Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Werk

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2579 woorden
  • 8 juni 2003
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
31 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1 Werk 1.1 de betekenis van werk door te werken krijg je: -een inkomen, -prestige, -sociale contacten, -geeft een zinvolle tijdsbesteding. Vijf fundamentele behoeften/ prikkels die volgens Maslow aan het menselijk gedrag ten grondslag liggen: Werk of arbeid: (iedere menselijke bezigheid die verricht wordt door: -een bepaalde inspanning, -met gebruik van iemands capaciteiten, -eventueel met behulp van gereedschappen/ machines, -binnen een maatschappelijk geregelde behoefte, -met het doel het leveren van een product of een dienst. -je werkt omdat er in de samenleving een bepaalde behoefte aan bestaat. -betaald werk: of in loondienst of als zelfstandige. -onbetaald werk: bv. –huishoudelijk werk, -vrijwilligerswerk of bestuursfuncties -mensen willen werken omdat ze zich op den duur anders vervelen en vanwege de beteknis die in onze maatschappij aan arbeid wordt gehecht. 1.2 opvattingen over werk -opvattingen over werk veranderen in de tijd. De normen en waarden die betrekking hebben op arbeid in het algemeen noemen we het arbeidsethos. (de betekenis die mensen aan arbeid toekennen). -in de vroege oudheid tot ME hard werken helemaal niet belangrijk. Er kwam een splitsing tussen lichamelijke- en geestelijke arbeid =>arbeidsethos van toen vond lichamelijke arbeid minderwaardig. Dit moesten vreemdelingen, slaven en gevangenen doen (dwangarbeid). -calvinisme =>zorgde ervoor dat men werk ging beschouwen als een morele plicht. -arbeidsethos van deze tijd: belangrijk dat mensen een betaalde baan hebben.
1.3 soorten werk verschillende soorten arbeid: -hoofd- en handarbeid, -geschoolde en ongeschoolde arbeid, -vrouwen- en mannenarbeid, -betaalde en onbetaalde arbeid. Verschillende waarderingen hiervoor doordat ook de waardering in de loop van de tijd verandert. Ook de waardering voor onbetaald werk varieert afhankelijk v/d omstandigheden => als er weinig werk is wordt er anders tegen een niet-werkende aangekeken dan wanneer er een tekort aan arbeidskrachten is (dan wordt het namelijk eerder als een plicht gezien). 1.4 arbeid en sociale mobiliteit -door de beschikbaarheid van goed onderwijs voor de hele bevolking is de sociale mobiliteit sterk vergroot (klimmen op de maatschappelijke ladder). Nu kan iedereen alles worden, je sociale achtergrond maakt niet uit, ook al is je vader loodgieter. 1.5 de organisatie van arbeid -wanneer een samenleving meer produceert dan hij nodig heeft, gaat ieder lid v/d samenleving doen waar hij goed in is =>arbeidsdeling (arbeid is op een bepaalde manier verdeeld onder de mensen). 1e arbeidingsdeling waarschijnlijk tussen mannen en vrouwen, gebaseerd op spierkracht. Langzaan ontstond er specialisatie (iedereen maakt specifieke producten of verlenen bepaalde diensten) en dit noemen we maatschappelijke arbeidsdeling. -de arbeidsdeling ging sneller door de opkomst v/d industrialisatie =>iedereen één deelhandeling, dus efficienter en goedkoper. (dit is technische arbeidsdeling). Hierdoor konden ambachtslieden niet meer zelfstandig producten vervaardigen, en moesten ze hun arbeidskracht in dienst stellen van degenen die wel over machines beschikten. 1.6 de kwaliteit van het werk -de kwaliteit van werk worden gevormd door zaken als het plezier in het werk, of de voldoening. De kwaliteit van werk valt in 4 delen uiteen: -arbeidsinhoud (is ’t werk leuk, uitdagend?), -arbeidsverhoudingen (hoe gaan werkgevers en –nemers met elkaar om?), -arbeidsvoorwaarden (welk salaris geboden en welke werktijden?), -arbeidsomstandigheden (is werkplek aangenaam, zwaar tillen of veel stilzitten?). 2 arbeidsverhoudingen 2.1 werkgevers en werknemers (= sociale partners) - ze zijn beide gebaat bij dat het met het bedrijf goed gaat. - Toch niet altijd dezelfde belangen en dus verenigd = werkgevers- en werknemersorganisaties - Arbeidsverhoudingen = de verhoudingen tussen werkgevers en werknemers en die tussen werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties en de overheid.(bv. loon, uitkering bij ziekte werkgelegenheid of auto van de zaak etc.) - Arbeidsverhoudingen veranderen door de jaren.
2.2 overleg op het werk - formele verhoudingen binnen een bedrijf zijn gebaseerd op de taken en bevoegdheden. - Informele verhoudingen zijn gebasserd op persoonlijke kenmerken. - Werknemers hebben tijdens werkoverleg inspraak (voorstellen maar de leiding beslist) - Voordelen goed werkoverleg: -personeel wordt gemotiveerd en voelt betrokken, -bedrijf gebruikt ervaringen en ideeën van personeel, -productie gaat meestal omhoog - OR = voor ieder bedrijf met meer dan 35 leden verplicht. Deze heeft instemmingsbevoegdheid bij personele aangelegenheden (vakantieplanning, sollicitatieprocdures en beloningssystemen). - Ook adviesbevoegdheid bij bedrijfseconomiesche beslissingen (fusie, overname en reorganisatie van het bedrijf). - Verder recht op voorinformatie over het financieel en sociaal jaarverslag van het bedrijf. (eventueel via de rechter af te dwingen) 2.3 werknemersorganisaties - industriële revolutie (18e en 19e eeuw) = slechte arbeidsomstandigheden. Om betere omstandigheden af te dwingen richtten werknemers vakbonden (vakverenigingen) op. Deze legden stakingskassen op (bij staking werd werknemer hieruit betaald) en ook oefenden ze druk op de overheid uit zodat een deel van de arbeidsomstandigheden wettelijk geregeld werd - begin deze eeuw = vakbonden samenwerken. 1906 = NVV (algemeen), toen NKV (katholiek) en CNV (Christelijk Nationaal Vakverbond). In 1976 fusie NVV +NKV => FNV (Federatie Ned. Vakverenigingen). CNV bleef zelfstandig (eigen koers) - FNV (1 miljoen leden) en CNV (300.000 leden) en MHP (Middelbaar en Hoger Personeel, 130.000 leden) = vakcentrales (ze bevatte aparte bonden die per bedrijfstak zijn georganiseerd). - FNV –ambtenarenbond (AbvaKabo), -Algemene Onderwijs Bond (AOB), -FNV Bondgenoten, -Bouw- en houtbond FNV, -Ned. Politiebond (NPB) - CNV-Industrie- en voedingsbond CNV, -Dienstenbond CNV, -Algemene Christelijke Politiefederatie (ACP), -Protestant Christelijke Onderwijsvakorganisatie (PCO), -Bouw- en houtbond CNV - MHP –Unie BLHP, -Vereniging Hoger Personeel (VHP), -Centrale voor Middelbare en Hogere Ambtenaren (CMHA) - Naast 3 vakcentrales ook categorale bonden. (vertegenwoordigen een bepaalde categorie werknemers, bv. Federatieve Spoorwegvakvereniging (FSV) en Landelijke Specialisten Vereniging (LSV). Deze bonden zijn niet aangesloten bij vakcentrale. - Dus de vakbeweging houdt zich bezig met –arbeidsvoorwaarden, -arbeidsomstandigheden, -arbeidsverhoudingen, -rechtspositie, -sociale zekerheid en –werkgelegenheid - Vakbonden overleggen eerst, soms dmv publiciteitsacties en door te lobbyen. Wanneer het nog niet lukt; pressiemiddelen = prikacties en stiptheidsacties; het werk wordet ff onderbroken, of er wordt stipt volgens de voorschriften gewerkt=vertraging, Stakingen; werk wordt langere tijd neergelegd. En gerechtelijke procedures. 2.4 werkgeversorganisaties - één centrale werkgeversorganisatie = VNO-NCW (van een fusie van het Verbond van Ned. Ondernemingen en het Ned. Christelijk Werkgeversverbond. - Een bedrijf met minder dan 100 leden is een midden- of kleinbedrijf. - Werkgevers in de detailhandel zijn georganiseerd naar branche (levensmiddelenbranche, textielbranche etc.) en meestal aangesloten bij de MKB-Nederland. - Werkgeversorganisaties hebben als belangrijkste doelen: -belangen van de ondernemers in de onderhandelingen met de vakbonden behartigen, -bevorderen van goed ondernemersklimaat door het bewerkstelligen van lage kosten (lonen, sociale premies, belastingen etc.), -bevorderen van onderlinge eenheid (afspraken om de onderlinge concurentie te reguleren), -onderlinge ondersteunig (bv. het bijstandfonds voor leden die met een staking worden geconfronteerd). - Hier hebben ze ook middelen voor: -ze hebben de werkgelegenheid in handen, -gerechtelijke procedures, -dreigen te minderen op secundaire arbeidsvoorwaarden (extra bonussen, onkostenvergoeding etc) 2.5 overleg tussen de sociale partners - overleg vindt op 3 niveaus plaats: -op landelijk niveau (centraal), -op bedrijfstakniveau (sector) en op bedrijfsniveau (ondernemingsniveau). - Landelijk niveau: overleg tussen de top van de vakbonden en de top van de werkgeversorganisaties in de SER (Sociaal-Economische Raad; adviseert de regering op sociaal en economisch gebied) en de Stichting v/d arbeid; overleg tussen de vakbonden en de werkeversorganisaties over bv. stijging van lonen. - Deze afspraken worden vastgelegd in een Centraal Akkoord - Een bedrijfstak is een groep gelijke bedrijven. Bij overleg speelt de overheid geen rol. - Belangrijkste doel van overleg: afsluiten van CAO (geld meestal voor 1 of 2 jaar) - Overleg op bedrijfsniveau wordt vaak direct gevoerd tussen een werkgever en individuele werknemer. 2.6 collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’s) =overeenkomst tussen werkgevers en werknemers over arbeidsvoorwaarden en ale andere zaken waarover men afspraken wil maken. (niet geldig voor hulpkrachten <12 uur p/week) - voordelen voor individuele werknemer: -gelijke arbeidsvoorwaarden met iemand in gelijke positie, -hoeft zelf niet te onderhandelen, -onderhandelingen gevoerd door vakbonden en werkgeversorganisaties die specialisten op het terrein van arbeidsvoorwaarden hebben. - CAO = arbeidsrust voor zowel werknemers als werkgevers. - Een CAO komt tot stand door onderhandelingen na Prinsjesdag waarbij de overheid, werkgevers en werknemers bij elkaar komen in de Stichting v/d Arbeid. Tijdens dit najaarsoverleg proberen de sociale partners afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarden en wanneer eens =>een Centraal Akkoord gesloten - Na dit overleg in de Stichting v/d Arbeid =CAO-onderhandelingen op bedrijfstakniveau, ongeacht een Centraal Akkoord of niet. - De overheid bemoeit zich met de CAO onderhandelingen omdat ze vinden dat onderwerpen als werkgelegenheid en economische groei ook van algemeen belang zijn. daarom moet iedere CAO aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden voorgelegd. Als deze het ermee eens is, kan hij de CAO algemeen verbindend verklaren.(de CAO geldt voor alle werkgevers en werknemers in de bedrijfstak).
3 overheid en economie 3.1 politieke visies - liberalen: overheid moet terughoudend opgesteld zijn - communisme: staat is overheersend - sociaal-democraten: staat bemoeit zich gedeeltelijk met het productieproces. - Confessionalisme: overheid moet tussenpositie innemen; alleen als het fout gaat ingrijpen. 3.2 de 19e eeuw = economisch stelsel in W-europa: principe van de vrije markt. - Adam Smith wordt beschouwd als de grondlegger v/d economische wetenschap =>volgens hem: de wet van vraag en aanbod werkt via het prijsmechanisme, als een ‘onzichtbare hand’ (dit zorgde ervoor dat díé goederen worden geproduceerd waar behoefte aan is, in precies de gewenste hoeveelheid, tegen de juiste prijs). - Een nachtwakersstaat= de overheid moest vooral zorgen voor het beschermen v/d bezittingen die de burgers in de vrije markt verwierven; rol v/d overheid beperkt. - Mensen vonden echter dat de staat moest ingrepen in de vrije markt (er gold: geen werk, geen eten). –de confessionelen: wilden de zwakkeren een betere bescherming bieden, -de sociaal-democraten streefden na een sterkere rechtspositie v/d arbeiders, en de liberalen hadden belang bij een vermindering v/d criminaliteit omdat deze een onvermijdelijk gevolg was v/d grote armoede. - Dus kwamen er sociale wetten. 1854: armenwet, 1874: kinderarbeid verboden. - Een economie waarbij niet alles aan het marktmechanisme wordt overgelaten, maar waarin de overheid een voorwaardenscheppende en producerende rol vervult, heet een gemengde markteconomie. 3.3 de 20e eeuw - de taken v/d overheid werden erg uitgebreid. En gelijdelijk ging ze een eigen beleid voeren door de arbeidersomstandigheden te verbeteren, onderwijs te verbeteren, etc. - 1951: SER formuleert 5 doelstellingen voor de sociaal-economische politiek, die nog steeds de basis van het overheidsbeleid zijn: - 1 een everwichtige economische groei, dit betekent dat de werkgelegenheid over het hele land wordt verspreid en de economische groei niet ten koste gaat van andere behoeften, zoals leefbaar milieu. Dit voorkomt én een scheve situatie met de rest van Ned. én is belangrijk voor gemeenten omdat de welvaart van een gemeente voor een groot deel bepaald wordt door de inkomenssituatie van de inwoners. Én het is belangrijk dat het milieu niet te sterk wordt belast. - 2 een rechtvaardige inkomensverdeling, dit probeert de overheid op deze manieren:-inkomstenbelasting, -minimumloon, -uitkeringen, -subsidies (bv. huursubsidies) - 3 een evenwichtige (arbeidsmarkt=alle situaties waarin sprake is van vraag nar en aanbod van arbeidskrachten), wanneer er evenveel vraag als aanbod aan werk is, is er volledige werkgelegenheid. Wanneer de vraag naar werk groter; werkloosheid. - 4een stabiel prijsniveau, - 5 een evenwichtige betalinsbalans. 3.4 werkloosheid - verschillende soorten werkloosheid: - frictiewerkloosheid: wanneer iemand tijdelijk zonder werk zit (schoolverlater) - seizoenwerkloosheid: bij seizoensgebonden werkzaamheden - conjuncturele werkloosheid: vraag naar diensten en goederen nemen af en aan doordat de economie zich niet in een rechte lijn ontwikkeld. - Structurele werkloosheid: wordt veroorzaakt doordat werkzaamheden naar lage loon landen gaan, of weggeautomatiseerd worden. (deze banen verdwijnen voorgoed) - Officiële werkloosheidcijfers geven een vertekend beeld omdat er geen rekening wordt gehouden met verborgen werkloosheid. (bv. gehuwde vrouwen, of mensen tussen de 57,5 en 65) - Grote werkloosheid is ernstig, omdat mensen die willen werken, maar geen werk hebben zich buitengesloten voelen. En omdat de lastendruk stijgt, mensen die wel werken moeten belastingen en premies voor de collectieve voorzieningen met minder mensen betalen. - Afspraken tussen werkgevers en werknemers om de werkloosheid terug te dringen: - Loonmatiging, -arbeidsverkorting(meer diensten), -vervroegde uittreding (VUT), Om- en bijscholing van werknemers. - een aantal werkzaamheden mogen met behoud van uitkering worden gedaan en in andere gevallen worden uitkeringen soms gebruikt om de werkzaamheden gedeeltelijk te finandieren. Dit zijn gesubsidieerde banen, zoals de banenpool en de Melkertbanen. 3.5 theorie v/d dubbele arbeidsmarkt - in deze theorie wordt gesteld dat de arbeidsmarkt met al haar verschillende soorten banen in werkelijkheid is opgebouwd uit een aantal segmenten of deelgebieden. Het 1e segment omvat de goede banen, met een stabiele arbeidspositie. Het 2e segment bestaat uit onaantrekkelijke, slechtbetaalde banen met routinematige werkzaamheden. Hier zit de rest v/d banen. - Het personeelsbestand van een bedrijf bestaat uit een harde kern (hoger opgeleiden) en een in omvang wisselende randgroep(laaggeschoold,met een veel onzekerdere positie) - Op deze manier ontstaan aan de rand van de arbeidsmarkt een categorie van marginale arbeidsplaatsen (schoonmaakwerk, verpakkingswerk etc). dit werk wordt door afroep- en oproepkrachten gedaan. - Groepen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt zijn: -laag- en ongeschoolden, -vrouwen, -etnische minderheden. - Laag- en ongeschoolden hebben het moeilijk omdat vanaf de jaren ’70 veel arbeid is weggeautomatiseerd. Vooral 40+ers in deze groep hebben het moeilijk, omdat ze duurder en minder flexibel zijn dan bv. jongeren. Diplomainflatie houdt in dat mensen met een lagere opleiding worden verdrongen door mensen met een hogere opleiding. - Vrouwen krijgen minder vaak een leidinggevende functie. Ook gaan werkgevers er vaak van uit dat vrouwen zullen stoppen, wanneer ze kinderen krijgen. Vrouwelijke ondernemers krijgen om deze laatste reden ook veel moeilijker een bedrijfskrediet dan mannelijke ondernemers. - Etnische minderheden hebben nog steeds gemiddeld een laag opleidingsniveau, -er is sprake van discriminatie op de arbeidsmarkt, -ze maken gebruik van andere zoekkanalen dan die de werkgevers gebruiken, zoals in hun eigen allochtone kenniskring rondtevragen.
4 de verzorgingsstaat 4.1 de opbouw - WOII is van grote invloed geweest op de opbouw v/d verzorgingsstaat, doordat politieke partijen in het verzet hadden gemerkt dat ze ook samen konden werken, ipv tegen elkaar in. Tevens maakte de wederopbouw samenwerking noodzakelijk. En was er door de oorlog een sterk verlangen naar een rechtvaardigere samanleving. - het was na de WOII (regering: katholieken+ sociaal-democraten )belangrijk dat de lonen laag waren, omdat er veel werk was (opbouwen) dus werd er een geleide loonpolitiek gevoerd = de regering besliste hoe hoog de lonen mochten zijn. de sociaal-democraten vonden dit goed, als de positie van de werknemers versterkt zou worden. - Confessionelen inbreng: oprichting overlegorganen (wet zei dat ieder bedrijf een OR moest hebben, met aanhet hoofd van al deze overlegorganen de Sociaal-Economische Raad (SER). - Er was geen pure vrijemarkteconomie meer, maar er ontstond een overlegeconomie. - De sociaal-democraten werd tegemoet gekomen door sociale wetten aan te nemen. Alle mensen waren verzekerd van een inkomen, dus niet langer afhankelijk van liefdadigheid. - Steeds meer voorzieningen werden er op den duur door de overheid getroffen, zoals kinderbijslag en het ziekenfonds. Nederland werd een verzorgingsstaat (een staat waarin de overheid zich verantwoordelijk stelt voor het welzijn van de burgers). 4.2 het sociale zekerheidsstelsel - sociale zekerheid valt uiteen in 2 delen: -de sociale verzekeringen (in tegenstelling tot andere verzekeringen zijn de sociale verzekeringen verplicht), -sociale voorzieningen (regelingen voor situaties waarvoor geen verzekering bestaat, hiervoor wordt geen premie betaald maar kkomt het geld uit de algemene middelen). - Sociale verzekeringen zijn te delen in 2 delen: -werknemersverzekeringen en de, -volksverzekeringen. - werknemersverzekeringen zijn voor werknemers. De premie wordt samen door de sociale partners betaald. De hoogte van de uitkering is gekoppeld aan het laatstverdiende loon. Er zijn 4 werknemersverzekeringen: - werkloosheidwet (WW): geldt voor mensen die onvrijwillig werkloos worden. De duur van deze uitkering hangt af van het aantal gewerkte jaren. - De Ziektewet:voor werknemers die een ongeval hebben gehad of ziekte, voorziet voor max 1 jaar. - De Wet op de Arbeidsongeschiktheid (WAO): voor iemand die door ziekte of een ongeval langer dan 1 jaar niet kan werken. Hoogte hangt af van het laatstverdiende loon en de mate waarin iemand AO is, bv. voor de helft: halve AOW-uitkering. Voor de andere helft bestaat recht op een WW-uitkering. - De Ziekenfondswet (ZFW): vergoedt de medische kosten van werknemers. De verzekering is verplicht tot een bepaalde loongrens. Wanneer je meer verdient moet je een particuliere ziektenkostenverzekering afsluiten. - volksverzekeringen (betaald iedereen die in Ned. woont of werkt), 4 soorten: - de Algemene Ouderdomswet (AOW): pensioen waar iedereen vanaf 65 recht op heeft. - De Algemene Nabestaandenwet (ANW):voorziet ine een inkomen voor weduwnaars, weduwen en minderjarige wezen. Hoogte is afhankelijk van het inkomen van de achtergebleven partner. (meer dan 3800 p/maand?= geen uitkering). - De Algemene Kinderbijslagwet (AKW): voor ouders met kindern <18. hoogte is afhankelijk van het aantal en de leeftijd v/d kinderen. - De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ): niet alle medische kosten zijn gedekt, bv kosten voor een opname in een inrichting, wanneer men dit zelf niet kan betalen. Sociale voorzieningen
Dit zijn geen verzekeringen, maar uitkeringen die worden verstrekt op basis v/d behoefte van personen die buiten hun schuld om niet kunnen rondkomen. De belangrijkste: - de Algemene Bijstandswet (ABW): voor mensen die niet rondkomen en geen recht meer op een WW hebben, bv. gescheiden vrouwen. Ze krijgen het sociaal minimum en hangt af v/d situatie van iemand. - De Toeslagenwet (TW): voor mensen waarbij de huidige uitkering onder het sociaal minimum zit, bv parttime werkte en werkloos wordt. Aanvulling tot het sociaal minimum. - De Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars (WIK): voor kunstenaars, alleenstaanden een inkomen van 70% v/d bijstandsnorm. - Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ): zelfstandigen die gedeeltelijk AO zijn (geen WW!). ook voor oudere zelfstandigen die hun bedrijf sluiten (maken geen kans op arbeidsmarkt) - De Inkomensvoorziening voor Oudere en Gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werknemers (IOAW) zelfde als hierboven, alleen dan voor werknemers. - Aparte positie: - de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (WAZ): voor zelfstandigen die arbeidsongeschikt zijn. Dit is een verzekering voor een specifieke beroepsgroep. - De Wet Arbeidsongeschiktheid Jonggehandicapten (Wajong): voorziet mensen die ehandicapt geboren zijn of voor hun 18e arbeidsongeschikt zijn geraakt. 5 de verzorgingsstaat onder druk - het aantal mensen dat een beroep deed op een sociale uitkering was veel groter dan gedacht was. Dus dat het onbetaalbaar dreigde te worden. Ook bleek er misbruik van te worden gemaakt waardoor de bereidheid van burgers om aan het stelsel bij te dragen afnam. - De uitkeringen bleken te hoog en de mensen waren veranderd, minder solidair en meer op hun eigen voordeel uit = veel Ned. zijn calculerende burgers geworden. Het was ook te makkelijk om aan een uitkering te komen. 5.1 maatschappelijke oorzaken - de lonen waren op de taakverdeling gebaseerd, dat mannen werkten en vrouwen thuis zaten met kinderen. In jaren ’60 meer vrouwen op arbeidsmarkt, door hun hogere opleidingen en betere anticonceptiemethodes. - De technologische ontwikkeling zorgde ervoor dat onze economie hoger geschoolde werknemers nodig had. Tegelijkertijd werd ons land een welvaartstaat waardoor het voor kinderen uit lagere sociaal-economische milieus niet meer nodig was om zo snel mogelijk te gaan werken (er werden tegemoetkomingen in de studiekosten voor arme ouders verstrekt) - Rond de WOII lagen de gezagsverhoudingen vast = ondergeschikten spraken chef niet tegen. Mensen waren nu minder afhankelijk. - Mensen werden door de sociale mobiliteit, onafhankelijkheid van vrouwen en de vermindering van gezag als individu gezien ipv als familie. Gevolgen hier van: omdat mensen sneller uit elkaar gingen omdat ze niet financieel afhankelijk meer waren enzo, steeg het aantal aanspraken op een uitkering, en voorzag het stelsel niet in de toegenomen diversiteit. Dus er kwamen meer verschillende uitkeringen. Hierdoor werd het echter veel fraudegevoeliger.
5.2 effecten v/d verbeterde zorg - doordat mensen met een laag inkomen in aanmerking kunnen komen voor huursubsidie en andere profijten, is het gevolg dat iemand met een uitkering er vaak niet of nauwelijks op vooruit gaat om een baan te aanvaarden, en hierdoor ook allerlei subsidies kwijtraakt. Dit wordt de armoedeval genoemd. Hieruit blijkt dat het sociale zekerheidsstelsel de mensen niet stimuleerde te werken, waardoor blijvende afhankelijkheid v/d uitkering ontstond. - De goede financiële regelingen hadden ook tot gevolg dat er oneigenlijk gebruik van werd gemaakt, vooral voor de WAO(bv. een bouwvakker die gevallen was, mocht niet dubbel gestraft worden volgens hun). 5.3 sociaal-economische ontwikkelingen - vergrijzing (door betere zorg en minder kinderen) = uitgave bejaardenzorg stijgt, en hierdoor ontstaat het probleem v/d financieringsgrondslag v/d AOW. - Namelijk: toen de AOW werd ingevoerd was er gekozen voor dat werkende mensen van nu de AOW van 65+ers betalen. Wanneer ze zelf 65+ zijn betalen werkende mensen het weer voor hun. Dit werkt goed, als de bevolking groeit of stabiel is. nu is dat niet zo en betalen minder mensen voor meer 65+ de AOW. - Een teruglopende werkgelegenheid (zoals in de jaren ’80) vormt een groot probleem, Omdat het aantal mensen dat een uitkering nodig heeft dan stijgt, en dus ook de collectieve uitgaven stijgen. Mensen die nog wel werken moeten steeds hogere premies betalen waardoor de arbeid duurder wordt voor werkgevers, die op hun beurt gaan automatiseren of hun heil in lagelonenlanden zoeken. Het verschil tussen het bruto- en nettoloon is dan groot, waardoor er meer zwart gewerkt wordt. 5.4 conclusie - je hoeft niet te bedanken voor een bestaansminimum, omdat dit je recht is. - de ingewikkelde samenleving van de jaren ’90 maakt ons duidelijk dat van het rechtsgevoel en het solidariteitsprincipe onder de bevolking veel minder sprake is dan vroeger. Bij veel mensen ontstaat het gevoel dat uitkeringen niet daar komen waar ze het meest nodig zijn. 6 aanpassingen aan de verzorgingsstaat - aanpassingsmaatregelen zijn noodzekelijk om de essentie van onze verzorgingsstaat overeind te houden, zoals –bezuinigingen, -versterking eigen verantwoordelijkheid, -vergroting v/d marktwerking in de sociale zekerheid. 6.1 bezuinigingen. - op 2 manieren bezuinigd op de uitgaven v/d sociale zekerheid: -uitkeringen werden verlaagd en –het aantal mensen dat in aanmerking kwam werd verminderd. - de belangrijkste bezuinigingen die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd: - WW = nu afhankelijk van het aantal gewerkte jaren, en max 5 jaar, daarna volgt bijstand. - ‘passende arbeid’ gaat niet meer op, mensen moeten eerder genoegen nemen met een baan, ook als deze niet bij de opleiding aansluit. - Toelating to WAO is strenger, je kunt ook voor de helft zijn afgekeurd, en ze worden om de zo veel tijd opnieuw gekeurd. Ook wordt een WAO niet meer levenslang verstrekt. - Gemeenten hebben een verhaalsplicht opgelegd gekregen voor de bijstand. Als nu bv. een gescheiden vrouw bijstand aanvraagt, is de gemeente verplicht deze bijstand op de ex-man te ‘verhalen’. Deze moet dan bijdragen aan de bijstand voor zijn ex. - De koppeling tussen lonen en uitkeringen is losgelaten, dit wil dus zeggen dat de uitkeringen niet meer automatisch meestijgen met de lonen. - De controle op met name de bijstand is strenger geworden. - Binnen de bijstand wordt nog preciezer gekeken naar de situatie waarin iemand verkeert. - De bewijslast in de bijstand is omgedraaid. Iedere bijstandsgerechtigde krijgt een halve bijstand, totdat degene aantoont dat hij echt zelfstandig woont. - Op allerlei voorzieningen zoals de thuishulp is bezuinigd =minder personeel, hogere eigenbijdrage. - Binnen de Rijksbegroting is geld gereserveerd voor de vorming van een spaarfonds AOW. Dit is niet echt bezuinigend maar het gespaarde geld kan nergens anders voor worden uitgegeven. 6.2 versterking van de eigen verantwoordelijkheid. - Nederland heeft een hoog ziekteverzuim. Dit komt in sommige gevallen door de arbeidsomstandigheden. Aangezien de kosten die dit met zich meebrengt op de sociale zekerheid werd verhaalt, maakte het werkgevers niet zo veel uit. Om dit om te draaien, zodat het wel zaak voor de werkgever werd is in 1980 de arbeidsomstandighedenwet, de ARBO-wet ingevoerd. Richtlijnen: -veiligheid (machines en brand uitgangen), -gezondheid (regels voor het werken met gevaarlijke stoffen zoals asbest), -welzijn (het werk mag niet volstrekt zinloos en geestdodend zijn). - bovendien moet de werkgever van de ARBO-wet een plan opstellen om het ziekteverzuim binnen zijn bedrijf terug te dringen. - nog was het ziekte cijfer te hoog dus werd als volgende maatregel de uitvoering van de Ziektewet aangepast. - WULBZ = Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsplicht bij Ziekte. In deze wet is de werkgever zelf verantwoordelijk voor zijn zieke werknemers, en moet zelf een uitkering verzorgen. - Dit kan de werkgever op 2 manieren regelen: -een verzekering afsluiten bij de ARBO-dienst, die de uitkering dan betaald. Of –hij verzekert zich niet, maar betaald zelf. - PEMBA =de Wet Premiedifferentiatie en Marktwerking bij Arbeidsongeschiktheid. Volgens deze wet gaan werkgevers een hogere prmie betalen als veel werknemers in hun bedrijf AO worden. Omgekeerd hoeven ze lagere premie te betalen. - Deze wet is in1998 in het leven geroepen minder werknemers AO worden. Het idee erachter is hetzelfde als bij WULBZ = als de werkgever de lul is doet ie er wat aan. - REA = Wet Reïntegratie Arbeidsongeschikten. Deze wet is bedoeld om werkgevers zich in te laten spannen om deels AO in dienst te houden (hetzij op een andere plek, hetzij in een ander bedrijf).
6.3 vergroting van de marktwerking - uitvoeringsinstellingen = Uvi’s. uitkeringen worden verstrekt door verschillende Uvi’s,die met elkaar mogen concurreren.Ze worden in de financiering afgerekend op resultaten. 6.4 Keerzijde v/d maatregelen - aan de doorgevoerde maatregelen zitten ook keerzijden: - volgens ambtenaren zijn er zó veel regelingen dat de sociale zekerheid praktischonuivoerbaar is. - de bezuinigingen raken alle uitkeringsgerechtigden, zonder onderscheid. - De verhaalsplicht leidt tot onverkwikkelijke situaties. - De overheid bemoeit zich te veel met het prive-leven - De bezuinigingen in de verzorgingsinstellingen hebben een grotere werkdruk voor het personeel tot gevolg. Ook hebben ze geen tijd meer voor een praatje met bv. een bejaarde, waardoor het welzijn van die burgers minder wordt. - De keerzijde van de eigen verantwoordelijkheid: - Ok, een werkgever wordt verantwoordelijker als hij zelf voor bepaalde kosten moet opdraaien, maar hij zal ook letten op de gezondheid van nieuw personeel. Dat betekent dat het voor mensen met bv een zwak hart moeilijker wordt een baan te vinden, terwijl hij misschien nooit last heeft van zijn hart. - Ook levert de maatregel voor midden- en kleinbedrijven problemen op, want als er maar weinig personeel is, kunnen één of een paar AO een zeer groot financieel risio zijn voor de onderneming. - De keerzijde van de marktwerking: - Het is maar de vraag of marktgerichte organisaties beter werken dan non-profit bedrijven. De Geprivatiseerde Ziektewet heeft ook niet voor een lager ziekteverzuimgezorgd. Ook worden deze bedrijven op hun resultaten beoordeeld waardoor mensen waar meer inspanning voor geleverd moet worden, als laatste aan de beurt komen. - Uit de combinatie van verantwoordelijkheid bij werkgevers en meer marktwerking zou een efficiente en effectieve werkwijze ontstaan. Echter blijken er deels onvoorziene neveneffecten op te treden, zoals merkbaar in de gezondheidszorg = lange wachtlijsten. Critici vrezen dat er over een tijdje extra wordt betaald voor een snellere behandeling, en vrezen voor een onacceptabele tweedeling in het recht op een goede gezondheidzorg. 6.5 toekomstvisies - de VVD: -lonen omlaag; bedrijven eerder mensen in dienst -uitkeringen zijn te hoog -crisis van de verzorgingsstaat is voor groot deel aan bemoeienis overheid te danken. -voor ministelsel, waarin alleen een minimumuitkering gegarandeerd wordt. - het CDA: -vindt ook dat de overheid een te grote rol speelt -mensen zijn zich te weinig bewust van eigen verantwoordelijkheid. -verzorgingsstaat omvormen tot zorgzame samenleving - PVDA: -mensen die geen andere mogelijkheid hebben dan een uitkering, mogen daar niet financieel voor gestraft worden. -slechts een minderheid v/d uitkeringsgerechtigden maakt misbruik en oneigenlijk gebruik van het sociale zekerheidsstelsel. -zoekt oplossingen in uitbreiding van werkgelegenheid(melkert-banen) 7 ontwikkelingen op de arbeidsmarkt 7.1 nieuwe werkgelegenheden - de arbeidsmarkt is steeds in beweging, waarbij er functies bijkomen en verdwijnen. Het verdwijnene is een gevolg van de steeds grotere internationale concurrentie; deze dwingt bedrijven een zo goed mogelijk product te leveren, tegen een zo laag mogelijke prijs. Werk wordt weggeautomatiseerd of verplaatst naar plekken waar het minder kost. - Opkomst van nieuwe werkgelegenheden vooral in de informatica en nieuwe communicatietechnieken (’80 en ’90 jaren). De overheid is geïnteresseerd in deze nieuwe bedrijvigheid, om de aansluiting met nieuwe economische activiteiten niet te missen. 7.2 informatisering en flexibilisering - zowel de inhoud van het werk, als de manier waarop het georganiseerd is, veranderd. - Het computergebruik is in bijna alle bedrijven bekend. Er worden niet alleen andere en nieuwe vaardigheden gevraagd van werknemers, maar ook moet kennis op peil worden gehouden omdat deze nu snel veroudert. - Zowel werkgevers als werknemers zijn flexibeler geworden, waardoor de werktijden niet meer zo vast liggen als vroeger. Nederland begint steeds meer op een 24-uurs economie te lijken, omdat ook de winkelsluitingstijdenwet is aangepast en winkels soms ook op zondag op en zijn. niet iedereen is hier blij mee, zoals de kerkelijke kring die zich aangetast voelt in de zondagsrust. Nadelige gevolgen zouden ook kunnen zijn dat belangen als het gezinsleven of hobby’s in clubverband onder druk komen te staan. - Wet Flexibiliteit & Zekerheid (1999, nieuwe wet die meer aansluit bij de behoefte aan flexibiliteit bij werknemers en werkgevers): -Ontslag wordt vereenvoudigd, -als een werknemer gedurende meer dan 36 maanden een aantal arbeidsovereenkomsten heeft gehad met dezelfde werkgever, en er tussen deze arbeidsovereenkomsten niet meer dan drie maanden zit, geldt de arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd.
7.3 het poldermodel - wanneer de overheidsbemoeienis minimaal is, noemen we dat een Angelsaksisch model (america) - als werkgevers en werknemers samen met de overheid het economischbeleid vast stellen, spreken we van een Rijnlands model (W-Europa). - In Nederland maakt het zogenaamde Poldermadel opgang (een model waarin werkgevers, werknemers en de overheid verregaande afspraken maken over een totaalpakket, waarbij iedereen iets van zijn wensen terugvindt). - Het Poldermodel gaat verder dan het Rijnlands model. - Veel mensen zeggen dat de gunstige economische resultaten in Ned. te danken zijn aan het Poldermodel. Ook wordt er gekeken hoe het Poldermodel in andere sectoren dan de economische kan werken, zoals voor het milieu waarbij de overheid, bedrijven en de milieubeweging afspraken kunnen maken. 7.4 internationalisering - door wereldwijde handel, een toenemend aantal multinationals en de internationale kapitaalstromen, raken de economiën van landen met elkaar verbonden. - De Europes Unie wil voorkómen dat afzonderlijk Europese landen hun economische tegenslagen proberen af te wentelen op andere landen. Dit gebeurt door onderlinge afhankelijkheid te versterken. - Veel besluiten worden nu al in Brussel genomen. Hoe verder de Europese integratie vordert des te meer zullen Europese afspraken de beleidsvrijheid van de Ned. overheid beperken.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.