Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Leerdoelen Hoofdstuk 2 en 4

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 4e klas vwo | 1836 woorden
  • 4 september 2008
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Leerdoelen ANW Hoofdstuk 2 en 4
Hoofdstuk 2 Techniek

2.1 Cassettes en cd’s
1. Je kunt uitleggen wat de natuurkundige basis van geluid/tonen is.
Een toon/geluid zijn trillingen in lucht, die door je hersenen om worden gezet in herkenbare signalen.
2. Je kunt aangeven welke facetten aan tonen onderscheiden kunnen worden (toonhoogte, geluidssterkte, amplitude/uitwijking, frequentie, trillingstijd).
Toonhoogte: hoog/laag
Geluidssterkte: hard/zacht

Amplitude: veel/weinig
Frequentie: hoog/laag
Trillingstijd: lang/kort
3. Je weet iets over de ontwikkeling van verschillende beeld- en geluidsdragers.
Eind 1800, begin 1900: uitvinding grammofoonplaat (bakeliet) door Edison & Berliner
1935: cassette bandje
1948: IP vinyl
1982: compact disc (Philips)
Chip- mp3
4. Je kunt uitleggen hoe het opnemen en afspelen van geluid op een cassettebandje in zijn werk gaat.
Opnemen: een microfoon zet geluid om in een elektrisch signaal, een spoel in de opnameknop zet dit signaal op de band door een magnetisch patroon erop te zetten, die wisselend is sterkte en richting.
Afspelen: een spoeltje in de weergaveknop zet het patroon om in een elektrisch signaal, de luidspreker maakt daar geluid van.
5. Je kunt uitleggen wat bedoeld wordt met het digitaliseren van een continu/analoog signaal en dat de overeenkomst tussen een continu en een digitaal signaal groter wordt naarmate de bemonsteringsfrequentie hoger wordt.

Digitaliseren van een analoog signaal heet bemonsteren (zie opdracht L van de verdieping)
Als de bemonsteringsfrequentie hoger wordt gaat er minder informatie verloren dus wordt ook het digitaal signaal groter.
6. Je kunt op papier een analoog signaal digitaliseren.
(Zie verdiepingsstof L)
7. Je weet wat het nut is van digitaliseren en je weet hoe een digitaal signaal op een cd wordt vastgelegd.
Nut van digitaliseren: het discrete signaal wordt omgezet in een digitale code (enen en nullen) op basis hiervan wordt een patroon van gaten in het oppervlak wordt gebrand.
8. Je weet wat er bij het afspelen van een cd gebeurt.
In een cd zitten allemaal putjes en om die af te lezen wordt gebruik gemaakt van een laser. De laser tast de cd af en daardoor is er geen direct contact met de cd nodig.. De straal van de laser komt samen in 1 punt, daardoor: 1 spoor tegelijk. Alleen het licht dat in het putje valt kaatst terug in de ontvanger en dat licht wordt omgezet in geluid.
9. Je kunt uitleggen waarom het afspelen van een cd een sterieler (minder natuurlijk) geluid oplevert dan het afspelen van een cassette of een plaat.
Bij een cd is het geluid bemonsterd, er gaat informatie verloren.

10. Je weet wat het verschil is tussen de sporen van een cd en de groeven van een plaat.
Cd: sporen zijn putjes, heeft een beschermlaag.
Grammofoonplaat: de groeven zijn streepachtig en dikker, door de naald kunnen groeven nog dieper worden.
Cassettebandje: magnetische deeltjes.
11. Je kunt uitleggen om welke 2 redenen een cd veel minder schadegevoelig is dan een plaat.
· En cd heeft een beschermlaag waardoor vuil en kleine krasjes niets uithalen, want de laser kijkt dan alleen naar de puntjes.
· Bij een cd is er geen direct contact tussen de cd en de cd-speler, de laser zorgt voor de ‘geluidsoverdracht’.
12. Je weet iets van de manier van vastleggen van informatie m.b.v. andere cd-toepassingen, zoals cd-rom, dvd, minidisc en mp3.
Op cd-roms (read only memory) kan je alleen de informatie op het schijfje aflezen, niet veranderen.
13. Je kunt uitleggen waarom het kopiëren van cd’s een ernstig probleem vormt.
Liefhebber hoeven niet meer zelf dure muziek aan te schaffen maar kunnen het zelf downloaden/kopiëren en branden. De uitgevers verdienen hier niets aan.
14. Je weet hoe informatie op een harde schijf van een computer wordt opgeslagen.

Door bemonsteren. Gegevens die op de harde schijf zijn opgeslagen, blijven over het algemeen minstens 10 jaar intact. Een vuistregel is dat bij iedere 10 graden hogere temperatuur de levensduur halveert.
15. Je weet wat het WWW is en hoe het globaal in elkaar zit.
De term wereldwijde web (Engels: world wide web) wordt vaak gebruikt om het gedeelte van internet aan te duiden dat met een webbrowser bekeken kan worden, meestal specifiek HTML-pagina's en XHTML-pagina's. Het wordt ook gebruikt om het internet zelf aan te duiden. Het woord 'web' geeft aan dat de structuur van het web die van een groot netwerk is.
De uitvinding van het wereldwijde web wordt toegeschreven aan de Engelsman Tim Berners-Lee en de Belg Robert Cailliau.

2.2 Toilet en Riolering

1. Je kunt uitleggen wat de rol van de aanleg van toiletten en riolering vervult in het terugdringen van ziektes.
Eerst woonden er veel mensen in 1 huis, er was geen hygiëne en geen schoon drinkwater. Na de aanleg van toiletten en rioleringen werd het een stuk hygiënischer waardoor de bacteriën zich niet snel kunnen verspreiden.
2. Je kunt uitleggen wat bedoeld wordt met mechanische, biologische en chemische zuivering in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, je kunt aangeven hoe dit in zijn werk gaat en welke bestandsdelen bij elk van deze bewerkingen uit het afvalwater verwijderd worden.
Mechanische zuivering: grof afval wordt verwijderd door middel van zeven en bezinken met behulp van roosters.
Biologische zuivering: je maakt gebruik van eigenschappen die organismen van nature hebben. Afvalstoffen worden afgebroken met behulp van bacteriën.
Chemische zuivering: na de zinktank, waarin ijzersulfaat/ijzerchloride gaat dat zich aan de anorganische stoffen bindt. Samen met zand en bacteriën vormt zich ontreinigt slib. Dit wordt tegenwoordig verbrandt in biomassa-installaties.

Defosfatering van afvalwater: ijzerchloride wordt toegevoegd aan het afvalwater, vervolgend lost het op. Het water bevat ijzer-, chloor- en fosfaat-ionen deze laatste wil je eruit halen. Fosfaat en ijzerionen vormen ijzerfosfaat

3. Je weet welke stoffen niet uit afvalwater verwijderd kunnen worden.
Chloorionen en ijzerfosfaat kunnen niet uit het afvalwater verwijderd worden. Chloorionen en fosfaationen worden aan het afvalwater toegevoegd omdat er anders teveel fosfaationen in het water zit. Deze fosfaationen halen het zuurstof uit het water. (chloorionen zitten al in het water)
4. Je kunt uitleggen waarom afvalwaterzuivering een vorm is van klassieke biotechnologie.
Klassieke biotechnologie betekend dat je de natuur zijn gang laat gaan zonder iets toe te voegen of te verwerken. De afvalwaterzuivering gebeurt vooral door zeven en bezinken en het toevoegen van (natuurlijke) bacteriën.
5. Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen mechanische en elektronische techniek.

2.3 Techniek op menselijke maat

1. Je kent de term gebruiksvriendelijkheid en je kunt voorbeelden noemen van
gebruiksvriendelijke ontwerpen.
Een gebruiksvriendelijk voorwerp is een voorwerp die met gemak gebruikt kan worden. Bijvoorbeeld een stoel die lekker, comfortabel en op goede hoogt zit. Een tafel die de juiste maten heeft en van het (naar mijn mening) juiste materiaal is gemaakt. Dit verschilt vaak van persoon.
2. Je weet wat percentielen zijn en je kunt percentieltabellen met m.b.t. ontwerpen
aflezen.

P staat voor percentiel, een woord om aan te geven in welk 100e deel van de gemeten waarden een maat ligt. Bijvoorbeeld in het 45e percentiel is bekend dat 45% van de Nederlanders een kleinere lengte of breedte heeft.
3. Je weet waarom er vaak spanning bestaat tussen economie en ergonomie.
Elke ondernemer wil natuurlijk dat zoveel mogelijk mensen in zijn producten geïnteresseerd zijn. Tegelijk zal hij zich afvragen of de extra kosten van een ergonomische ontwerp wel terugverdiend word door een extra omzet.

2.4 Ontwerpen

1. Je kunt aan de hand van voorbeelden laten zien hoe wetenschappelijke ontdekkingen leiden tot de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde producten.
Ontwerpers zijn voortdurend bezig om nieuwe producten te bedenken en bestaand en te verbeteren. De uitvinding van de chip zorgde ervoor dat de computers steeds kleiner en krachtiger worden, ze werden compacter en veelzijdiger.
2. Je weet wat er bedoeld wordt met functionele, ergonomische, milieukundige, vormgevings- en financiële ontwerpeisen en aan de hand van voorbeelden laten zien hoe deze verschillende eisen een ontwerp bepalen.
Functionele ontwerpeisen: Welke taken moet het apparaat kunnen uitvoeren.
Ergonomische ontwerpeisen: Hoe gebruiksvriendelijk moet het apparaat zijn en met welke verschillen tussen mensen moet het rekening houden.
Milieukundige ontwerpeisen: Hoe zwaar mag het apparaat het milieu belasten.
Vormgevingseisen (design): welke vorm en kleur moet het ontwerp krijgen.
Financiële ontwerpeisen: hoeveel mag het kosten.
3. Je kunt aan de hand van voorbeelden laten zien dat ontwerpers ook een algemene culturele invloed hebben.

Je moet je eigen keuzes verdedigen en je moet ook breed geïnteresseerd zijn, want je krijgt in de loop van het ontwerpproces met heel veel verschillende mensen te maken.
4. Je weet wat een octrooi is en hoe dit tot stand komt, je kent de termen nieuwheidonderzoek, industriële toepasbaarheid, monopolie en patent.
Octrooi: aanvraag voor een nieuwe uitvinding waardoor niemand onder zijn naam hetzelfde kan uitbrengen. Je kunt een octrooi aanvragen bij het Bureau voor de industriële eigendom.
Nieuwheidonderzoek: onderzoek om te kijken of het product/de uitvinding echt nieuw is en niet al eerder gebruikt.
Industriële toepasbaarheid: het product moet toepasbaar zijn in de industrie (dit is een eis!)
Monopolie: alleenrecht, je mag zelf weten wat je met je product/uitvinding doet.
Patent: een recht dat toegekend is aan een uitvinder om zijn uitvinding alleen te mogen exploiteren.
5. Je weet globaal wat de rechtsgevolgen van een octrooi zijn.
Zolang de aanvrage nog in verlengingsstadium verkeert (maximaal 1.5 jaar in NL) heeft de aanvrager van octrooi nog geen recht op alleenrecht over zijn product/uitvinding (iemand die in deze periode handelingen verrichten die overeenkomen met het octrooi, kan in deze periode niet hard juridisch aan worden gepakt.
Zodra een octrooi verleend is heeft de aanvrager alleenrecht voor de handelingen, hij kan het toepassen en uitlenen. Hij kan ook een ander verbieden om handelingen te verrichten die in het octrooi staan.

Hoofdstuk 4 Produceren

4.1 Jam maken
1. Je weet wat bedoeld wordt met industrialisatie en het ‘opschalen’ van een proces.

Industrialisatie: het vergroten van de productie door middel van machines.
Opschalen: als je grote hoeveelheden wilt produceren, moet je alles vergroten.
2. Je kunt productieprocessen in blokschema’s weergeven.

3. Je weet waartoe additieven in het algemeen dienen en waarvoor de volgende additieven in het bijzonder dienen:
Additieven: toevoegingen om het product aantrekkelijker te maken, verloop van productie te bevorderen.
Kleurstoffen: kleur geven aan een product.
Geurstoffen: geur geven aan een product.
Smaakstoffen: smaak geven aan een product.
Emulgatoren: stof bij elkaar houden.
Anti-oxidanten: zorgen dat de stof niet verkleurd of bederft.
Smaakversterkers: smaak beter laten uitkomen.
Voedingszuren:
Stabilisatoren:
Conserveermiddelen:
Anti-klontermiddelen:
Zuurteregelaars: deze houden de zuurtegraad constant
4. Je weet wat de functie is van de Warenwet.
Warenwet: een product moet aan bepaalde eisen voldoen - Vruchtenproductenbesluiten.

4.2 Een miljoen colablikjes

1. Je weet waar blikjes van gemaakt zijn en waarom de binnenkant van de blikjes met tin bekleedt is.

Blikjes zijn gemaakt van staal en aluminium, ze worden vertint om het oxideren te voorkomen (niet rotten, verkleuren enz.).
2. Je kunt globaal het productieproces van staal en ijzer beschrijven.
Zie velletje met aantekeningen.
3. Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een batchproces en een continu proces en je kunt van elk een voorbeeld geven.
Batchproces: proces met onderbrekingen (staalproductie).
Continu proces: proces die zonder onderbrekingen doorgaat (waterzuivering).
4. Je weet welke milieueffecten de staalproductie heeft.
Voor het milieu is een blikje schadelijk, het roest langzaam weg en de metalen komen dat in het milieu - schadelijk.
5. Je kunt beschrijven hoe blikafval verwerkt wordt.
Magneet - ijzer, elektrische stroom in ontginningsbad - tin, - schrootfabriek

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.