Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Massamedia

Beoordeling 4.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1403 woorden
  • 24 maart 2010
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 4.5
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Maatschappijwetenschappen
Massamedia

Bij communicatie gaat het altijd om 2 processen die tegelijkertijd afspelen, namelijk: Het overbrengen van informatie en het beinvloeden van onderlinge relatie.
Communicatie vindt plaats tussen een ‘’Zender’’ die de boodschap stuurt en een ‘’Ontvanger’’ die de boodschap ontvangt. De boodschap bevat feiten, meningen, gedachten en gevoelens. Wanneer de ontvanger op de boodschap reageert noemen we het <-- feedback = terugkoppeling. Voor een zender is de boodschap geslaagd als de ontvanger de boodschap begrijpt.

Communicatie en feedback schema:

Zender --> boodschap encoderen --> (informatie) - medium --> (informatie) - boodschap decoderen --> (informatie) … ruis… --> Ontvanger

Communicatie versterkt of brengt mensen in relatie om zo over de boodschap te kunnen praten. Mensen (zenders) die een boodschap willen vertellen, willen een doel bereiken.

5 basis elementen van communicatie:
- zender (wie) – kan zijn een persoon, bedrijf of groep.
- boodschap (wat) – bestaat uit gevoelens, feiten, meningen etc. een boodschap bestaat uit verschillende componenten die op elkaar zijn afgestemd. (Encoderen)
- kanaal of medium (hoe) – middel – mond, lichaamstaal (non-verbaal), technisch hulpmiddel zoals; telefoon, webcam of televisie of computer (alleen bij grote afstand).
- ontvanger (tegen wie) – neemt de boodschap over en vergelijkt het met persoonlijke ervaringen en verwerken het boodschap of soms begrijpen ze de boodschap helemaal niet en gebeurt er niets. (decoderen)
- mogelijk gevolg (welk effect) – boodschap wordt altijd met intentie gestuurd. Het kan zowel bewust als onbewust gebeuren, maar de informatie kan de gedachten en meningen van de ontvanger veranderen. (feedback) = rollen worden omgedraaid en de ontvanger wordt de zender en de zender wordt de ontvanger en zo kan de ontvanger er weer op reageren.

Communicatiestoornissen – referentiekader = persoonlijke waarden, normen, standpunten, kennis en ervaringen.
Ruis = verstoring of misvorming. (bijv. Vrolijk liedje op de radio maakt iemand verdrietig, omdat die gene het op een begrafenis heeft gehoord.)


Als de ontvanger de boodschap verkeerd heeft geinterpreteert dan is er sprake van communicatiestoornis.

Soorten communicatie:
- directe tegenover indirecte comm. = bij direct is er contact tussen personen. Bij indirect is er een technische hulpmiddel.
- Eenzijdige tegenover meerzijdige comm. = eenzijdig is eenrichtingsverkeer bijv. Krant, radio, tv. Meerzijdig is deelnemers tijdens gesprek wisselend zender en ontvanger.
- Verbale tegenover non-verbale comm. = bij verbaal wordt er gesproken of geschreven. Bij non-verbale worden geen woorden gebruikt, maar lichaamstaal of gebaren.
- Interpersoonlijke comm. Tegenover massa-comm. = interpers. Comm. Is directe communicatie met directe feedback en massacomm. Is gericht op een groot onbekend publiek. Doordat de communicatie meestal eenzijdig is, is er meestal geen sprake van feedback.
6 kenmerken van massacommunicatie:
- informatie die media overbrengt is voor iedereen toegankelijk.
- Relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk
- Sprake van onbekend publiek
- Communicatie verloopt eenzijdig, de ontvanger kan meestal alleen achteraf reageren.
- Zender kan niet meteen controleren of de boodschap is aangekomen of begrepen is, er is geen sprake van directe feedback.
- De ontvanger kan zelf bepalen hoe hij/zij de medium gebruikt.

Op het internet is iedereen zowel zender als ontvanger, want je kan uploaden en downloaden.


Dragers van boodschappen zijn onder andere: dag- en weekbladen, tijdschriften, boeken, films, radio, tv en internet. Achter deze massamedia bevinden zich onder andere: filmstudio’s, uitgeverijen, omroeporganisaties, commerciele zenders, krantenuitgevers en grote media concerns.

Soorten informatie:
- Amusement: Ongeveer 50% van alle zenders bevat amusement en bij commerciele zenders bevat het ongeveer 80%.
- Nieuws: vooral kranten, tv, radio en internet bevatten veel nieuws en daar kan je de laatste actualiteiten bekijken.
- Reclame: zijn 2 doelen – mensen wijzen op goedkope producten en de naambekendheid van een bedrijf of product groots maken.
- Meningsvorming: talkshows, documentaires en ingezonden brieven naar kranten vormen vaak meningen bij mensen.
- Kunst of cultuur: toneelstukken, opera’s concerten. Bijvoorbeeld TMF en Radio 4 zijn gericht op cultuur.
- Educatie en onderwijs: denk aan teleac en schooltelevisie.

Alle verschillende soorten informatie gaat door elkaar heen, bijvoorbeeld bij een film is het niet alleen amusement, maar ook educatief, want ze willen je wat bijbrengen en daarnaast zorgt het er ook voor dat je een mening vormt.

We maken onderscheid tussen gedrukte massamedia (papier) en audiovisuele massamedia (via geluid en bewegende beelden). Door de opkomst van het internet wordt de onderscheid minder tussen de gedrukte en audiovisuele massamedia, omdat alle kranten ook een internet versie hebben en alles digitaal wordt opgeslagen, dit noem je: een digitaal massamedium.

Tv programma’s trekt meer aandacht dan radio en de interactiviteit op internet is groter dan die van tv.

Het grootste deel van massamedia kent vrije ondernemingsgewijze productie; dat betekent dat ze winst mogen maken en dat ze willen blijven bestaan (ze zijn marktgericht). Voorbeelden hiervan zijn: kranten en tijdschriftenuitgevers. Bij radio en televisie is het anders, want ze worden gesubsideerd door de overheid en mogen dus geen winst maken, want dat is de wet.

Dagbladen – brengen het nieuws met reportages en achtergrondinformatie en verhalen en ze bieden bijvoorbeeld uitgaansagenda van tv en radio en sportuitslagen en beursnoteringen.

- regionaal/landelijk: regionaal bevat vaak naast algemene werelden landelijk nieuws ook nieuws en info over de regio. Landelijke kranten zijn: de telegraaf, volkskrant, trouw, het AD, NRC, metro en spits.
- Ochtend/avond: regionale kranten zijn meestal avondbladen, van landelijke krantenis alleen het NRC handelsblad een avondkrant.
- Gratis/abonnement: Er zijn veel abonnementen en de losse krant verkoop is daarom beperkt. Spits, Metro en DAG zijn gratis ochtendkranten die men bij bus-, metro, en treinstations worden verspreid.

Linkse en rechtse kranten: Linkse kranten hechten waarde aan maatschappelijke gelijkheid en steunen organisaties die opkomen voor gelijkheid, zoals vakbonden (voorbeeld: volkskrant). Rechtse kranten zijn behoudend, steunen het gezag en hechten waarde aan tradities, zoals het koningshuid (voorbeeld: de telegraaf).

Populaire en kwaliteit kranten: populaire kranten zoals AD en de telegraaf richten zich vooral op een grote publiek, terwijl kwaliteitskranten zich richten op goedopgeleide Nederlanders (voorbeeld: NRC handelsblad).

Voor media zijn verschillende doelen voor de individu:
- informatieve functie: informatie, educatie en hulp bij meningsvorming.
- Sociale functie: met anderen mee kunnen praten, eenzaamheid kunnen verdrijven en gezelligheid hebben.
- Recreatieve functie: afleiding, ontspanning, tijdverdrijf, zinvolle vrijetijdsbesteding, nieuwe ideeen voor ontspanning, beleven van romantiek, sensatie en spanning door films.

Voor de samenleving gelden:

- informerende functie
- socialiserende functie
- amuserende functie
- bindende functie

belangrijke woorden: mediaframe – alles wordt steeds laten zien vanuit 1 perspectief, waardoor een mening wordt gevormd en beinvloed.
Mediahype: nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat nieuwe feiten worden losgelaten.

Door technologische ontwikkelingen is de kracht van de massamedia flink gegroeid door de jaren heen en het groeit nu nog sneller.

3 ontwikkelingen rondom digitalisering:
- de technologische mogelijkheden, met name de komst van digitale techniek.
- Economische groei en internationalisering.
- Groeiende behoefte aan informatie.

De 3 technieken versterken elkaar en hebben met elkaar te maken.

Convergentie: internet is een content platform, een plaats om gebruik van te maken van andere media-inhoud.

De 3 C’s:
- Content
- Computertechnologie
- Communicatienetwerken


Uitgangsbeleid van mediabeleid:
- vrijheid van meningsuiting – beperkingen zijn censuur: overheid oefent controle uit op de informatievoorziening.
- Democratie – door de Wet openbaarheid van bestuur mogen journalisten informatie opvragen bij de overheid.
- Pluriformiteit – veel verschillende soorten kranten of tijdschriften of programma’s.

Mediawet bepalingen:
- een publieke omroep moet de vorm hebben van een vereniging of een stichting en een maatschappelijke of geestelijke stroming vertegenwoordigen. (eigen identiteit)
- publieke omroep moet 50.000 betalende leden hebben, uitzendvergunning h=wordt pas gegeven bij 300.000 leden.
- Erkende omroepen hebben recht op een financiele bijdrage van de overheid.
- Moeten een volledige programma bevatten voor tv.
- Mogen niet mee dan 6,5 procent van hun endtijd besteden aan reclame.
- Commerciele zenders hoeven zich aan minder strenge voorwaarden te houden.
- Er is sponsoring toegestaan.

De taak van de overheid voor de media is: zorgen dat het kwaliteit blijft en zorgen voor pluriformiteit van de media.

Gevolgen van toegenomen concurrentie bij de media:

Als kranten delen van hun oplage verliezen, moeten ze mensen gaan ontslaan en daardoor levert men minder kwaliteit, waarna de oplage nog verder daalt.

Normen: eigen gedrag en van andere beoordelen
Waarden: principes die men belangrijk vindt om na te streven.
Cultuur: leefwijze van een groep met alle waarden en normen die gelijk zijn.
Nature: aangeboren, biologisch of erfelijk
Nurture: aangeleerd, sociale milieu

Socialiserende instituties:
- Gezin – ouders bepalen de belangrijkste punten van het kind om mee te leven. En het gedrag.
- school – discipline en optijd komen en het aanvaarden van gezag
- werk – leveren van prestaties en tegenslagen kunnen incasseren
- maatschappelijke groeperingen – verenigingen waar je normen en waarden leert
- overheid – wetgeving en strafvordering
- media – televisie, internet, krant etc. Beinvloeden gedrag van mensen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.