Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 6

Beoordeling 3.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3996 woorden
  • 24 juni 2013
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 3.8
14 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 1:

Ontstaan landbouw:

Op sommige plekken, zoals Israël, was de omgeving zo ideaal, dat ze niet rond hoefden te trekken en dat ze eten in overvloed hadden. Er zijn ook vuurstenen werktuigen gevonden. Het klimaat veranderde, daardoor gingen ze experimenteren met graan, zo ontstond landbouw. Dat gebeurde bij DeVruchtbareHalveMaan (Soemerië).

Ze konden ook honden temmen.

Dit wordt de NeolithischeRevolutie genoemd, de tijd heette: Neolithicum (nieuwe steentijd).

Vanuit het Midden-Oosten trok het naar West-Europa.

Overgang naar agrarische samenleving (landbouwsamenleving):

De bevolking groeide sneller, ze werden sedentair (op een vaste plek blijven). Houten hutten werden stenen hutten. Er kwamen nieuwe werktuigen en aardewerk. Mensen kregen bezittingen en daardoor ook statussen.

Ontstaan staat:

Voor irrigatie is samenwerking nodig, dus ook een leiding nodig, de mensen met meer aanzien nemen de leiding. Hierdoor ontstaat er ook een koning.

Op een gegeven moment gaat de koning niet meer werken en gaat hij alleen maar leiding geven en belasting innen.

Mensen gaan administratie opschrijven → ontstaan schrift (spijkerschrift). Mensen gaan producten die ze in overvloed hebben ruilen → ontstaan handel.

Mensen gaan beroepen uitoefenen in de handel.

Hierdoor ontstaan grote sociale verschillen.

Natiestaat:

Egypte was een natiestaat, dat betekent dat het land hetzelfde bestuur had, maar ook: dezelfde taal, cultuur, godsdienst. Er was veel saamhorigheid.

Hoofdstuk 2:

2 Perzische oorlogen:

Perzische oorlogen: 500 v. Chr.

De kolonisten gaan in Perzië wonen. Ze voelen zich Griek en willen onafhankelijk zijn. Ze komen in opstand. De Perzische koning, Darius, valt Griekenland aan als een strafmaatregel.

Darius gebruikte het als een smoes om Griekenland aan te vallen. In 490 v. Chr. vallen de Perzen Griekenland aan (de slag van Marathon). De Spartanen en Athene winnen.

In 480v.Chr. vond er, onder leiding van Xerxes, een slagveld plaats, de Perzen worden weer verslagen door de Grieken. Er wordt wel een bondgenootschap gesloten tussen Sparta en Athene, omdat ze een gemeenschappelijke vijand hebben.

Denken over:

Natuur:

Er ontstaan natuurwetenschappen, ze vervangen mythische wetenschap door natuurlijk wetenschap.

Aristoteles en Herodotus denken dat de aarde rond is, maar dat de aarde het centrum van het heelal is. Maar dit dringt maar bij een paar mensen door. De meerderheid is voor mythische verklaringen.

In de bovenlaag gaan ze de mens belangrijker vinden dan goden.

Gezondheid:

In Egypte denken ze dat het leven een voorbereiding is op het leven na de dood.

In Griekenland ontstaat in 500v. Chr. ons denken over het leven. Ze worden kritisch.

Hipokrates: hij was belangrijk voor geneeskunde. Hij ging een ziekte beschrijven en het verloop opschrijven en hij schrijft op hoe je het kan krijgen en hoe je het kan voorkomen.

Herodotus: hij zorgt voor de geboorte van filosofie.

Samenleving:

Eerst probeerde iedereen elkaar te overtuigen van hun standpunten, maar later ging Sokrates iedereen overvragen om er achter te komen wat nou de echte betekenis was. Door zijn leerling Plato werd het bij iedereen aangeleerd. In het begin konden alleen filosofen het begrijpen.

 

Politiek: democratie:

Alleen in Athene was er democratie. Iedereen met burgerschap (alle mannen boven de 18 jaar) konden stemmen. Vrijheid en gelijkheid stonden centraal. Het was een vorm van directe democratie, dat wil dus zeggen dat je bij een volksvergadering aanwezig moest zijn en dat de meeste stemmen gelden. Je kon wel invloed hebben door mensen te overtuigen tijdens zo’n volksvergadering. Hierdoor konden mensen van adel toch nog invloed houden.

Hellenisme:

Hellenisme: het verspreiden van de Griekse cultuur vanuit Alexander de Grote.

Veel Grieken trokken naar nieuwe gebieden voor een nieuwe baan. In de vele nieuwe steden hadden de Grieken vaak als enige volledige burgerschap en kregen de niet-Grieken een soort zelfbestuur.

In de 4e eeuw v. Chr. vormden veel Grieken de bovenlaag in Egypte en ook een groot deel van de middenklas was Grieks.

Dus als je iets wilde bereiken moest je de Griekse cultuur overnemen.

Maar de Grieken lieten ze niet zomaar toe in hun gemeenschap. Daarom boden het leger en de groeiende bureaucratie de beste kansen als niet-Griek.

De wetenschappers werden naar Alexandrië gehaald, ze kregen betaald door de overheid om te discussiëren. Ze hoefden ook geen belasting te betalen. Ze praatten over wiskunde, sterrenkunde, geneeskunde en literatuur.

De medische wetenschap werd verbeterd doordat alle geschriften van Hippokrates werden verzameld en overgeschreven, zodat er één grote uitgave was.

De nieuwe bloei kwam door experimenten.

Bestuur Rome:

Door de overwinning van de Romeinen op Egypte in 31v. Chr. maakte ze een eind aan het Ptolemeïsche rijk en aan de hellenistische periode. Maar volgens sommige schrijvers bestond Rome toen al. De laatste koning werd in 509v.Chr. door de bevolking verjaagd. Vanaf toen was Rome een republiek. Om er voor te zorgen dat er weer een koning kwam, kozen ze een even aantal mannen voor in het bestuur. Ze waren één jaar in functie. Het hoogst waren de 2 consuls, de opperbevelhebbers van het leger. Na hun ambtstermijn kwamen ze in de senaat, het machtigste orgaan van de republiek. Pas later werd de volksvertegenwoordigers belangrijker, maar ze waren nooit echt belangrijk.

Romanisering:

Als de Romeinen een gebied hadden veroverd, konden het groepje edelen gewoon aan de macht blijven behalve als ze echt in opstand kwamen. De leiders kregen Romeins burgerrecht. Doordat de edelen bleven besturen, hadden ze zelf weinig mensen nodig om het rijk te besturen.

In veroverde gebieden legden ze snel wegennetten aan om snel in te kunnen grijpen. Plaatsen die aan de wegennetten lagen werden belangrijker, plaatsen die daar niet aan lagen, werden minder belangrijk. Hierdoor probeerde Augustus oude machtsstructuren door te breken.

Zo’n stad had natuurlijk een forum, alles wat een Romeinse stad heeft zoals een plein. Er werden ook theaters gebouwd en badhuizen aangelegd. Hierdoor werd de Grieks-Romeinse cultuur verspreid. Dit heet romanisering.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Christenvervolging:

Christenen mochten niet meer actief worden opgespoord. Maar christen zijn was nog steeds verboden. Ze moesten voorzichtig zijn met leden werven, maar toch sloten ook rijke mensen zich aan. Hierdoor kwam er meer geld vrij voor naastenliefde (hulp geven).

Toen het slechter ging met het Romeinse Rijk, werd het christendom gezien als een bedreiging.

Ze werden gedwongen om aan staatsgoden te offeren (ze moesten een offerbewijs hebben).

Veel christenen weigerde dit, dus werden ze vermoord. Tien jaar later werd dit ingetrokken, omdat het voor onrust zorgde.

Veel mensen sloten zich aan omdat het christendom goed georganiseerd was en omdat ze financiële en geestelijke hulp gaven.

Hoofdstuk 3:

Leenstelsel:

Het West-Romeinse Rijk valt in 476 na Chr. Clovis is de belangrijkste krijgsheer, later de koning der Franken. Hij wil zijn macht behouden en zoekt steun bij zijn vazallen. Een vazal zweert trouw aan de koning en controleert een gebied. Dat gebied is niet van hun. Ze mogen wel deels wetten bedenken. De koning ging vazallen belonen voor hun inzet tijdens veldslagen, door ze een stukje land te leen te geven. Zo’n vazal werd leenman genoemd, de koning leenheer. Dit noemen we het leenstelsel of feodalisme. Het had dus alles te maken met het bestuur van een gebied.

Hofstelsel:

Van het leenstelsel ging het naar een domein. Op zo’n domein had je 4 soorten mensen:

  • De heer (leenman). Dit is geen leenheer, omdat hij dit kleine stuk gebied te leen krijgt van een leenheer.
  • Vrije boer. Hij heeft een paar rechten: eigen grond, hij mocht deelnemen aan rechtspraak en hoefde geen pacht te betalen. Maar hij had wel dienstplicht (heervaart). Een gevolg van een heervaart is dat de akkers niet worden bewerkt. Oplossing: vrije boer geeft zijn vrijheid op en word horige.
  • Horige. Die moet wel belasting betalen, heerdiensten verlenen en je mag je grond niet verlaten. Maar hij heeft geen dienstplicht meer.
  • Lijfeigenen. We wonen in het domein, ze hebben geen eigen land, ze moeten werken voor de heer, ze krijgen eten en onderdak. Ze bezitten eigenlijk alleen hun lijf.

Het hofstelsel is economisch.

Agrarisch-autarkische samenleving:

Zelfvoorzienende samenleving. Dit komt doordat grootgrondbezitters hun akkers verdeelden in domeinen, zo’n domein was zelfvoorzienend.

Kerk in feodale stelsel:

Sommige kloosters maakten deel uit van het feodale stelsel, met alle verplichtingen die erbij horen. De kerk zorgde voor armen, zieken en nam kinderen op uit arme gezinnen. In kloosters gaven de monniken les aan kinderen van edelen.

Uitbreiding islam:

De islam wilde zich uitbreiden. Ze steken Gibraltar over en ze veroveren Spanje en deels Frankrijk.

Dit was gebaseerd op zowel geestelijke als wereldlijke macht, omdat dat door één iemand werd bestuurd. Die veroveringen het Reconquista en duurde tot 1492.

De moslims moesten ook kennis verwerven. Ze gingen veel Griekse boeken vertalen en ze introduceerde ook de Griekse filosofie.

Hoofdstuk 4:

3 standen:

In Frankrijk had je 3 standen:

  • De koning en de adel bestuurden het land.
  • De geestelijkheid zorgde ervoor dat de zielen in de hemel kwamen.
  • De boeren zorgde voor een rijke oogst die de hele bevolking kon voeden. En in de steden handel en nijverheid.

Ontwikkeling stad:

Brugge werd Europees handelscentrum, hier werden aangevoerde grondstoffen verwerkt en daarna verhandeld, lag ook in belangrijke handelsroutes. Brugge toen rijke welvarende stad.

Moet echter wel genoeg voedsel hebben, vanaf 7e eeuw nam productie door nieuwe landbouwtechnieken en daardoor vond er ontginning plaats. De voedselvoorraad groeide en zo ook de bevolking. Het was geen agrarische samenleving meer maar een agrarisch-urbane samenleving.

Mensen die op het platteland over waren, werden handelaar of leerde een beroep, bijvoorbeeld dorpssmid, hierdoor ontstond ambacht.

Inverstituurstrijd:

Strijd tussen de geestelijke- en wereldlijke macht, Duitse keizer Hendrik IV en paus Gregorius VII speelde hier een belangrijke rol in. Ze bemoeide zich teveel met elkaar en zo kwam er ruzie.

 

Kruistochten:

Oorzaken van kruistochten: rond 1050 veroverde Turkse seldjoeken een groot deel van Arabische gebieden. Zij waren sinds kort islam en doodde christelijke pelgrims die Jeruzalem bezochten. De seldjoeken dreigden het christelijke Byzantijnse rijk te veroveren, waarop zij ridders naar het oosten stuurde.

Paus Urbanus II riep ridders dus op om Palestina te bevrijden. Als dit zou lukken konden ze ook het christelijk geloof uitbreiden. Het werd zo een stuk veiliger en zijn macht zou groeien. Als zij de Byzantijnen zouden redden, zouden ze zicht misschien weer aansluiten, zo misschien eind aan Oosters Schisma. Paus beloofde dat kruisvaarders van al hun zonden zouden worden vergeven.

Veel handelaren in Italiaanse steden profiteerde van kruistochten. Venetië, Genua en

Pisa hoefden geen belasting te betalen op hun handel.

Eerste kruistocht was groot succes in 1099, ze veroverde Jeruzalem. Ze stichtte toen enkele staten, belangrijkste was koninkrijk Jeruzalem, waar Godfried van Bouillon tot

‘beschermer van het Heilige Graf’ was aangesteld. Meeste kruistochten in 12e en 13e eeuw. Islamieten veroverden de staatjes echter weer terug.

Hoofdstuk 5:

Ontdekkingsreizen:

Het doel van Portugal was om te concurreren met Arabische handel in slaven, goud en ivoor.

Het 2e doel was expansie van het geloof.

Je had nu 2 handelswegen en Portugal hield hun weg geheim.

In 1492 begint ook Spanje met ontdekkingsreizen. Ze stichten naziendas: lokale bevolking maakt producten voor Europa, ze worden gedwongen om op plantages te werken.

In 1520 word het echt dwangarbeid → bevolking vlucht het binnenland in. Als je dwangarbeid weigert, mag je tot slaaf worden gemaakt. Dit idee gaat tegen het idee van missionarissen in.

Iemand komt op het idee om de bevolking te kerstenen en Afrikanen te gebruiken als slaven, want die zijn wel minderwaardig. In 1542 komt er een wet dat indianen gelijk worden gesteld aan Spanjaarden.

Inca’s:

Bij de Inca’s was de grond gemeenschappelijk bezit, grote gezinnen kregen meer dan kleinere. Een deel van de oogst ging naar priesters en mensen die de kerk onderhielden, een ander deel ging naar de Inca keizer en zijn ambtenaren en soldaten. De rest werd opgeslagen in schuren, zodat ze ook bij een slechte oogst voedsel hadden.

Spaanse avonturiers gingen de Inca’s veroveren. Pizarro nam keizer Atahualpa gevangen, daardoor hadden de Inca’s geen keizer meer, dus was het gemakkelijk te veroveren. De Spanjaarden hadden het voordeel van harnassen en betere gevechtsfactoren en ze werden gesteund door inheemse bevolkingen die tegen de Inca’s waren. De Inca’s werden ook nog eens getroffen door Europese ziektes, waarvoor ze niet immuun waren.

Gevolgen voor Europa:

Er is nu een driehoek handel:

  • Europeanen gaan met luxe producten naar Afrika, dat ruilen ze voor slaven.
  • Die slaven gaan naar Zuid-Amerika.
  • En daar halen ze producten op voor Europa.

De Europeanen halen ook goud en zilver op, daardoor inflatie (goud en zilver wordt minder waard).

Mensen die leven van de pacht krijgen (in waarde) minder geld.

Edelen en boeren die hun producten vrij verhandelden, profiteerden wel van de inflatie.

Renaissance + humanisme:

Humanisme en Renaissance: De termen Humanisme en Renaissance worden vaak naast elkaar gebruikt, maar ook door elkaar. Ze verwijzen naar een stroming die eind 14e eeuw ontstond in Noordwest- Italië. Wat houd deze stroming in?

  •  Schoonheid van het leven en het menselijk lichaam
  • Borduurde voort op erfgoed uit de Klassieke Oudheid

De Renaissance verwijst naar de artistieke kant van deze beweging. Kunstenaars zochten naar individuele expressie van hun modellen en bekwaamden zich in het perspectief. Ook legden zij zich toe op de bouwkunst, de techniek en de wetenschap. Voorbeeld: nieuwe gebouwen kregen zuilen timpanen.

Het Humanisme is de literaire en filosofische kant van deze beweging. De grondlegger van het humanisme is Francesco Petrarca(1304-1374.) Aan verstandelijke, zedelijke en godsdienstige vermogens van de ontwikkelde mens kenden humanisten grote waarde.Voorbeeld: de mens stond centraal.

Kerkhervorming:

De kerk had erg veel invloed op het dagelijkse leven, er was een constante druk: hel of hemel (of vagevuur).

Ze leefden de hele dag met de gedachte: ‘’hoe wordt het leven na de dood?’’. In de renaissance veranderde dit in: Carpe Diem.

Wat de kerk voorschreef was anders dan de Bijbel zei, de priesters leefden ver van hun geloof, daarom kwamen de eerste kritieken: Wycliffe en Johannes Hus hadden kritiek en werden uit de kerk gezet en later veroordeeld tot de dood.

Dit waren de punten van kritiek:

  • Handel in aflaten (= brieven waarmee je zonden weg waren)
  • Al het pracht en praal, beelden en schilderijen: het dwaalde af van het geloof.
  • De Bijbel was alleen in het Latijn, zelfs sommige priesters wisten niet wat er in de Bijbel stond.
  • Je kon kerkelijke ambten (titel bisschop) kopen.
  • Handel in reliqiën (heilige voorwerpen).
  • Hiërarchie (pas stond bovenaan).
  • Rijkdom.
  • Het was niet volgens de regels van de Bijbel.

Geert Grote had ook kritiek en wilde de kerk van binnenuit hervormen: eenvoudig leven. Hij heeft de kerk hierdoor erg veranderd.

Luther heeft 95 stellingen op een blaadje gezet en op Wittenberg (= een kerk) geplakt.

1517: begin reformatie/hervorming.

1521: Luther wordt de kerk uitgezet, hij werd verbannen door Kaler V. Hij werd vogelvrij verklaard (iedereen mag hem doden), maar hij werd beschermd. Hij werd niet vermoord en werd genoodzaakt een nieuwe kerk te vormen.

Maatschappelijke gevolgen:

De lage adel was afhankelijk van de pacht, maar omdat de pacht ver achterliep met de inkomsten van burgers en landsheren en omdat ze lange contracten hadden afgesloten, konden ze deze niet verhogen en hadden ze dus bijna geen inkomen.

De boeren werden de dupe van dit, omdat da lage adel weer hun oude plichten als horigen oplegden. Geïnspireerd door Luthers ideeën, eisten de boeren herstel van hun vrijheden. Luther steunde de boeren niet, omdat ze veel geweld pleegde en dat ging ver van het geloof af.

Steeds meer Duitse steden gingen over tot het lutheranisme. Het ontstaan van lutherse kerken, leidde tot een oorlog tegen Karel V en de rooms-katholieke kerk. Deze oorlog zorgde voor ontwrichting in de maatschappij.

In 1555 kwam de Augsburgse Godsdienstvrede tot stand. Hiermee kregen protestantisme en rooms-katholicisme gelijke rechten. In elk gebied moesten onderdanen óf het geloof van dat gebied aannemen óf verhuizen.

Karel V beschouwde dit als een nederlaag en trad af als keizer.

Verschil Calvijn en Luther:

Ook in Frankrijk was er oorlog, daar kreeg Calvijn veel aanhang.

In deze punten verschilde Calvijn van Luther:

  • Predestinatie: van te voren werd vastgesteld of je naar de hemel ging of naar de hel.
  • Het volk mag een koning afzetten als die zich niet aan Gods regels houdt.
  • Luther schafte de paus af, maar Calvijn ging verder en schaft ook de bisschoppen af en vond dat calvinistische kerkgemeentes zichzelf moesten besturen.

Hoofdstuk 6:

Om overtollig water weg te voeren, werden sloten gegraven. Hierdoor zakte de grond in en kwamen veel gebieden onder zeeniveau te liggen. Deze gebieden waren te drassig om iets op te verbouwen. Daarom ging men over op veeteelt. De rest moest werk zoeken buiten de agrarische sector. In minder natte gebieden specialiseerde men zich in handelsgewassen.

Om dit allemaal mogelijk te maken moest men graan importeren om de bevolking in leven te houden. Rond 1600 was Amsterdam de belangrijkste havenstad van West-Europa. De handelaren werkte volgens het kapitalisme: het behalen van zoveel mogelijk winst na een investering. De graanhandel was erg belangrijk voor de economie van de Republiek. Amsterdam dankte haar positie aan de stapelmarkt, hout en graan werden tijdelijk opgeslagen in afwachting van verdere transport.

Aan het eind van de 16e eeuw legde de Republiek wereldwijd handelscontacten en ging het een rol spelen in de opkomende wereldeconomie. Hierdoor ontstond handelskapitalisme: een zo groot mogelijke investering om een zo groot mogelijke winst te behalen.

In 1594 werd besloten om een gezamenlijke compagnie op te richten die specerijen uit Indië haalden. Ze maakten verlies, maar toch waren ze tevreden, omdat ze bewezen dat je rechtstreeks handel kon drijven met Indië. Veel havensteden richtten ook compagnieën op, om door het delen van het risico een zo groot mogelijke winst te behalen. De concurrentie was te groot en al snel bleek dat daardoor de inkooprijzen stegen, terwijl de verkoopprijzen daalden. Johan van Oldenbarnevelt vond dit ongunstig en wist na een moeizame onderhandeling in 1602 een samenwerkingsverband op te richten van alle kooplieden uit Holland en Zeeland: de VOC. Haar werkkapitaal kreeg de compagnie door aandelen uit te geven en winst uit te keren aan het eind van het jaar.

De VOC kreeg van de Staten-Generaal de monopolie om handel te drijven met Azië en had bovendien verregaande bevoegdheden in die gebieden. Ze mochten mensen aannemen, deals sluiten, forten bouwen en zo mochten geweld gebruiken als het belang van de VOC in gevaar kwam.

Ook de nijverheid veranderde: ambachtslieden verwerkte hangelsgewassen tot eindproduct en ook grondstoffen de werden meegebracht. Door de scheepvaart kregen veel mensen werk, omdat de schepen moesten worden onderhouden.

Landen zoals Engeland en Frankrijk waren jaloers. Daarom sloot Engeland de Act of Navigation af, waarin stond dat alleen Engelse schepen of schepen die afkomstig waren uit hetzelfde land als het product in Engelse havens mochten komen.

Frankrijk wilde de eigen markt beschermen door mercantilisme, dit waren een soort invoerrechten tegen import en subsidies voor export.

Het Nederlandse volk stond er na de dood van Willem van Oranje alleen voor. De bestuursvorm uit de tijd van Karel V en Filips II bleven bestaan. Elk gewest had zijn Staten (een soort vergadering met het hoofd van het land). Er was ook een Staten-Generaal (een vergadering tussen alle vertegenwoordigers van gewesten). En er was een functie stadhouder in elk gewest. Omdat er geen koning meer was benoemden de Staten deze zelf. Er waren nu 2 stadshouder: een nazaat van Willem van Oranje en iemand uit de familie Nassau. Na het uitroepen van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was het onduidelijk bij wie de macht lag. Dit werd al snel de Gewestelijke Staten. In dit machtsvacuüm wist Johan van Oldenbarnevelt een sleutelpositie te krijgen.

In de Staten-Generaal werd al snel duidelijk dat er grote verschillen tussen de gewesten waren, elk gewest mocht zelf weten hoeveel vertegenwoordigers ze naar Den Haag stuurden. De regenten kregen van hun gewest instructies mee. Als een voorstel daarvan afweek, moest hij weer terug naar z’n gewest om te overleggen. De Staten-Generaal konden alleen een voorstel goedkeuren als iedereen ermee eens was. Eén gewest kon elk besluit tegenhouden. Van Oldenbarnevelt zorgde ervoor dat dit in praktijk wel meeviel, door te dreigen dat Holland z’n financiële bijdrage zou stoppen (dit was de helft). Van Oldenbarnevelt z’n functie werd omgedoopt tot raadspensionaris en was nu hoofd van de Staten-Generaal.

Niet iedereen was blij met van Oldenbarnevelt. Vooral Maurits niet, die nu stadhouder was en dus opperbevelhebber. Zijn gezag werd steeds minder, omdat beslissingen over militaire acties werden gemaakt door de Gewestelijke Staten. En omdat het gewest Holland aanstuurde op een wapenstilstand met Spanje. Politieke meningsverschillen kregen een religieus karakter. Binnen de calvinistische kerk waren er 2 stromingen: de rekkelijken en de preciezen. De rekkelijken waren minder radicaal in hun opvattingen, terwijl de preciezen erg gelovig waren en wilde dat het in de samenleving werd doorgevoerd. Maurits koos voor de preciezen en van Oldenbarnevelt en veel regenten kozen voor de rekkelijken. De raadspensionaris was bang voor een staatgreep dus nam hij maatregelen en de Staten van Holland stemden daarmee in. Het Hollandse deel van het leger werd aan het gezag van de stadhouder onttrokken. Buiten de Staten van Holland om lukte het hem om van de Staten-Generaal een volmacht te krijgen. Johan van Oldenbarnevelt werd veroordeel tot de dood wegens samenzwering. Uiteindelijk na de dood van Maurits, toen Frederik Hendrik het overnam lukte het niet om van Nederland een Monarchie te maken.

In Frankrijk was er absolutisme, Lodewijk XIV had alle macht.

Omdat Lodewijk XIV zei dat hij in een ver verleden de macht had gekregen van God, zei hij dat hij alleen aan God verantwoording schuldig was. Een theoloog gaf aan dit droit divin een theologische basis. Lodewijk voelde zich verheven boven zijn onderdanen en riep ook de Staten-Generaal nooit bijeen zodat het volk geen inspraak had in het regeren.

Lodewijk wou zijn gebied uitbreiden en nam de Republiek in 1672 in. Het leek erop dat de Republiek verslagen was, maar de Waterlinie bracht daar verandering in door het gebied tussen de Zuiderzee en Merwede onder water te zetten zodat Franse soldaten het land niet in konden. De situatie was zo beroerd dat Nederland de vernederde vrede sloot met Frankrijk. Ze gaven zelfs de Generaliteitslanden aan Frankrijk. Lodewijk vond dit niet genoeg. Hij onderschatte zijn leger en in 1678 werd er vrede gesloten en Nederland kreeg al haar gebieden die het voor 1672 al had terug.

Lodewijk was overtuigd katholiek en herriep het Edict van Nantes (hierin stonden dat hugenoten gewetensvrijheid en volledige burgerrechten kregen). Ze moesten kiezen, óf katholiek worden óf het land uit. Veel kozen voor het laatste en veel intellectuelen vertrokken naar o.a. Nederland, zij hadden een grote bijdrage aan de welvaart. Terwijl Frankrijk in een economische crisis verkeerde. Hij ging oorlog voeren, maar hierdoor liepen de kosten alleen maar op. Het lukt hem niet om een definitieve oplossing te zoeken en kreeg kritiek, zlefs van zijn voormalige trouwe aanhangers.

In Engeland kreeg het absolutisme weinig kans. Karel I werd als enige Engelse koning onthoofd.

Voor zijn opvolger liep het net zo slecht af. Op uitnodiging van politieke tegenstanders viel Willem III, stadhouder van Holland, Engeland binnen. Na een stevige onderhandeling werd Willem koning van Engeland, Ierland en Schotland. De gebeurtenis wordt ook wel de Grolious Revolution genoemd. Engeland werd omgevormd tot een constitutionele monarchie, hierin is de macht van de koning vastgelegd in de grondwet.

Voor zijn opvolger liep het net zo slecht af. Op uitnodiging van politieke tegenstanders viel Willem III, stadhouder van Holland, Engeland binnen. Na een stevige onderhandeling werd Willem koning van Engeland, Ierland en Schotland. De gebeurtenis wordt ook wel de Grolious Revolution genoemd. Engeland werd omgevormd tot een constitutionele monarchie, hierin is de macht van de koning vastgelegd in de grondwet.

Er ontstond een nieuwe manier van denken: kennis verwerven door waarnemingen en het doen van experimenten. Eerst vertrouwde men alleen op de Bijbel. Omdat er veel nieuwe ontdekkingen werden gedaan, spreken we van een wetenschappelijke revolutie. Mensen bleven in God geloven, omdat de ontdekkingen het geloof ondersteunde. Er was niet één, maar 2 boeken: de Bijbel en de ‘Boeck der nature’. De bekendste theoretische wetenschapper was Christiaan Huygens.

Lodewijk XIV gaf veel opdrachten ter verheerlijking van zichzelf.

In Engeland was ook de koning de belangrijkste opdrachtgever voor kunst. Nederlanders waren erg goed vanwege hun oog voor detail. In Nederland waren de belangrijkste afnemers deburgers, daarom zijn veel schilderijen klein van formaat en gaat het over alledaagse dingen. De bloeiperiode duurde in de Republiek tot het Rampjaar 1672.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.