Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Markten deel 2

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Opdracht door een scholier
  • 6e klas vwo | 2734 woorden
  • 16 januari 2002
  • 88 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
88 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1: Markt en concurrentie O Economen zien de markt vrijwel altijd als een abstracte markt; het geheel van vraag en aanbod naar een bepaald product. O Een abstracte markt is vaak opgebouwd uit veel kleine concrete markten. O De paralelle economie en de levering van de collectieve goederen speelt zich buiten de officiele markt af. Belangrijke functies markt: O Prijsvorming; er komt een bepaalde prijs tot stand O Ruimende functie; aanbieders kunnen hun spullen verkopen en alle vragers kunnen iets kopen. (ruimt een markt niet, dan zal de prijs veranderen)
O Hoe groot de concurrentie op een markt is wordt bepaald door het aantal aanbieders en de aard van het product. O De marktvorm, die de omstandigheden weergeeft waaronder een onderneming moet werken, bepaalt het marktgedrag van die onderneming: de strategie die een ondernemer kiest in de concurrentieslag. O De marktvorm en het marktgedragleiden samen tot een bepaald marktresultaat; de hoogte van de tot stand gekomen prijzen, de omvang en kwaliteit van de productie en de hoogte van de winst. Hoofdstuk 2: Het dictaat van de markt (volkomen concurrentie) Centrale vraag H2: Welke hoeveelheid biedt een producent op een marktvorm met volledige mededinging aan, als aangegeven is: a) de op de markt bepaalde (evenwichts)prijs
b) de nagestreefde doelstelling
1. Maximale winst MO=MK
2. Zo groot mogelijke omzet zonder verlies (break even afzet GO=GTK) 3. Laagste kostprijs
c) zijn eigen kostenplaatje O Het verschil tussen de aanbodfunctie en de prijsafzetfunctie: Aanbodfunctie geeft het verband aan tussen de hoeveelheid die een producent wil aanbieden en de (markt)prijs. (valt samen met MK functie (boven de GVK)) Prijsafzetfunctie geeft aan welke hoeveelheid hij kan verkopen bij de verschillende prijzen. (wordt bepaald door vraaglijn en voor een monopolie valt deze prijsafzetfunctie samen met de vraagfunctie). O Bedrijfsevenwicht bij volledige mededinging. Dit is de situatie waarbij het aantal producenten constant blijft. Dus als er een nieuwe producent komt zal er een oude verdwijnen, omdat de prijs zakt, waardoor hij verlies maakt. Voor de individuele producent geldt dan dat hij bij 1 hoeveelheid zowel maximale winst heeft als kostendekking. Dus bij die q geldt: MO=MK als GO=GTK

Overheidsingrijpen in het marktmechanisme: 1. minimum/maximumprijs vaststellen. Gevolg = gevraagde hoeveelheid komt niet overeen met aangeboden hoeveelheid
2. prijsverhogende belastingen heffen of sjuist subsidie geven. Gevolg= prijs die de consument bepaald is niet meer gelijk aan de prijs die de producent ontvangt. Noodzakelijk aanvullende maatregelen om illegale handel te voorkomen: O Bij een maximumprijs = een aanbod tekort - producent meer subsidieren zodat ze ondanks de maximale prijs meer gaan aanbieden - distributiesysteem; het beparkte aanbod eerlijk verdelen - overheid gaat zelf produceren ¡´ bij minimumprijs(interventieprijs)=aanbodoverschot - overschot als overheid opkopen; opslaan of vernietigen - productiequota vaststellen/opleggen aan producent en bij overtreding een boete
Overheidsingrijpen: ¡´ evenwichtsprijs is te hoog; moeten consument beschermen via een minimumprijste ¡´ gebruik productie beinvloeden; ~stimuleren via subsidie; subsidies werken kostprijsverlagend (aanbodlijn verschuift naar beneden) ~afremmen via belasting; belastingen en heffingen werken prijsverhogend (aanbodlijn verschuift naar boven) (inkomsten overheid worden vergroot dmv belastingheffing/accijnzen) Afwenteling= producent probeert door de kosten van zijn product te laten stijgen de afnemer voor zijn verhoogde lasten (accijnzen) te laten betalen. Afwentelen op de afnemer. Rantsoenering= overheid damt de vraag in, door bv vergunningssysteem. Aanbod moet worden verdeeld over vragers. Oorzaken verschuiving collectieve aanbodlijn; (bij elke prijs gaat men meer of minder aanbieden ivm de oude situatie) - verandering in de productiekosten - wijziging aantal producenten
Er bestaat een positief verband tussen de prijs en het aanbod; hoe hoger de prijs hoe groter het aanbod. Er bestaat een negatief verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid; hoe hoger de prijs des te lager de vraag
Daar waar de collectieve vraaglijn en aanbodlijn elkaar snijden (qv=qa) komt de evenwichtsprijs (marktprijs) en de evenwichtshoevelheid tot stand. Kenmerken volledige mededinging/volkomen concurrentie: - individuele producenten hebben geen macht op de markt - prijs is een gegeven; komt op de markt tot stand - (homogeen product; producten die in de ogen van de koper (vrager) geen onderlinge verschillen vertonen.) - Vrije toe- en uittreding; elke producent kan gaan produceren en mag stoppen wanneer hij dat wil - Doorzichtige/transparante markt; alle vragers en aanbieders zijn op de hoogte van wat er op de markt gebeurt: hoeveel er verhandeld wordt en tegen welke prijs. O Producent kan de prijs niet zelf beslissen, maar heeft bij een vastgestelde prijs wel onbeperkte afzetmogelijkheden. O De concurrentie is zo fel dat de ondernemer met zijn prijs niet kan afwijken van de prijzen van de concurrenten. TO= p x q
GO= TO/q GO=p
MO= ∆TO/∆q (Bij markt volledige mededinging p=GO=MO. Prijsafzetlijn=horizontale lijn) (P=GO noemen we prijzafzetfunctie) TK= TVK+TCK
GTK=TK/q
GVK=TVK/q

GCK=TCK/q
GTK=GVK=GCK
MK=∆TK/∆q
TW=TO-TK
GW=TW/q GW= GO-GTK GW= P-GTK
Maximale winst: MO=MK
Winst stijging bij vergroting afzet: MO>MK (Bij volledige mededinging= MK de aanbodfunctie) Breakevenafzet= snijpunt GO-GTK of TW-lijn met q-as of TO lijn met TK lijn
Door meer aanbieders verschuift de collectieve aanbodlijn naar rechts; bij elk denkbare prijs wordt het aanbod groter. De vraaglijn blijft hetzelfde. Er zal een aanbodoverschot ontstaan > producent kan product niet kwijt > Gaat onderbieden > prijs daalt > aangeboden hoeveelheid daalt. Marktmechanisme=proces waarbij een prijsverandering zorgt voor een nieuw evenwicht tussen vraag en aanbod
Kosten worden gezien als alles wat nodig is om een onderneming draaiende te houden. Worden de kosten zo ruim opgevat dat er nog winst kan worden gemaakt spreekt men van Overwinst. Bij overwinst treden er nieuwe concurrenten toe, waardoor deze weer zal verdwijnen. Collectieve aanbodlijn verschuift naar rechts en de evenwichtsprijs daalt tot dat er geen winst meer is P=GO=minimum GTK
Bedrijfstakevenwicht= situatie waarin er geen overwinst is (en dus geen nieuwe ondernemers toetreden), noemt men bedrijfstakevenwicht

Collectieve aanbodlijn: O Stijgt de prijs dan zal het aanbod toenemen. De collectieve aanbodlijn verandert dan niet van richting, het is een verandering langs/over die lijn. O Door veranderende kosten kan de collectieve aanbodlijn ook verschuiven; loonsverhoging > producent berekent door in prijs> kosten per eenheid product stijgen> MK stijgen > prijzen worden verhoogd om winstmarge te behouden *gebeurt er iets met het aantal aanbieders dan verschuift de lijn naar rechts (toename) of naar links (afname) Als het aantal aanbieders verandert wordt erbij dezelfde prijs meer/minder aangeboden. *gebeurt er iets met de kosten dan verschuift de lijn naar boven (toename) of naar beneden (afname) Hoofdstuk 3:Productdifferentatie ( monopolistische concurrentie) Productdifferentatie: bedrijven proberen iets toe te voegen aan hun product, waardoor ze zich onderscheiden van hun naaste concurrenten, terwijl de producten in dezelfde behoefte voorzien. Andere marketinginstrumenten: O Promotiebeleid; reclame O Prijsbeleid; lokken v klanten door goedkope of psychologische prijzen O Plaatsbeleid; waar kun je je product het beste vekopen
Marketingmix=toepassen van de marketinginstrumenten gebeurt vaak in verband O Door heterogeniteit van de producten wordt de markt ondoorzichtiger en zijn (kleine) prijsverschillen mogelijk.=Monopolistische concurrentie O Monopolistische concurrentie lijkt zowel op een monopolie als op volledige mededinging, omdat: ~binnen de klantenkring van de producent hij de enige aanbieder is, zodat hij bepaalde grenzen aan zijn prijzen kan stellen en winst kan maken (zuivere monopolie= 1 aanbieder van een homogeen product) ~maar er kunnen ook nieuwe aanbieders toetreden en hem imiteren, waardoor ze een deel van zijn klanten en zijn winst zullen afpakken. Hierdoor zal dus de overwinst weer verdwijnen. Kenmerken monopolistische concurrentie: Marktgedrag: O Veel aanbieders *reclame
O Heterogeen goed *sevice O Vrije toetreding *prijs O Ondoorzichtig *productdifferentatie *kan in bepaalde mate prijs bepalen
Marktresultaat: winst op korte termijn, geen op lange. O Bij een markt van monopolistische concurrentie heeft elke onderneming een eigen prijsafzetfunctie en een eigen vraagfunctie. =deelmarkt O De prijsafzetlijn valt hierbij samen met de vraagfunctie O MO verlaagt prijzen> MO is gelijk aan GO(=P)-opbrengstdaling(als gevolg vd prijsdaling). De lagere opbrengst van het extra product zal het gemiddelde omlaag trekken, vandaar dat de MO-lijn sneller daalt dan de GO-Lijn. O De TO-lijn is een bergparabool
O MO is de eerste afgeleide van TO, namelijk
MO> 0 TO Stijgt
MO= 0 TO bereikt maximum
MO<0 TO Daalt Hoofdstuk 4: Machtsvorming (oligopolie) Voorwaarden waaraan voldaan moet worden wil een kartel succes hebben: O Een product moet voor gebruiker noodzakelijk zijn en nauwelijks vervangbaar door alternatieven O Een beperkt aantal aanbieders (oligopolie) O Een deelnemer aan het kartel moet zich aan de afspraken houden
Kartel=een afspraak/overeenkomst tussen ondernemingen met als doel de concurrentie te beperken dan wel uit te schakelen.(bijvoorbeeld OPEC) Soorten kartel: Afspraken over: Prijskartel Prijs
Hoeveelheidskartel Aangeboden hoeveelheid
Marktverdelingskartel Verdeling afzetgebied

Oglipolie= een markt waarop slechts een beperkt aantal aanbieders actief is, of waar een of meer aanbieders een duidelijk overheersende positie innemen O Aantal concurrenten is klein, kunnen en moeten elkaar goed in het oog houden, omdat het gedrag van de een, hele ingrijpende gevolgen voor de ander kan hebben. O Producenten zijn voortdurend bezig met innovatie, waardoor toetreding moeilijk is, omdat de andere producenten al veel verder zijn. O Er is sprake van heterogene producten; ze doen veel aan productdifferentatie O Een oglipolie bestijkt een deelmarkt van een product. O Kan wel zelf de prijs bepalen, maar moet rekening houden met concurrenten
Marktvorm (kenmerken): Marktgedrag: Marktresultaat: Heterogeen goed Reclame Prijsstarheid
Enkele aanbieders Service winstmogelijkheden
Toetreding moeilijk productdifferentatie
Prijsconcurrentie
Kartelvorming
Prijsstarheid= oligopolisten zullen niet snel hun prijzen veranderen, omdat het heel erg is als de rest niet meegaat
Prijzenoorlog=opeenvolging van prijsverlagingen, waardoor op het laatst nog maar 1 onderneming overblijft. Prijsleider= de oligopolist die de prijs bepaalt en de overigen zich hieraan houden
O Voor producenten is kartelvorming op de korte termijn gunstig; immers de winstgevendheid neemt door het beperken van de concurrentie toe. O Voor afnemers is het nadeling, omdat zij een hogere prijs betalen dan bij meer concurrentie. O Ondernemingen kunnen verstarren; niet meer in hoeven spannen voor handhaving concurrentiepostitie> innovatie neemt af O Nederlandse mededingingingswet= wet die toezicht op bedfrijfsconcentratie door overname en fusie mogelijk maakt. Toezicht wordt uitgeoefend door de Nederlandse Mededingingsautoriteit(Nma), een soort kartelpolitie
Kruisprijselasticiteit: Ek= % ∆QvA % ∆QvB ∆QvA x PB ∆PB QvA Hoofdstuk 5: Absolute macht (monopolie) Monopolist= als een producent als enige een bepaald product aanbiedt en iedere concurrentie afwezig is. De producent stelt zelf de prijs vast, we noemen hem daarom ook wel de prijszetter. Wettelijke monopolie= overheid heeft de productie bepaalde soorten goederen en diensten overgelaten aan 1 bedrijf. (ook een vorm is alleenrecht door octrooi) Nadelen monopolie volgens overheid: 1. Monopolist kan hoge prijzen vragen
2. Minder innovatie door wegvallen concurrentie, wat kan leiden tot inefficiency en verstarring. 3. Weinig keuzemogelijkheid consument

Natuurlijk monopolie= een bedrijf beschikt dmv, economische macht, al dan niet gepaard met overnames en fusies, over de hele markt. O Bij een monopolie komt de collectieve vraagfunctie/lijn overeen met zijn prijsafzetfunctie/lijn. P=GO=aq + b, waarbij a<0. Immers hoe hoger de prijs, hoe lager de afzet. Marktvorm (kenmerken): Marktgedrag: Marktresultaat: 1 aanbieder Winstmaximalisatie Maximale winst
Homogeen goed(monopolist kan evt. Ook variaties aanbrengen) Maximale omzet Meer afnemers
Toetreding moeilijk Kostendekking Lage kosten
Markt is doorzichtig (1 aanbieder) O TO is net als bij monopolistische concurrentie een berg-parabool en heeft de algebraische variant: TO= p x q= aq^2 + bq O Het verschil met monopolistische concurrentie is dat de prijsafzetlijn bij een monopolie overeenkomt met de collectieve vraaglijn. Bij monopolistische concurrentie heeft men slechts betrekking op een klein deel van de markt; het product is heterogeen een vervangbaar. Prijsdiscriminatie= een homogeen product wordt aan verschillende groepen afnemers voor een verschillende prijs op hetzelfde moment verkocht, zonder dat er een kostenverschil aan ten grondslag ligt. Dit komt voor als afnemersgroepen gescheiden zijn, jong en oud bijvoorbeeld. Prijsdiscriminatie is een vorm van prijsdifferentiatie. Redenen hiervoor zijn het halen van een hogere bezettingsgraad en een hogere winst. Hoofdstuk 6: Financiele markten O Waarde van geld wordt bepaald door de hoeveelheid goederen en diensten die je kunt kopen
O Geldontwaarding vindt plaats als de prijzen stijgen (inflatie) Nadelen inflatie: O Concurrentiepositie t.o.v. buitenland verslechtert (voor bedrijven) O Reele waarde vh inkomen en vermogen wordt minder
Oorzaken inflatie: O Overbesteding (vraag is groter dan productiecapaciateit> productie schaars>prijsstijgingen) O Stijging productiekosten ( lonen, rente, belastingen etc. Hoge kosten worden doorberekend in de prijs) O Wisselkoers daling van de eigen valuta (euro) Import producten van buiten eurogebied worden duurder
Bestrijdingsmogelijkheden inflatie: O Loonmatiging O Verlaging vd kostprijs O Stabiliseren wisselkoersen O Geldhoeveelheid in handen publiek beperken (bij overbesteding)
O Monetair beleid, de centrale bank. Kunnen: 1. wisselkoersen stabiliseren
2. rente verhogen/verlagen
3. ruimte geldmarkt vergroten/verkleinen= mogelijkheden die de bank heeft om extra credieten te verstrekken. Functies van geld: O betaalmiddel O ruilmiddel O rekeneenheid
Voorwaarden waaraan materiaal geld moet voldoen: O niet te vervalsen O duurzaam O handig in gebruik (klein) O nominale waarde groter dan intrinsieke waarde (=waarde vh materiaal) Wisselkoers: Waarde in Euro¡¦s daalt als de vraag kleiner is dan het aanbod. Chartaal geld=munten, biljetten (chatra = wet) Vermogen=het gespaarde geld
Ontpotten=geld opnemen van je spaargeld
Inkomen=wat iemand, uitgedrukt in geld of goederen/diensten, binnenkrijgt in een periode
Giraal geld=geld op een rekening, wat je direct kunt opeisen bij een bank (ookwel rekening-courant geneoemd) Krediet=vetrouwen in iemands betaalvermogen. Vrormen van krediet: 1. persoonlijke lening

2. hypotheek
3. doorlopend krediet
Koerswinst=het stijgen van waarde van een aandeel
Dividend=winstuitkering
Vermogensmarkt= het geheel van vraag naar aanbod van geld; het is een abstracte markt. Rente=de prijs die op de vermogensmarkt oto stand komt
Reele spaarbedrag= nominale spaargeld gecorrigeerd voor prijsontwikkeling
Liquide middelen:gelijk beschikbaar geld (chartaal + rekening-courant) Koopkracht= Nominaal inkomen Prijsindex O De banken trekken overtollig geld aan en lenen het geld uit daar waar een tekort bestaat. De Nederlandse Bank= DNB
Er is een wet die de banken oplegt een bepaald minimaal percentage aan chartaal geld aan te houden, zodat zij geen overmatige kredietverlening kunnen verstrekken. *banken kunnen door liquiditeit (=de verhouding tussen liquide middelen en uitstaande girale tegoeden wordt groter) hun kredietverlening uitbreiden. Branchevervaging=als men zich op elkaars terrein gaat begeven
Primaire banken=zijn geldscheppend. Zij kunnen meer krediet verlenen dan zij aan liquide middelen hebben aangetrokken. Secundaire banken=niet-geldscheppend. Zijn kredietbemiddelende banken, omdat zij nooit meer kunnen uitlenen dan het bedrag dat zij van de spaarderes hebben aangetrokken.
O Een belangrijk deel van het spaargeld van gezinnen komt via gedwongen premiebetaling terecht bij institutionele beleggers. = beleggers die voor hun ontvangen premies een optimale belegging op de vermogensmarkt zoeken. O De DNB voerde een monetair beleid= zorgen voor een stabiele koopkracht van de gulden O Nu is het het Europese monetair beleid, gevoert door het Europees Stelsel van centrale Banken (ESCB). Er is dus geen nationaal monetair beleid meer. Taken DNB: O Zorgen voor goede werking betalingsverkeer O Circulatiebank; het in omloop brengen van bankbiljetten O Toezicht op financiele instellingen; dat banken genoeg liquide blijven O Onafhankelijke positie politiek
Deflatie= daling vh prijsniveau *Inflatie is niet hetzelfde als geldontwaarding O Bekendste maatstaf inflatie in Nederland= consumenten prijsindex (CPI).= een maandelijks door het CBS gepubliceerd cijfer, dat een een gewogen gemiddelde prijsindexcijfer van een pakket goederen en diensten zoals dat door een huishouden wordt aangeschaft is. O Het CBs verricht een budgetonderzoek=onderzoek hoe het gemiddelde huishouden zijn budget besteedt.
O Inflatiecijfers zijn voor iedereen anders, omdat iedereen een ander bestedingspatroon heeft. Inflatierisico=het risico dat iemands koopkracht van het geld dat hij ontvangt minder is dan hij tevoren verwachtte. Het risico is groter naarmate de periode waarvoor het inkomen is vastgelegd verder in de toekomst ligt.(bv met pensioenen) O Pensioenen zijn tegenwoordig geindexeerd; ze stijgen met met de prijzen mee en zijn daarmee waardevast O Loontrekkers kunnen ook last hebben van inflatie; in een CAO staat toch hun nominale loon voor enkele jaren vast. O Ook Reele winsten kunnen onder druk komen te staan van inflatie; die zorgt voor duurdere grondstoffen of andere kostenstijgingen, waardoor de kosten weer doorberekent moeten worden in de kostprijs. Winstmarge daalt dus. O Voor bedrijven die sterk met het buitenland concurreren is de inflatie ook van belang; het is dan belangrijk of de inflatie van het eigen land afwijkt van de inflatie in de andere landen.> *als het hoger is dan verslechterd hun concurrentiepositie. O Ook is het voor ondernemingen door inflatie moeilijker om hun kosten, opbrengsten en winsten te voorspellen.
O Inflatie schept een sfeer van onzekerheid in de economie; dit kan de bereidheid tot investeren aantasten. O Oppotten is in tijden van inflatie onaantrekkelijk, als je je liquide middelen aanhoudt zie je ze sterk in reele waarde verminderen. O Mensen die geld lenen zijn wel beter af; hun bedrag geleende geld neemt in reele waarde af. O Inflatie stimuleert koopgedrag; de consument wil eventuele verdere prijsstijgingen voor zijn. Er wordt minder gespaard. De toenemende consumptie doet de vraag naar goederen stijgen, wat bij gelijkblijvend aanbod kan leiden tot nog meer prijsstijging. Oorzaken inflatie: O Bestedingsinflatie; vraag naar goederen overtreft productiecappaciteit> tekort aan kapitaalgoed, arbeidskrachten>lonen+prijzen producten stijgen>inflatie O Kosteninflatie; Loon, pacht, huur etc. vormen inkomen voor de leveranciers, maar kosten voor de ondernemer. Als deze aanbieders van productiefactoren een machtspositie hebben kunnen zij hun prijzen en daarmee de kosten voor de ondernemer verhogen. Deze berekenen kostenstijgingen door en inflatie is het gevolg. Loonstijging:
O Een onderneming die wordt geconfronteerd met een stijging van de brutolonen die groeter is dan de stijging vd arbeidsproductiviteit moet kiezen: 1. Doorberekening stijging in verkoopprijs (dit zorgt voor stijging prijsniveau, werknemers willen meer loon=spiraal) 2. Genoegen nemen met kleinere winstmarge
Rentestijging: Voor een onderneming die rente moet betalen over het vreemd vermogen, zijn rente kosten die in de kosteprijs worden opgenomen. Stijging overheidstarieven: Verhoging werkgevers premies worden afgewenteld, vooral bij indirecte belastingen (BTw, accijns) Stijging invoerprijzen: De grondstoffen worden duurder= meestal buitenlandse oorzaak=geimporteerde inflatie *stijging ingevoerde producten kan ook door wisselkoersdaling, waardoor valuta minder waard is O Winstinflatie; monopolisten kunnen kun prijzen makkelijk verhogen, om zo een grotere winst te behalen
EMU= Europese en monetaire Unie
Zwevende wisselkoersen=het vrije spel van vraag en aanbod bepaalt de wisselkoers O Een invoer van goederen leidt tot een vraag naar vreemde valuta en een aanbod van de eigen valuta. O Uitvoer van vraag naar goederen leidt tot een vraag naar eigen valuta en een aanbod van vreemde valuta. O Een belangrijk deel van vraag en aanbod van valuta komt van de beleggers; belggen doe je in een gebied waar de rente hoog is en niet waar hij laag is. O Waar de rente hoog is zal de wisselkoers stijgen O Waar de rente laag is zal men gaan lenen
O Koersrisico=risico dat de wisselkoers verandert (door zwevende wisselkoersen) O Zwevende wisselkoersen werken ook door in de prijzen van de geimporteerde producten, en leiden tot instabiliteit van het binnenlandse prijsniveau., wat weer invloed zal hebben op de wisselkoers. O In de EMS= Europees monetair stelsel werd vastgesteldtussen welke marges de koersen van de lidstaten mochten zweven
Convergentie van economien= dat economien naar elkaar toegroeien O Voordeel van Emu is dat binnen de eurozone de welvaart zal toenemen, de wisselkoersschommelingen zijn voor een groot deel uitgeschakeld. Handel zal een extra stimulans nemen, immers de concurrentiepositie zal niet meer door wisselkoersen beinvloed worden. Ook is er geen sprake meer van omwisselingskosten en de prijzen zijn beter te vergelijken. O Tegenstanders vinden dat een belangrijk monetair middel is uitgeschakeld O Het belangrijkste doel van de europese samenwerking is het bevorderen van de handel, werkgelegenheid, en daarmee de welvaart binnen de EU. Ook vormen zij nu een handelsblok wat beter kan concurreren tegen Japan en VS. De ECB voert een:
O Geldhoeveelheidsbeleid; probeert geldhoeveelheid in handen burgers en bedrijven te beteugelen.

REACTIES

T.

T.

Leuk man

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door deze scholier