Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 12

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2787 woorden
  • 20 juni 2017
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

§ 12.1 De collectieve sector

De overheid:

  • Enge zin: centrale overheid in het rijk of Den Haag;
  • Ruime zin: enge + lagere overheden (gemeente, provincie).

De collectieve sector (samenbelang):

  • Ruime + sector sociale zekerheid + sector zorg;
  • Ook wel de publieke sector. De publieke sector is de verzamelnaam voor alle overheidsorganisaties en semioverheidsorganisaties.

Een klein deel van de sociale zekerheid wordt betaald van belastinggeld, maar het grootste deel uit de opbrengsten van premies volksverzekeringen en werknemersverzekeringen. Dit omdat de verzekeringen als algemeen belang dienen.

De mensen die bij de overheid werken, behartigen niet het algemeen belang.

Met beslissingen houdt de politiek rekening met de ambtenaren die beleidsvoorstellen doen, en met pressiegroepen, zoals vakbonden, organisaties van werkgevers of de milieubeweging.

Particuliere sector (individueel belang):

  • Alle ondernemingen en organisaties die voornamelijk als doel hebben winst te maken;
  • Wordt ook wel de marktsector genoemd, omdat in deze sector het marktmechanisme een belangrijke rol speelt.

Private sector:

  • De private sector omvat alle entiteiten, zoals vzw's, bvba's en nv's die niet volledig in handen zijn van de overheid. De overheid heeft gedeeltelijk gezag over alle ondernemingen omdat deze de economische wetten van de overheid na dienen te leven.

De particuliere sector/private sector bestaat uit de consumenten, ondernemers en werknemers. Zij behartigen vooral het individueel belang

§12.2 Wat doet de overheid?

Er zijn twee belangrijke verschillen tussen de overheid en de particuliere sector:

  1. Een particuliere onderneming wil dat de productie op z’n minst de kosten daarvan dekt.
    De overheid stelt niet als eis dat de overheidsvoorzieningen winstgevend moeten zijn.
  2. In de particuliere sector staat het prijsmechanisme centraal.
    Bij de overheid staat juist het budgetmechanisme centraal. Elk jaar wordt vastgesteld wat het budget is van de overheid, en op basis hiervan gaan zij keuzes maken waar ze dit aan gaan uitgeven, of dat ze juist willen bezuinigen.

Prijsmechanisme:

  • Is het ordeningsmechanisme van de vrije ruilverkeershuiding. Door het vrije spel van vraag en aanbod worden de productiefactoren ingezet overeenkomstig de wensen van  de consumenten. De prijzen die tot stand komen zijn de signalen waarop de individuele vragers en aanbieders hun beslissingen nemen;
  • Uitgeven zoveel je wilt.
Budgetmechanisme:
  • Via de omvang van de begrotingen wordt door de overheid deels invloed uitgeoefend op de allocatie van de productiefactoren.
  • Overheid bepaalt budget.
§12.3 Functies overheid

(de drie belangrijke)

Allocatie

Het verdelen van de productiefactoren over de aanwendingsrichtingen. Het allocatieprobleem wordt in de particuliere sector voornamelijk opgelost door middel van het prijs- en marktmechanisme en in de publieke sector door middel van het budgetmechanisme.

De overheid wil invloed hebben, opdat het efficiënt gaat, om grotere productiewaarde te bereiken

De overheid probeert bijvoorbeeld consumptie van producten die slecht zijn voor de gezondheid of het milieu, te verminderen door daar hoge belasting op te heffen. Bij goederen waarvan de overheid het gebruik juist wil stimuleren, worden lage belastingen opgelegd of wordt de productie gesubsidieerd.

Herverdeling

Door belastingen, premieheffing en sociale uitkeringen, wordt het besteedbare inkomen beter verdeeld.

De primaire inkomensverdeling is de verdeling voordat rekening is gehouden met betaalde inkomsten en loonbelasting, premies en ontvangsten van sociale uitkeringen. De secundaire inkomensverdeling is de verdeling waarin dit wel allemaal is meegenomen. De inkomensongelijkheid is bij de secundaire verdeling kleiner.

Stabilisering

De overheid streeft naar een stabiele economische ontwikkeling, evenwichtige economische groei en het dempen van de conjunctuurgolven middels een anticyclische begrotingspolitiek.

De overheid probeert de conjunctuur stabiel te houden, zodat, wanneer het even wat slechter gaat, de mensen niet gelijk minder gaan kopen of dat het werkniveau daalt.

Begrippen uit de de paragraaf

  • Meritgoederen:
    Goederen waarvan de overheid vindt dat de maatschappij ze onderwaardeert, en waarvan de consumptie dus door de overheid door middel van subsidies gestimuleerd moet worden.
  • Demeritgoederen:
    Goederen die volgens de overheid door de maatschappij worden overgewaardeerd en waarvan de consumptie dus moet worden afgeremd door middel van accijnsheffing.
  • Nivellering/denivellering:
    Het respectievelijk kleiner en groter worden van de inkomensverschillen.

Aantekeningen les:

Sociale zekerheid is voor langdurige werklozen
--> vooral oudere werknemers met als middelbare school als hoogst genoten opleiding.

§12.4 Collectieve goederen

Individuele goederen zijn goederen die naar hun aard gesplitst kunnen worden in individuele eenheden. Men kan de gebruiker naar de mate van zijn gebruik laten betalen, zodat de productie van deze goederen ook via het prijs- en marktmechanisme plaats (kan) vindt(/vinden).

Collectieve goederen zijn goederen die naar hun aard niet te splitsen zijn in individueel leverbare eenheden. De gebruiker kan er dan ook geen prijs per eenheid voor betalen en daarom worden ze uit de algemene middelen van de overheid gefinancierd. Men kan ook niet van consumptie worden uitgesloten ( denk aan bijv. de politie). De productie van collectieve goederen vindt daarom plaats via het budgetmechanisme.

Free-rider probleem (meeliftgedrag): gratis vruchten plukken van een door anderen gefinancierde dienst.

Quasi-collectieve goederen zijn individuele goederen die de overheid om maatschappelijke (of praktische) redenen zelf in productie heeft genomen, en waarvan de financiering (voornamelijk) plaatsvindt via de algemene middelen. Voorbeelden zijn het onderwijs en de wegen. De quasi-collectieve goederen worden soms ook wel semi-collectieve goederen of pseudo-collectieve goederen genoemd.

Privatiseren is het afstoten van overheidstaken naar de particuliere sector. Dit betekent meestal dat de overheid haar belang (aandelen) in ondernemingen verkoopt aan particulieren.

§12.5 De uitgaven van de collectieve sector

Sociale zekerheidsuitgaven:

  • Overdrachtsuitgaven:
    Inkomensoverdrachten van de overheid naar burgers toe. De overheid verwacht hiervoor geen tegenprestatie, zoals de bijstandsuitkeringen en de inkomensondersteunende subsidies.
  • Overheidsbestedingen:
    Het gedeelte van de overheidsuitgaven waar de overheid wel een tegenprestatie voor verlangt, in tegenstelling tot bij de overdrachtsuitgaven. De overheidsbestedingen zijn te verdelen in overheidsinvesteringen en overheidsconsumptie.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 

  • Overheidsinvesteringen:
    De aanschaf van vaste kapitaalgoederen door de overheid, zoals voor spoorlijnen, wegen, bruggen, gebouwen en dijken.
  • Overheidsconsumptie:
    De uitgaven van de overheid aan andere productiefactoren dan vast kapitaal. Hieronder vallen naast kantoorbenodigdheden en dergelijke ook de ambtenarensalarissen.

Verzonken kosten zijn kosten die niet meer terug te verdienen zijn; deze worden gemaakt bij specifieke investeringen (denk aan de Betuwelijn).

Het collectieve uitgavenquote is de uitgaven van de collectieve sector uitgedrukt als percentage van het bbp. De formule die hierbij hoort, is:
Collectieve uitgaven/bbp x 100%

Een consolidatiepost is een correctie voor onderlinge betalingen van het Rijk aan lokale overheden, zodat er geen dubbeltelling is.

§12.6 De ontvangsten van de collectieve sector

Belastingen:

  • Directe belastingen worden rechtstreeks aan de overheid overgedragen;
  • Indirecte belastingen zijn niet-belastingen, sociale premies, collectieve lasten.

Profijtbeginsel: houdt in dat eenieder die profijt heeft van overheidsdienst, een bijdrage in de kosten daarvan levert.

Retributies zijn heffingen voor diensten die de overheid aan burgers verleent, zoals de afgifte van paspoorten. De retributies horen bij het gedeelte van de ontvangsten van de overheid dat komt uit niet-belastingmiddelen.

De collectieve lastendruk is de collectieve lasten als percentage van het bbp. De formule die hierbij hoort is: collectieve lasten/bbp x 100%

§12.7 Progressieve loon- en inkomstenbelasting

Over het totaal verdiende loon in een jaar moeten loonbelasting en premies volksverzekering worden betaald.

Het loon dat in het arbeidscontract staat is het brutoloon, het loon wat de werknemer uiteindelijk overhoudt, is het nettoloon.

Een groot deel van de mensen ontvangt een aangiftebiljet inkomstenbelasting, omdat sommigen een lager/hoger inkomen hebben dan de belastingdienst heeft ingeschat. Soms krijg je geld terug, soms moet je bijbetalen.

Bij het brutoloon zijn er ook een aantal aftrekposten, bijvoorbeeld hypotheekrente en beroepskosten. Ook zijn er optelposten, bijvoorbeeld het eigenwoningforfait. Vervolgens wordt over het belastbaar inkomen de belasting betaald via een schijventarief.

Dit schijventarief werkt progressief; hoe hoger dus je belastbaar inkomen, hoe meer belasting je dus betaalt (procentueel).

Bij de schijven 1 en 2 zit in het percentage ook een percentage voor de premies voor de volksverzekeringen inbegrepen.

De som van de verschuldigde inkomstenbelasting en de premies volksverzekeringen noem je inkomensheffing.

De sociale premies en loonbelasting die de werkgever al heeft ingehouden op het salaris is de loonheffing. De loonheffing dient als voorheffing op de verschuldigde inkomensheffing.

Verder wordt bij de berekening van de loon- of inkomensheffing rekening gehouden met heffingskortingen, voor iedereen geldt de algemene heffingskorting en iedereen die werkt heeft recht op arbeidskorting.

Het verzamelinkomen is het totaal van het inkomen uit werk en woning, het inkomen uit aannemelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

De belasting wordt uitgedrukt als percentage van het totale bruto-inkomen, dit heet de gemiddelde belastingdruk. Over de top van iemands inkomen betaalt hij een marginaal tarief/marginale belastingdruk, omdat hij betaalt per extra euro die hij verdiend.

Doordat we een progressieve belastingheffing hebben, wordt het verschil tussen hoge en lage inkomens kleiner, dit noem je inkomensnivellering. Nivelleren houdt in dat de relatieve inkomensverschillen kleiner worden.

Aftrekposten hebben juist een denivellerend effect, omdat ze van het bruto-inkomen worden afgetrokken.

§12.8 Reacties op de druk van collectieve lasten

Mensen betalen liever geen belasting, daarom zijn er verschillende manieren waarop zij deze proberen niet te betalen:

  1. Via afwentelen; er wordt geprobeerd belastingen door iemand anders te laten betalen. Bij sommige belastingen, zoals btw, is dat de bedoeling. In andere gevallen in het niet de bedoeling, maar gebeurt het toch.
  2. Via belastingontduiking; denk hierbij aan zwart werken. Ook bedenken sommige bedrijven fictieve aftrekposten of dragen ontvangen btw niet af. Ontduiken is strafbaar.
  3. Via ontwijken; hiervan spreek je als iemand op een geoorloofde manier belastingbetaling weet te voorkomen. Voorbeelden zijn tanken in een ander land of omzet doorschuiven naar een volgend jaar. Ook laten veel multinationale ondernemingen zoveel mogelijk winst vallen bij hun dochtermaatschappijen in belastingparadijzen.

§12.9 De rijksbegroting/§12.10 Het financieringssaldo en de staatsschuld

Een begroting is een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode.

Een begrotingstekort ontstaat als de uitgaven (aflossing inbegrepen) van de Rijksoverheid (in Nederland) of de Belgische Staat in een jaar hoger liggen dan de inkomsten.
Een financieringstekort is een negatief saldo van inkomsten en uitgaven van het Rijk exclusief de aflossingen op de staatsschuld.

De miljoenennota is een algemene toelichting van de Nederlandse regering op de verwachte inkomsten en de uitgaven in de Nederlandse Rijksbegroting voor een jaar.

Een staatslening is een obligatie uitgegeven door de Staat der Nederlanden.

Onderhandse acties (bijvoorbeeld leningen) zijn acties zonder ambtelijke (notariële) tussenkomst. Twee partijen stellen bijvoorbeeld onderling een akte op, of verkopen een zaak aan elkaar, zonder tussenkomst van een notaris.

Een kortlopende schuld is vreemd vermogen met een looptijd van minder dan een jaar. Deze staat aan de passivakant van de balans.
Een langlopende schuld is vreemd vermogen met een looptijd van meer dan een jaar; deze hoef je dus pas later dan na een jaar te betalen.

Kwantitatieve verruiming is kwantitatieve versoepeling of, vrijer vertaald, kwantitatieve geldverruiming (in het Engelse financiële jargon aangeduid als quantitative easing) is vergroting van de geldvoorraad door een centrale bank door middel van de aankoop van effecten zoals staatsobligaties.
Monetaire verruiming is de verhoging van de binnenlandse geldhoeveelheid door een centrale bank. Het is een verlaging van de korte rente.

Bij een stijging van de maatschappelijke geldhoeveelheid zal het extra geld in de inactieve kassen verdwijnen. Bij een recessie hebben consumenten bijvoorbeeld minder vertrouwen en gaan meer sparen. Dit noemt men de liquiditeitsval.

Met de ‘zero lower bound’ wordt bedoeld dat de nominale rente van de centrale bank op nul is beland.

Aantekeningen les:

Er zijn drie manieren om een crisis te bestrijden:

  1. Door middel van het begrotingsbeleid;
    - Via belastingen (B);
    - Via overheidbestedingen (O).
  2. Door middel van het geldbeleid (dit en het begrotingsbeleid zijn twee belangrijke instrumenten);
    - Rente.
  3. Door middel van het koersbeleid.

Overheidsbegroting

Voorbeeld 2016: zie tabel bijlage.

Collectievelastendruk= collectieve lasten/bbp x 100%

Collectieve lasten zijn lasten voor de burger en ontvangsten voor de overheid en bestaan uit belastingen, premies en niet-belastingen (zoals bijv. de kosten van een paspoort).

  • Begrotingssaldo = ontvangsten - uitgaven (inclusief aflossing staatsschuld);
  • Financieringssaldo = ontvangsten - uitgaven (exclusief aflossing staatsschuld);
  • Financieringstekort = toename staatsschuld.

De vermogensmarkt (vraag en aanbod van overmorgen) bestaat uit:

  1. De geldmarkt;
    - Kortlopende leningen (dus met een looptijd variërend van een dag tot een jaar).
  2. De kapitaalmarkt.
    - Het vermogen wordt langer dan 1 jaar uitgeleend;
    - Voor de Nederlandse overheid vooral in de vorm van staatsobligaties.

§12.11 Staatsschuld en EMU-schuldquote

De staatsschuld als percentage van het bbp is de staatsschuldquote = Staatsschuld/bbp x 100%

Bij een recessie vertoont het bbp gedurende twee opeenvolgende kwartalen een negatieve groei.

Tel je de staatsschuld (alleen schuld van de Rijksoverheid) en de schuld van de gemeenten, de provincies en de waterschappen bij elkaar op, dan heb je de overheidsschuld.
Druk je deze uit in een percentage van het bbp, dan heb je de overheidsschuldquote, in de praktijk ook wel de EMU-schuldquote.

Je spreekt van het noemereffect wanneer de totale schuld in euro’s wel toe neemt, maar het bbp veel sterker groeit en de quote dus lager wordt.

De staatsschuld is een voorraadgrootheid, want het gaat om de stand van de schuld op een bepaald moment.
De uitgaven en de inkomsten van de overheid zijn stroomgrootheden, omdat het hier gaat om optellingen of cumulaties van inkomsten en uitgaven.

§12.12 het EMU-tekort en het begrotingsbeleid

Het vorderingensaldo krijg je door het financieringstekort te salderen met de uitgaven en ontvangsten in het kader van kredietverlening en de aan- en verkoop van staatsdeelnemingen.

Het vorderingentekort wordt meestal aangeduid met het EMU-saldo of EMU-tekort. Dit tekort mag niet meer dan 3% van het bbp zijn. Om het begrote EMU-tekort te berekenen, dien je de totale collectieve uitgaven te verminderen met de totale collectieve ontvangsten.

In een trendmatig begrotingsbeleid gaat met ervan uit dat de economie elk jaar een klein beetje groeit, daardoor verwacht de overheid eerder financiële meevallers dan tegenvallers.
Bij de Zalmnorm worden de uitgaven en de inkomsten strikt gescheiden, mocht de overheid een financiële meevaller krijgen, wordt deze niet uitgegeven, maar gebruikt om het financieringstekort terug te brengen.

Zowel het trendmatig begrotingsbeleid als de zalmnorm zijn voorbeelden van structureel begrotingsbeleid, welke zich richt op de aanbodkant van de economie.

Bij het structureel begrotingstekort wordt afgezien van de conjuncturele mee- en tegenvallers.

Bij het begrotingsbeleid rolt er voor elke minister een saldo van ombuigingen en intensiveringen een eigen uitgavenplafond uit de bus. Mocht deze boven het afgesproken maximum komen, dan dienst er bezuinigd te worden op andere posten van de begroting, dit noem je budgetdiscipline.

Je spreekt van een anticyclisch beleid wanneer de overheid remmend optreedt als het goed gaat met de economie en bij een minder florerende economische periode juist andersom optreedt. Hierdoor worden de schommelingen in de conjunctuur kleiner; dit noem je conjunctureel begrotingsbeleid.

Bij het voeren van een anticyclisch begrotingsbeleid, loop je het gevaar dat het omslaat in een procyclisch beleid, omdat er veel tijd zit tussen het moment dat de overheid zo’n besluit neemt en het moment dat het besluit ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

Een lidstaat van de EU neemt alleen deel aan de EMU als het vorderingentekort niet hoger is dan 3% van het bbp, de overheidsschuld maximaal 60% van het bbp bedraagt en de inflatie minder dan 1,5% hoger is t.o.v. de drie EU-landen met de laagste inflatie.

Korte termijn (conjunctuur (Keynes)):

  • Kernbegrippen:
    Effectieve vraag (EV)
    - Bestedingen
    - EV = c+i+o+e+m
  • Wat bepaalt het bbp? - Een verandering van de bestedingen/effectieve vraag.
  • Werkloosheid:
    - Oorzaak: te lage EV;
    - Oplossing: vraag stimuleren door de overheid.

Lange termijn (structuur (klassiek)):

  • Kernbegrippen:
    - Productiefactoren: natuur, kapitaal en arbeid;
    - Productiecapaciteit.
  • Wat bepaalt het bbp?
    - Een verandering in de kwantiteit, kwaliteit en kosten van productiefactoren.
  • Werkloosheid:
    - Oorzaak: verandering productiefactoren (bijv. diepte-investeringen, loonkosten). consument)

Anticyclisch begrotingsbeleid

Hoogconjuctuur:

  • Omschrijving:
    - Opgaande fase in de economie;
    - Overbesteding (EV>PC).
  • Wat houdt een anticyclisch begrotingsbeleid in?
    - EV afremmen bijv. door de belastingen te verhogen, zodat de consumptie afneemt, of de overheidsinvesteringen te verminderen.
  • Gevolgen voor de overheidsbegroting:
    - Begrotingsoverschot;
    - Belastingontvangsten nemen toe;
    - Overbesteding neemt af.

Laagconjuctuur:

  • Omschrijving:
    - Neergaande fase in de economie;
    - Onderbestending (EV<PC).
  • Wat houdt een anticyclisch begrotingsbeleid in?
    -
    EV stimuleren bijv. doorbelastingen te verlagen, waardoor de consumptie stijgt, of door de overheidsbestedingen te vergroten.

Hoe kan de overheid deze bestedingen beïnvloeden in de tijden van crisis?

  • Gezinnen:
    - +C;
    - Belastingen verlagen.
  • Bedrijven:
    - +I;
    - Investeringen stimuleren.
  • Overheid:
    - +O;
    - Overheidsinvesteringen.
  • Buitenland:
    - E - M;
    - Exportsubsidies

Inverdieneffecten en uitbreiden effecten

Inverdieneffecten belasting omlaag —> besteedbaar inkomen omhoog —> C omhoog —> EV omhoog —> productie omhoog —> nationaal inkomen omhoog —> belasting omhoog
—> minder inkomsten overheid, maar uiteindelijk ook wel beetje meer inkomsten;
—> stijgende belastingontvangsten door een stimuleringsmaatregel;
—> het begrotingstekort neemt dus minder toe dan de initiële belastingverlaging (B) of extra overheidsbestedingen (O).

Uitverdieneffecten belasting omhoog —> besteedbaar inkomen omlaag —> C omlaag—> EV omlaag —> productie omlaag—> nationaal inkomen omlaag —> belasting omhoog
—> dalende belastingsontvangsten door een bezuinigingsmaatregel/lastenverzwaring.

Uitverdieneffecten belasting omhoog —> besteedbaar inkomen omlaag —> C omlaag—> EV omlaag —> productie omlaag—> nationaal inkomen omlaag —> belasting omhoog
—> dalende belastingsontvangsten door een bezuinigingsmaatregel/lastenverzwaring.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.