Verandering in genotypen
Bij geslachtelijke voortplanting en mutaties ontstaan nieuwe genotypen, er ontstaan dus ook nieuwe fenotypen (fenotype komt tot stand door genotype en invloed vanuit milieu)
- Natuurlijke selectie
Sommige dieren krijgen veel nakomelingen, veel overleven het niet en een alleen een paar overleven het. Dit komt doordat zij een grotere overlevingskans hebben, zij zijn bijvoorbeeld sterk, hebben een goede schutkleur en een goede gezondheid > Dit hele verschijnsel noemde Darwin natuurlijke selectie.
Er zijn veel verschillende genotypen, de beste genotypen zullen het overleven en dat weer doorgeven aan hun nakomelingen.
- Het ontstaan van nieuwe soorten
Het is belangrijk dat een soort veel verschillende genotypen en fenotypen heeft, dan heeft de soort de grootste overlevingskans.
Als het klimaat verandert en er zijn genotypen en fenotypen die tegen dat klimaat bestendigt zijn kan de soort dus overleven.
Als verschillende vormen zich onderling blijven voortplanten blijft de soort gewoon bestaan.
Wanneer een soort geen vruchtbare nakomelingen meer kan krijgen, zijn het twee verschillende soorten > ze kunnen bijv. geïsoleerd raken door rivier, bergen, zee of woestijn
Een bekend voorbeeld zijn darwinvinken.
§ 6 Argumenten voor de revolutie
- Fossielen
Fossielen zijn overblijfselen of afrukken van organismen in gesteenten.
Fossielen ontstaan alleen als het wordt bedekt met sedimenten (zand, klei) die geen bacteriën doorlaten. > Opgegeven moment verstenen die sedimenten door de druk van de laag er boven.
Reconstructie is proberen voor te stellen hoe het organisme eruit zag.
Het kan zijn dat een soort organisme maar in een laag van de bodem voorkomt, dat betekent dan dat die maar een korte tijd heeft geleefd.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden