Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Consument & Producent

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1171 woorden
  • 3 april 2003
  • 84 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
84 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
CONSUMENT & PRODUCENT Hoofdstuk 1 – de klant Marktaandeel – afzet eigen merk Totale afzet van het product x 100% Zo kan ook het marktaandeel van de omzet worden berekend. Individuele reclame – een bedrijf maakt reclame voor zijn eigen merk. Hiermee beïnvloed je de behoeften en voorkeuren van de consument. Collectieve reclame – bedrijven maken samen reclame voor een bepaald product. Vraag – verband tussen de prijs en de gevaagde hoeveelheid. Ook spelen factoren als inkomen, behoeften, voorkeuren en prijzen van andere producten een rol. Verschuiven van de prijsvraaglijn kan komen door: - Prijzen van andere goederen veranderen - het aantal vragers veranderd - inkomen veranderd - behoeften en voorkeuren veranderen
elasticiteit – verband tussen oorzaak en gevolg. Prijselasticiteit van de vraag (Ev) – procentuele verandering vraag Q Procentuele verandering prijs P

Afzet – aantal verkochte goederen gemeten in hoeveelheden – het verkoopvolume
Omzet – waarde van de verkopen, afzet x prijs. De vraag is vaak inelastisch wanneer er veel behoeften of voorkeur naar is. Externe effecten – bijkomende effecten van productie en consumptie die niet in de prijs terugkomen. Men kan er last van hebben (sigarettenrook) of profiteren (mooi bloemenveld) Hoofdstuk 2 – De kosten Wanneer een bedrijf weet wat zijn afzet is en zijn kosten zijn kan hij winst berekenen bij een bepaalde prijs. Het verschuiven van de aanbodlijn kan komen door: - de productiekosten van het product veranderen - er is verandering in de kosten van grondstoffen en loonkosten - de natuurlijke omstandigheden veranderen - er zijn meer aanbieders van het product op de markt gekomen
break-even analyse – de verwachte opbrengst en kosten bij het maken en verkopen van een product. Constante kosten – de kosten los van de productieomvang - machinekosten - ontwikkelingskosten (testen) variabele kosten – deze hangen af van de productieomvang, kosten per product. - grondstofkosten - loonkosten
productiecapaciteit – maximale hoeveelheid die een bedrijf in een bepaalde periode kan produceren. Hoofdstuk 3 – De concurrentie Hoe meer concurrenten, hoe kleiner de macht van een bedrijf op de markt. Concurrentie tussen bedrijven is ook regionaal beperkt. Twee supermarkten dicht bij elkaar zijn elkaars concurrenten. Concrete markt – een markt waar men elkaar ontmoet. Abstracte markt – een markt waar men elkaar niet ontmoet. De functies van een markt: - de vragers en aanbieders komen bij elkaar - de prijs komt er tot stand - de markt ruimt, dat betekent dat men goed kan verkopen en kopen. Ruimt de markt niet dan moet de producent tegen lagere prijs verkopen. Homogeen – identieke producten, maakt voor de consument niet uit van welke aanbieder het komt
Heterogeen – verschillend van elkaar. Hierbij speelt reclame een belangrijke rol. Volkomen concurrentie houdt in dat er: - veel vragers zijn - veel aanbieders - homogene producten

Deze marktvorm komt bijna niet voor doordat de individuele aanbieder geen invloed heeft op de prijs. Ook is er bijna nooit sprake van echt homogene producten. Ook wel hoeveelheidsaanpasser genoemd doordat de producent niet de prijs kan bepalen maar wel de hoeveelheid. Monopolistische concurrentie: - veel vragers - veel aanbieders - hetrogene producten
Deze markt komt heel veel voor. De producenten hebben weinig invloed op de prijs, ze moeten rekening houden met wat de concurrenten doen. Deze markt is vooral de markt van kleding en schoenen. Oligopolie: - veel vragers - enkele aanbieders - homogene en heterogene producten
deze markt komt veel voor. Er is veel vrijheid in het vaststellen van de prijs maar er moet ook rekening gehouden worden met de concurrenten. 1 bedrijf kan de prijszettter zijn. Je hebt heterogene producten zoals koffie en computers en homogene producten zoals benzine. Monopolie: - veel vragers - 1 aanbieder
Deze marktvorm komt weinig voor. Een enkel voorbeeld is wel te noemen, de NS. Deze kan zelf de prijs vastzetten want ze hoeft met niemand te concurreren. Doorzichtige markt – is een transparante markt, de belangrijke gegevens zijn er helder en duidelijk te verkrijgen. Volledige mededinging en monopolie zijn goed te vergelijken. Monopolistische concurrentie is het minst doorzichtig. Marketingmix – bevat een aantal marketinginstrumenten die bedrijven kunnen gebruiken in hun concurrentiestrijd. De mix wordt gebruikt doordat men alle wapens in combinatie met elkaar kan worden toegepast: - de prijs – hoge of lage prijs, psychologische prijs, enz. - productbeleid – kwaliteit, service. Innovatie, vernieuwen en ontwikkelen. Productdifferentiatie, aanpassen aan verschillende doelgroepen. Het assortiment, nieuwe producten. - Promotiebeleid – aandacht trekken bij de consument door o.a. reclame en aanbiedingen. - Plaatsbeleid – (distributiebeleid) hoe komt het product bij de klant. In de winkel, aan huis, internet, enz. - Consumenten organisaties – geven voorlichting aan hun leden over producten en over rechten die je als consument hebt. Algemeen – Nederlandse consumentenbond. Specifiek – ANWB, Vereniging eigen huis. De consument krijgt meer macht doordat ze meer info krijgen. Ook worden ze geholpen door de organisaties als je in een juridisch conflict zit met een bedrijf. Hoofdstuk 4 – De prijsvorming Prijs – komt tot stand door vraag en aanbod. Als er meer wordt gevraagd dan aangeboden is er een vraagoverschot. De prijs stijgt. Evenwichtsprijs – vraag en aanbod zijn gelijk. Onvolkomen concurrentie – oligopolie, monopolie en monopolistische concurrentie komt door weinig aanbieders of vragers of door heterogene producten. Monopolist – moet niet te hoge prijs vragen hij verkoopt dan bijna niks. Hij moet rekening houden met substitutiegoederen, een goed dat een ander kan vervangen. Oligopolie – paar aanbieders. Oligopolie betekent letterlijk – de macht ligt in handen van enkelen. Er kan dan een prijzenoorlog ontstaan. Ook kan er onderling afspraken gemaakt worden – een kartel. Dat dringt concurrentie terug, deze zijn in Nederland verboden, alleen de boekenkartel is toegestaan. Schaalvoordelen – het produceren op grote schaal is veel voordeliger dan op kleine schaal. Dit is het voordeel van een kartel. Monopolistische concurrentie – veel rekening houden met de concurrent. De kleinhandel krijgt vaak adviesprijzen van fabrikanten – ze kunnen anders uitgesloten worden van levering. Ze kunnen ook overgaan in het heterogeen oligopolie als je als bedrijf een groot deel van de afzet in handen krijgt. Hoofdstuk 5 – De overheid De overheid – houdt zich bezig met de manier waarop prijzen tot stand komen, de mate van verkoop en houdt zich bezig met wat er verkocht wordt. - het heffen van belastingen en accijnzen - tegenhouden - verlagen van prijzen door subsidies – stimuleren - geven van voorlichting - stellen van kwaliteitseisen - verbieden van bepaalde producten. Bemoeigoederen – Dat zijn de goederen waar de overheid zich mee bemoeid de Merit goods zijn de producten die de overheid wil stimuleren. De demerit goods moeten worden afgeremd. Belastingen – belasting op inkomen, winst en vermogen zijn de directe belastingen. De BTW is indirecte belasting, zit op producten. De belastingen is het belangrijkste inkomen voor de overheid. Maximumprijs – bescherming consument. De overheid kan een evenwichtsprijs maatschappelijk onaanvaardbaar achten. Zij zal de prijs verlagen door een maximumprijs te geven die onder de evenwichtsprijs zal liggen. Minimumprijs – deze beschermt de producent. Als de evenwichtsprijs te laag is wordt de minimumprijs boven de evenwichtsprijs gelegd. Het aanbodoverschot wat dan ontstaat wordt door de overheid opgekocht. Warenwet – deze wet bepaald wat er in een product mag zitten en wat niet. Mededingingsbeleid. - Het bevorderen van de concurrentie. Het verbod op kartels, als de prijzen dan stijgen zullen de kleine bedrijven verdwijnen, dit maakt de bedrijven lui. Verder verbieden ze het verkopen van producten onder de kostprijs.

REACTIES

H.

H.

ik vind het egt vet cool! ik haal nu een dikke 10 dankzij jullie :D
kusssssjjjeesssss Henkieh!

16 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.