Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Geschiedenis van de Verenigde Staten

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 6807 woorden
  • 1 december 2006
  • 41 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
41 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 10: Geschiedenis van de Verenigde Staten: Paragraaf 1: Indianen: Verschillende stammen van indianen: het bekendste zijn de stammen die van jacht leefden. Zij woonden in wigwams of tipi’s en hadden geen vaste verblijfplaats. Er waren ook stammen die van landbouw leefden en een vaste verblijfplaats hadden. De meeste stammen werden bestuurd door een raad van de oudere en dapperste mannen. Andere stammen werden door een enkele leider aangevoerd. En er waren ook stammen die meer democratisch werden bestuurd. In sommige stammen hadden mannen en vrouwen evenveel te zeggen. Overeenkomsten tussen de stammen: - de indianen geloofden dat alles in de natuur door de goden en geesten werd geregeld. De aarde zagen zij als een goddelijke moeder die voor planten en vruchten als voedsel zorgde. Zij geloofden dat dieren een grote macht bezaten. - de indianen kenden geen particulier bezit van het land. De zon, de lucht, het water, de planten en de dieren waren goden of het werk van goden. - Alle stammen wisten goed gebruik te maken van de natuur - De indianen waren trouw aan hun stam. Paragraaf 2: Ontstaan van de Verenigde Staten: Europeanen kwamen naar Amerika met wapens waartegen de indianen niks konden doen. Met hun pijl en boog stonden ze machteloos tegenover de geweren en kanonnen van Europeanen. In Noord-Amerika vestigden zich vooral Spanjaarden, Engelsen en Fransen. Maar ook uit andere West-Europese landen kwamen kolonisten. De Fransen namen het huidige Canada als kolonie in bezit. In de 18de eeuw verloor Frankrijk Canada aan de Engelsen en Louisiana aan de Spanjaarden. In 1774 kwamen de dertien Engelse koloniën in Noord-Amerika in opstand tegen Engeland. Ze riepen de onafhankelijkheid van hun land uit. Onder leiding van generaal Washington versloegen zij de Engelsen. In 1787 kwam een grondwet tot stand. In het bestuur van de VS werd een scheiding van de macht ingevoerd in een uitvoerende, wetgvende en een rechtsprekende macht. De 3 machten controleren elkaar en moeten ervoor zorgen dat niet een persoon alle macht in handen krijgt. De 3 machten houden elkaar op de volgende manier in evenwicht: - De uitvoerende macht ligt bij de president. Als president heeft hij het recht om wetten die

door het Congres worden aangenomen, te verbieden(vetorecht). - De wetgevende macht ligt bij het Congres. Het Congres bestaat uit de Senaat en het Huis van Afgevaardigden. In de Senaat zitten van iedere staat twee afgevaardigden. In het Huis van Afgevaardigden is iedere staat vertegenwoordigd naar het aantal inwoners. De afgevaardigden in het Congres worden rechtstreeks door het volk gekozen. - Het Congres keurt de wetten goed of af. Daarnaast kan het Congres de president in de staat van beschuldiging stellen en afzetten. - Alleen het Congres heeft het recht de oorlog aan een land te verklaren. - De rechtsprekende macht is in handen van de rechters. De hoogste rechtbank is het Hooggerechtshof. Dat bestaat uit negen rechters die door de president, na goedkeuring van de Senaat, voor het leven worden genoemd. - De regering van de Unie is slechts bevoegd op het gebied van de buitenlandse en de economische politiek. In de grondwet werden de volgende rechtenvoor iedere Amerikaanse burger vastgelegd: - De vrijheid de godsdienst te belijden die men wilde - De vrijheid zijn mening in het openbaar te uiten - De vrijheid de regering te vragen bepaalde maatregelen te nemen - De vrijheid te vergaderen - Het recht op een rechtszaak als men was gevangen genomen - Het recht wapens te dragen om zichzelf te beschermen
In de grondwet was niet vastgelegd dat alle burgers het recht hadden te kiezen en gekozen te worden. In de grondwet mochten geen veranderingen worden aangebracht, mar wel aangevuld => amendementen. De 2 grote partijen die sinds ongeveer het midden van de 19de eeuw tegenover elkaar staan, zijn de Democraten en de Republikeinen. Een belangrijk punt van verschil in de moderne tijd: de Democraten willen de macht van de president en zijn ministers vergroten, de Republikeinen willen een zo groot mogelijke macht voor de afzonderlijke staten. Eens in de 4 jaar kiezen de Amerikanen boven de 18 jaar een president. Deze verkiezingen wordt in 2 gedeeltes gehouden: - Eerst kiest elke partij een eigen kandidaat. Deze verkiezingen worden voorverkiezingen genoemd. De kandidaat die de voorverkiezingen binnen zijn partij wint, wordt door de partij als haar presidentskandidaat aangewezen. - De presidentsverkiezingen wordt gehouden op de eerste dinsdag in november. Iedere staat heeft een aantal kiesmannen. Staten met meer inwoners hebben ook meer kiesmannen. Het totaal aantal kiesmannen is even groot als het aantal vertegenwoordigers in het Congres. De presidentskandidaat die in een staat de meeste stemmen krijgt, krijgt alle kiesmannen van die staat. De verliezer krijgt dus geen enkele kiesmannen verovert, wordt de nieuwe president. De president mag 4 jaar in het Witte Huis in Washington wonen. Van daaruit kan hij samen met zijn ministers het land besturen. Paragraaf 3: uitbreiding naar het Westen ten koste van de Indianen: Als de bevolking van een territorium opgelopen was tot 5000 stemgerechtigde mannen, mocht de bevolking zelf een wetgevende lichaam kiezen. De Unie bleef de gouverneur benoemen. Nam de bevolking toe tot 60000 vrije inwoners, mocht zij en grondwet opstellen. Na goedkeuring door het Congres werd het territorium als nieuwe staat toegelaten. De mensen die naar het westen trokken, werden pioniers genoemd. Het gebied waar zij naartoe trokken, noemde men frontier: het grensgebied tussen het oude e het nieuwe land. Henry Knox vond dat ze in plaats van de indianen uit te roeien, hen zou moeten proberen te maken tot een beschaafd volk. In de eerste helft van de 19 de eeuw tekenden de meeste stammen onder dreiging van een oorlog verdragen. Daarbij deden ze afstand van hun grond gebied in ruil voor grond in Oklahoma. Pas na een lange en bloederige oorlog werden de Seminoles in de moerassen van Florida verslagen. Al spoedig bleek dat de verdragen voor de Indianen weinig waard waren. Miljoenen immigranten kwamen in de tweede helft van de 19de eeuw de VS binnen. Boeren trokken met huifkarren steeds verder naar het westen op zoek naar nieuwe landbouwgronden. Spoorlijnen werden aangelegd, steden werden gesticht. Grote Indiaanse stammen (Sioux, Comanchen, Apachen) werden bedreigd. De Indianen begonnen een uitzichtloze oorlog. Eenmaal wisten Indianen te winnen, tijdens de Battle of the Little Big Horn. Voor Indianen bleef weinig anders over dan zich door de blanke regering in reservaten te laten plaatsen. Voor deze reservaten werden stukken grond ter beschikking gesteld. Met die grond viel meestal weinig te beginnen. En als blanken grond van de Indianen wilden hebben, werden de Indianen verdreven, ook uit verschillende reservaten. Indianen die zich aan de blanke samenleving wilden aanpassen, kregen hiertoe meestal geen kans. In de reservaten was het voor de Indianen niet mogelijk hun cultuur volledig te behouden. Hun leiders verloren hun macht aan blanke ambtenaren die door de regering in de reservaten werden aangesteld. Gepoogd werd de taal, de godsdienst en de gewoonten van de Indianen te veranderen. Paragraaf 4: Tegenstellingen leiden tot burgeroorlog: Noorden Zuiden
Werk & regering - er waren boerderijen, en industrie nam snel toe. - De mensen wilden dat de regering de industrie beschermen ( invoerrechten heffen op buitenlandse industrieproducten> Engelse producten) - er was weinig industrie, wel akkerbouw en veeteelt belangrijk, leverde meer katoen dan de rest van de wereld( grootse deel oogst> Engeland in ruil voor andere producten) - geen behoefte aan invoerrechten heffen
Werkkrachten - vrije arbeid, vrijheid was in
onderste laag van de
bevolking niet groot> moesten hard en lang werken
voor weinig geld - niemand was bezit van een
ander, men was vrij om te
gaan waar hij wilde - deel van de bevolking wil dat
slavernij wordt afgeschaft en
andere deel wil uitbreiding
verboden. - op de plantages werkten slaven - zuiden was niet eens met afschaffing of verbod van uitbreiding van slavernij
Politiek - waren voor een grote macht

van de centrale regering in
Washington - wilden de afzonderlijke staten veel macht laten behouden
Aan het einde van de 18 de eeuw hadden mannen als de presidenten Washington en Jefferson al tegen de slavernij gepleit. Eli Whitney vond de cottingin uit, een machine waarmee men de katoenpluis machinaal kon ontzaden. De productie van katoen ging zeer snel omhoog. Er waren meer slaven nodig op de plantages. Jefferson wist in 1808 als president nog wel de afschaffing van de slavenhandel te bewerkstelligen. Maar sindsdien ontstond een illegale handel vanuit Afrika en het Caribisch gebied. Bijna alle Afrikanen waren slaaf, een klein aantal in elke staat leefde echter als vrije mensen. In het noorden werd een nieuwe partij opgericht (1854), de Republikeinse. Deze partij sprak zich duidelijk tegen de uitbreiding van slavernij. Sinds 1833 was een anti-slavernijvereniging onder leiding van William Lloyd Garrison actief. Vanaf 1831 gaf hij een eigen blad uit “The Liberator”, waarin hij zijn opvattingen kenbaar maakte. Garrison en zijn aanhangers werden abolitionisten genoemd, omdat zij streefden naar afschaffing van de slavernij (blanken + zwarten lid). Leden van de vereniging hielpen slaven ontsnappen. Een van de fanatiekste abolitionisten, John Brown, probeerde een opstand in het zuiden te ontketenen. In 1857 bepaalde het Hooggerechtshof dat zwarten geen burgers, maar ‘articles of merchandise’ waren en daarom geen klacht konden indienen. Presidentsverkiezing van 1860> Republikein Lincoln president> zuidelijke staten niet eens hiermee en besloten uit de Unie van de VS te stappen en een eigen staat te vormen > noordelijke staten waren hier fel tegen > gevolg was een burgeroorlog. Zuiden had de bekwaamste legeraanvoerders. Noorden had veel meer inwoners, groter leger en meer natuurlijke hulpbronnen. Ook kon het met de vloot een blokkade van het Zuiden uitvoeren. Op 9 april 1865 gaf de Zuidelijke opperbevelhebber Lee zich over aan Grant, de opperbevelhebber van het Noorden. Vijf dagen later werd Lincoln vermoord door een aanhanger van het Zuiden, die zo zijn naam wilde vereeuwigen.> Licoln was altijd redelijk en gematigd. Veel ontvluchte slaven bleken een goede hulp voor de Noordelijke troepen. Een algehele invrijheidsstelling zou de Zuidelijken in het eigen kamp waarschijnlijk extra moeilijkheden bezorgen. Het afschaffen van de slavernij was dus zuiver een militaire maatregel. Pas in 1865 zou in het 13de Amendement op de grondwet alle slaven in de VS de vrijheid gegeven worden. Paragraaf 5: Segregatie en industrialisatie: Veel blanke zuidelijken waren tegen de aanwezigheid van zwarten in het bestuur. Met oneerlijke middelen gingen zij de zwarten verhinderen te stemmen door een aanvulling op de grondwet: kiezers moesten in staat zijn te lezen, te schrijven en de grondwet te begrijpen > Ku Klux Klan…gewelddadig. Eind 19de eeuw voerden zuidelijke staten nieuwe wetten in om de zwarte bevolking van de blanke te scheiden. Dit wordt segregatie genoemd. Spoorwegen, wachtkamers, trams, parken, scholen en andere gelegenheden werden voor blanken en zwarten gesplitst. In 1908 stichtten zwarten de National Association for the Advancement of Coloured People (NAACP). Die beweging vond dat een zwarte pas economisch onafhankelijk kon worden als hij gelijke rechten had. De NAACP wilde haar doelen langs vreedzame weg bereiken. De schade werd hersteld en er ontstonden weer handelsbetrekkingen tussen noord en zuid. Op industrieel gebied ontwikkelden de VS zich zeer snel tot een van de belangrijkste staten in de wereld. Socialisten en communisten kregen weinig aanhang van de bevolking. Dat had vermoedelijk met de volgende omstandigheden te maken: - In de VS was de verdeeldheid onder de arbeiders veel groter dan in Europa > blanken wilden niet samenwerken met de zwarten. Tussen 1860-1920 kwamen veel immigranten binnen die werk wilden, hoe slecht ze ook betaald zijn. - In de VS hadden de arbeiders meer hoop op een betere toekomst dan in Europa. - In de VS ijverden niet-socialistische organisaties en personen met succes voor hervorming en sociale wetgeving. Paragraaf 6: De jaren ’20: de ‘Tijd van de Jazz’?: Bij de vredesonderhandelingen in Versailles kwam de Amerikaanse president Wilson met een groots plan om een nieuwe oorlog te voorkomen. Hij pleitte voor de oprichting van een Volkenbond. Deze zou de vrijheid en de veiligheid van alle volken moeten garanderen. Tot zijn grote teleurstelling vond Wilson in de VS zelf geen meerderheid voor deelname aan de Volkenbond. Een land dat lid werd van de bond, moest namelijk de onafhankelijkheid van alle leden garanderen. Deze bepaling hield in, dat de VS tegen hun zin in bij een nieuwe oorlog konden worden betrokken. In plaats van zijn ‘internationalisme’ wilden de Amerikanen ‘Amerikanisme’. Daarmee wordt bedoeld, dat zij zo onafhankelijk mogelijk voor het eigen Amerikaanse welzijn wilden zorgen. President Coolidge (1923-1929) wilde dat de regering het bedrijfsleven zoveel mogelijk vrij moest laten. Als het bedrijfsleven geen of weinig belasting hoefde te betalen en niet door beperkende wetgeving werd gehinderd, dan kon de industrie het best tot bloei komen. Groei van de industrie had meer werk en hogere lonen tot gevolg. Mede de invloed van reclame werden zaken die aanvankelijk door vrijwel iedereen als een luxe werden beschouwd, spoedig als noodzakelijk gezien. Daar niet iedereen direct alles kon betalen, werd een afbetalingssysteem ontworpen. De koper hoefde bij aankoop maar een gering beginbedrag te betalen. Daarnaast moest hij schriftelijk verklaren, dat hij de rest in wekelijkse of maandelijkse termijnen zou afbetalen. Een samenleving waarin het er vooral om gaat de mensen zoveel mogelijk goederen te laten ge- en verbruiken (consumeren), wordt wel een consumptiemaatschappij genoemd. De Russische Revolutie van 1917 en communistische pogingen tot revolutie elders in Europa hadden Amerikanen angst ingeboezemd. 4,5 Miljoen soldaten waren uit dienst ontslagen en moesten vrijwel zonder hulp van de overheid aan de slag zien te komen. Lange werktijden, ongezonde werkomstandigheden, prijzen die meer stegen dan de lonen leidden op veel plaatsen tot stakingen van mensen die wel werk hadden. Zwarten en pas aangekomen immigranten namen de werk van de stakende arbeiders over. Onder leiding van het ministerie van justitie werd in het hele land jacht op de ‘Roden’ (communisten) georganiseerd. De immigratiebepalingen werden daarom zo gewijzigd, dat vrijwel alleen nog immigranten uit Noordwest-Europa de VS binnen konden komen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog begon een grote trek van zwarten uit het zuiden naar de steden in het noorden. De zwarten hoopten dat er in de noorden een einde zou komen aan hun armoede en de discriminatie. De meesten kwamen echter terecht in aparte wijken, de zogenaamde getto’s. De huren waren hoog, de lonen laag, de kindersterfte was hoog en onderwijs was er onvoldoende. In het zuiden, waar de meeste zwarten bleven wonen, waren de omstandigheden zo mogelijk nog slechter. De discriminatie nam toe. De zwarten waren bereid tegen zeer lage lonen te werken en bij stakingen de plaats van blanke arbeiders in te nemen. Daardoor kwam het in veel steden tot rassenonlusten. De blanken namen alleen de jazzmuziek van de zwarten over. In 1919 werd het 18de amendement: het verbod op het maken, verkopen en vervoeren van alcoholhoudende dranken. De voorstanders verwachtten van het verbod veel goeds: geen dronkenschap meer, minder ongelukken, minder misdaden, minder leed in gezinnen. De tegenstanders waren van mening, dat drinken op beperkte schaal niet schadelijk was. Volgens hen was het besluit om wel of niet te drinken een persoonlijke keuze, die niet door de overheid mocht worden bepaald. In 1933 werd de wet uiteindelijk afgeschaft. Tijdens de oorlog hadden de Amerikaanse boeren veel naar Europa kunnen uitvoeren. Na de oorlog was overproductie het gevolg. In de loop van de jaren ’20 kregen de boeren de beschikking over nieuwe en betere machines. Maar ook die machines maakten weer landarbeiders werkloos en droegen bij tot nieuwe overproductie. Veel intellectuelen, schrijvers en kunstenaars hadden veel kritiek op de bekrompenheid van de Amerikaanse maatschappij in de jaren ’20 en op de almacht van de zakenlieden> een aantal gingen in West-Europa wonen. Volgens onderzoekers gaven de jaren ’20 het laatste grote verzet te zien van blanken die op het platteland woonden, tegen het denken en handelen van de mensen in de grote steden. De plattelanders zagen dat er in de steden meer mensen gingen wonen dan op het platteland. Zij beschouwden de grote stad als de aanstichtster van veel kwaad. Volgens de plattelanders waren vooral Zuid-Europeanen hiervan de schuld. Voor hen was de echte Amerikaan blank, protestants, afkomstig uit West-Europa en afkerig van de veranderingen die zijn levenswijze bedreigden. Daar was door de industrialisatie sinds de 19de eeuw veel meer veranderd dan op het platteland. De stedelingen waren daarom meer gewend aan veranderingen en stonden er minder afkerig tegenover. Voor veel mensen bleef ook heel wat hetzelfde in de jaren ’20: - de armste groep waren en bleven de Indianen. - de welvaart bleef zeer ongelijk verdeeld. - de meeste blanke Amerikanen bleven geloven dat de nabije toekomst ook voor hen welvaart was
weggelegd. Paragraaf 7: Van crisis tot depressie: In 1928 werd de Republikein Herbert Hoover president. Hij stelde zich voor als de Great Engineer, die precies wist hoe de economische machine van de VS draaiende moest worden gehouden. Begin 1929 vermoedden veel aandeelhouders dat de Amerikaanse economie minder gezond was dan ze hadden verondersteld. Steeds meer aandeelhouders probeerden dan ook hun aandelenbezit van de hand te doen. Dit had tot gevolg dat de koersen dramatisch begonnen te zakken. De verontrusting werd paniek. In oktober 1929 werd het aanbod van de aandelen zo groot en de vraag naar aandelen zo klein, dat de Wall Street in elkaar stortte. In 1933 was een kwart van de beroepsbevolking werkloos. In de jaren ’20 profiteerde hooguit een kwart van de bevolking van de welvaart. Driekwart had een inkomen omstreeks het minimuminkomen of lager. En omdat er een consumptiemaatschappij was ontstaan, moest de ongelijke inkomensverdeling op den duur gevolgen hebben. In sommige takken van de industrie werden re veel producten gemaakt. De vraag bleef achter bij het aanbod > overproductie. Deze overproductie bracht veel bedrijven in moeilijkheden. Arbeiders werden ontslagen, omdat er geen werk meer voor hen was en de eigenaars van de fabrieken zagen hun winst dalen. In de jaren van voorspoed was de landbouw gemoderniseerd door het in gebruik nemen van nieuwe machines. Door deze nieuwe machines en door het ontginnen van nieuwe landbouwgronden was de productie zodanig toegenomen, dat ook in de landbouw overproductie ontstond. Fabrikanten en boeren die in financiële moeilijkheden raakten, klopten bij banken aan om hulp, maar ze kregen ook met grote problemen te kampen. Zakenlieden en politici hadden in de jaren ’20 voor een te groot optimisme gezorgd. Iedereen kon in enkele jaren een aardig inkomen verwerven door elke maand enkele dollars in aandelen te beleggen. Door dit optimisme aangemoedigd leenden steeds meer mensen geld om aandelen te kopen. Daardoor werden de prijzen van de aandelen steeds hoger. De bankiers hadden, vertrouwend op een gunstige economische ontwikkeling, aan zeer veel klanten geld geleend. Dat was voor de banken voordelig, omdat de klanten rente moesten betalen over het geleende bedrag. De banken gaven veel meer krediet dan ze geld in kas hadden. Door de economische crisis bleek men niet in staat het geleende geld terug te betalen. De banken moesten de andere klanten die cheques kwamen inwisselen of gestort geld kwamen opnemen, wel uitbetalen in klinkende munten. Van veel banken werden de schulden groter dan hun bezittingen. Faillissementen waren het gevolg. De crisis van Wall Street werd het begin van een grote economische teruggang, een depressie. In plaats van eeuwige welvaart en de definitieve overwinning op de armoede, waarover Hoover in de verkiezingscampagne van 1928 had gesproken, ontstond nu een crisis. De situatie werd na 1930 steeds erger. Vertwijfeld wees de regering erop, dat de VS pas weer echt konden herstellen als de crisis, die inmiddels was overgeslagen naar Europa, was overwonnen. Van de omvangrijke leningen die aan Europese landen waren verstrekt, kwam niets terug. En ook de uitvoer van Amerikaanse producten naar Europa liepen terug door de economische achteruitgang daar. In de Democratische partij dachten velen dat zij geschikt waren voor de presidentschap. De Democratische kandidaat werd Franklin Delano Roosevelt. Paragraaf 8: F.D. Roosevelt bestrijdt de depressie: Roosevelt beloofde de kiezers een New Deal. Volgens Roosevelt had het bedrijfsleven veel te veel invloed gekregen. Dat was ten koste gegaan van anderen. De federale regering moest zich niet langer uitsluitend op de belangen van het bedrijfsleven, Business, richten. Hoover bestempelde Roosevelts ideeën als demagogisch en on-Amerikaans. Door zo de nadruk te leggen op de problemen van de vergetenen zou Roosevelt de bevolkingslagen in de VS tegen elkaar opzetten. Roosevelt twijfelde niet aan eigen kunnen en aan het vermogen van de natie om zich uit de depressie te werken. Men moest vooral niet bang zijn gebaande paden te verlaten en te experimenteren. Het belangrijkste was, dat de regering in Washington tot spectaculaire daden overging. Vlak na zijn ambtsaanvaarding kondigde Roosevelt een ‘bankvakantie’ af. Alle banken werden gesloten voor het publiek, niemand kon meer tegoeden opnemen. Na een week gingen de banken weer open. In de tussentijd had de regering ervoor gezorgd, dat de geldvoorraad van de sterke banken werd aangevuld en at de zwakke banken definitief dicht gingen. Daarmee werd het vertrouwen in het banksysteem als geheel hersteld. In plaats van al zijn geld van de bank af te halen ging men het er weer naar toe brengen. De boeren werd gevraagd mee te werken aan het beperken van de productie. Degenen die aan dit verzoek gehoor gaven, kregen subsidie. Vooral de grote boeren profiteerden er echter van. Omdat zij het meest land hadden, kregen zij ook de meeste subsidie. In een wet, de National Industrial Recovery Act (NIRA) werd het bedrijfsleven uitgenodigd met de overheid afspraken te maken, ‘codes of fair competition’. Het doel van deze afspraken was overproductie en slechte werkomstandigheden tegen te gaan. Na enkele jaren bleek dat de NIRA niet het wondermiddel voor economisch herstel was. De kleine bedrijven vonden dat de grote zichzelf bevoordeelden ten koste van de kleine bedrijven. Ook consumenten waren ontevreden, omdat de prijzen door de productiebeperking waren gestegen. De regering richtte in 1935 de Works Progress Administration (WPA). Tussen 1935-1943 voerde de WPA ruim een miljoen projecten uit. De WPA was weliswaar uiterst actief, maar kon in totaal toch niet meer dan een kwart van de werklozen helpen. De rest bleef afhankelijk van directe steun van de instanties. Roosevelt zei altijd dat hij ;hervormde om te bewaren’. Wat hij wilde bewaren was het kapitalistische stelsel. Dat kon volgens hem alleen als de uitwassen ervan werden bestreden. Na de Congresverkiezingen van 1934 werd het bedrijfsleven niet meer gevraagd om mee te werken, maar daartoe nu gedwongen via wetten. Eerste New Deal: de periode waarin Roosevelt probeerde zijn plannen in harmonie met het bedrijfsleven door te voeren. Tweede New Deal: de periode waarin zijn plannen tegen de oppositie van het bedrijfsleven in probeerde te voeren. Door de invoering van de Social Security Act (SSA) in 1935 werd een begin gemaakt met het verzekeren van werknemers tegen ziektekosten, werkloosheid en ouderdom. Het geld voor deze verzekeringen moest worden opgebracht door de werknemers en vooral door de werkgevers. De werkgevers protesteerden heftig tegen deze wet. Zij vonden steun bij de republikeinse partij die tijdens de presidentsverkiezingen van 1936 Roosevelt verweet dat hij van de VS een socialistische staat wilde maken. De president ontkende dit. Hij zei dat hij vrijheid ook het recht op bestaanszekerheid inhield. Na hun grote nederlaag in 1936 zouden ook de republikeinen het bestaan van sociale verzekeringen in principe aanvaarden. Vanaf die tijd zou de discussie vooral gaan om de vragen in welke gevallen sociale verzekeringen moeten bestaan en hoe hoog de uitkeringen horen te zijn. Beide partijen gingen op het gebied van sociale zekerheid minder ver dan in de meeste Europese landen. Heel kenmerkend voor de New Deal was ook dat de regering probeerde de positie van de vakbonden te versterken. In 1935 werd hun rechten in een wet beschermd, de National Labor Relations Act (NLRA). Deze wet gaf de werknemers de garantie dat zij zich konden verenigen en konden onderhandelen met hun werkgevers via vertegenwoordigers die zij in vrijheid hadden gekozen. De overkoepelende organisaties van vakbonden, de American Federation of Labor (AFL), werd sinds het begin van de 20ste eeuw vaak door wekgevers als onderhandelingspartner aanvaard, maar nu was dit voor het eerst wettelijk geregeld. Big Business: in de jaren ’20 hadden de werkgevers het voor het zeggen. Big Labor: werkgevers moesten op sociaal en economisch gebied hun macht delen met de georganiseerde werknemers. Big Government: het bureaucratisch apparaat dat door de New Deal is gevormd. De overheid kreeg door allerlei wetten een veel groter invloed op de Amerikaanse economie dan tevoren > ambtenaren nodig. Roosevelt begon te vrezen dat de VS niet buiten een nieuwe oorlog konden blijven. Hij wist dat het isolationisme diep in de VS geworteld was. En als hij de VS zover wilde krijgen dat zij de West-Europese democratieën zou helpen tegen nazi-Duitsland > steun nodig van zoveel mogelijke Amerikanen. De zuidelijke Democraten zouden Roosevelt steunen als hij de New Deal niet verder liet uitbreiden. In 1939 legde hij zich bij hun eis neer. Hij verklaarde dat hij voorlopig niet zou streven naar verdere veranderingen in de Amerikaanse samenleving. De buitenlandse politiek kreeg de voorrang boven de binnenlandse. Nationale solidariteit was opnieuw geboden. Maar nu niet ten gevaren van binnenuit maar tegen die van buitenaf. In 1945 stierf Roosevelt. In tijd van crisis en noodzaak stond iedereen achter Roosevelt, maar daarna waren er meteen mensen die bedenkingen tegen Roosevelt kregen. Maar in tijd van nood was hij altijd bereid om hulp te verlenen en leiding te geven. Presidenten na hem verlangden soms naar een crisissituatie, want alleen dan leek het Amerikaanse volk bereid zijn president onverdeeld te steunen. In de tijd voor de New Deal werden alle openbare functies vervuld door mensen die blank, protestants en van Noordwest-Europese afkomst waren. Roosevelt betrok groepen als Joden, katholieken, immigranten, zwarten en vrouwen bij de politiek. De grootste verdienste van Roosevelt en zijn New Dealwas, dat het Amerikaanse volk weer vertrouwen kreeg in de toekomst. Roosevelt had de VS bovendien door de crisis geloodst zonder democratische waarden aan te tasten. Amerikaanse intellectuelen die in de jaren ’20 hun vaderland hadden verketterd, kwamen tot de conclusie dat de VS de voorkeur verdienden boven Europa, dat dreigde weg te zakken in fascisme, nazisme en dictatuur. En in Europese democratieën groeide de bewondering voor de New Deal en de vitaliteit van Roosevelt, voor zijn lust tot experimenten en voor zijn menslievendheid.
Paragraaf 9: De macht van de presidenten sinds 1945: Roosevelt was zowel opperbevelhebber als opperonderhandelaar en buitte de door de grondwet gegeven bevoegdheden zoveel mogelijk uit. Onder zijn leiding werden de VS nu ook in militair opzicht een supermacht. In de oorlog had Roosevelt de steun van de werkgevers hard nodig. Want zij moesten ervoor zorgen dat de oorlogsindustrie efficiënt bleef draaien. Daarom benoemde Roosevelt toen veel grote zakenlieden in plaats van New Dealers. Toch nam het verzet tegen zijn binnenland beleid toe: - de midden- en bovenlaag van de bevolking klaagden over de greep van de vakbonden op politiek en economie - christelijke en conservatieve Amerikanen toonden zich ongelukkig over de samenwerking met de ‘goddeloze’ en communistische Sovjet-Unie - Amerikaanse zwarten, die aan het front streden tegen rascisme, eisten voor zichzelf gelijke rechten. Toen Roosevelt stierf werd hij opgevolgd door vice-president Harry Truman. Truman stelde zich veel harder op tegen de Sovjet-Unie dan Roosevelt had gedaan. Op binnenlands gebied zette Truman de politiek van Roosevelt voort. Hij zou zijn programma de Fair Deal noemen. Truman lukte het nog wel het meest te behouden van wat de New Deal tot stand had gebracht. Ook wist hij de positie van de zwarte bevolking in de VS iets te verbeteren. Zo werd de scheiding tussen zwart en blank in de krijgsmacht van de VS opgeheven. Maar hij drong vergeefs aan op betere sociale voorzieningen voor zieken en bejaarden. Ook werd een veto van hem over een wet die het stakingsrecht aanzienlijk beperkte, ongedaan gemaakt. Truman won in 1948 weer de presidentsverkiezingen. De Republikeinen hun stormram werd de beruchte senator Joseph McCarthy. Deze zou de regering-truman van slapheid tegen het communisme beschuldigen en een heksenjacht tegen zogenoemde verraders en spionnen ontketenen. Mede daardoor en door tegenslagen in de Koreaanse oorlog lukte het de republikeinen in 1952 met Eisenhower de verkiezingen te winnen. Eisenhower zette het buitenlandse beleid van Truman vort. In de binnenlandse politiek wilde Truman echter vaal minder invloed uitoefenen. Hij ging ervan uit dat een stijgende welvaart de bestaande problemen zou oplossen. Eisenhower handhaafde het grootste deel van wat de New Deal tot stand had gebracht. Roosevelt en Truman wilden het rassenprobleem oplossen door maatregelen van de federale regering. Eisenhower geloofde niet dat men door maatregelen zoals wetten het denken en doen van mensen kon veranderen. Tot zijn verrassing werd het streven van de Democratische presidenten onder zijn bewind overgenomen door het Hooggerechtshof. In 1954 verklaarde het Hooggerechtshof dat blank en zwart op de scholen niet langer gescheiden mochten blijven. Aparte scholen stonden gelijke kansen voor zwarte kinderen in de weg. En gelijkheid voor allen was volgens de rechters in de Amerikaanse grondwet vastgelegd. Deze belangrijke uitspraak van het Hooggerechtshof ondermijnde de apartheid in het zuiden. In 1960 volgde de vice-president onder Eisenhower, Richard Nixon, hem op. Hij stond tegenover de jonge Democraat John F. Kennedy. Nixon leek de meeste kans te maken. De Democraten stonden niet zoals de republikeinen als een man achter hun kandidaat. Dat kwam vooral omdat Kennedy katholiek was. Kennedy voerde een heel actieve campagne. Kennedy wou ervoor zorgen dat de VS opnieuw nummer 1 werden in de wereld. De Amerikaan moesten niet meer in de eerste plaats denken aan hun eigen welvaart, maar aan de grootheid van hun natie. Op binnenlands gebied had Kennedy grote plannen. De Amerikanen moesten naar een New Frontier trekken. Daarmee bedoelde hij in navolging van de New Deal het bestrijden van de armoede, werkloosheid en rassendiscriminatie. Om dat te bereiken diende hij bij het Congres veel voorstellen in: betere voorzieningen voor zieken en ouden van dagen, financiële steun aan het onderwijs, ontwikkeling van nieuwe industrieën in gebieden met grote werkloosheid enz. Kennedy raakte ook in conflict met het bedrijfsleven. Hij vond het niet nodig dat de lonen en de prijzen niet stegen. Dat was goed voor de concurrentiepositie van het bedrijfsleven en de regering hoefde dan de belastingen niet te verhogen. Kennedy wist de vakbonden ertoe over te halen hun eisen voor loonsverhoging te matigen. Toch kwam het economisch beleid van Kennedy zowel de werkgevers als de werknemers ten goede. Het bedrijfsleven hoefde minder belastingen te betalen en de economie werd gestimuleerd door de overheidsuitgaven. Kennedy kwam met een wetsvoorstel, de Civil Rights Act, dat een volledig einde moest maken aan de apartheid in de zuidelijke staten. Ook beloofde hij het kiesrecht van de zwarten afdoende te zullen beschermen, in de zomer van 1963 zetten organisaties van zwarten een massale demonstratie in Washington op touw om het Congres tot spoed te manen bij de behandeling van dit wetvoorstel. In november 1963 werd president Kennedy vermoord, tot ontzetting van vrijwel de hele wereld. Vice-president Lyndon B. Johnson volgde hem op. Kennedy zorgde voor het vergroten ven het vertrouwen in de politiek en voor een nieuwe idealisme door zijn vlotte, enthousiaste en intelligente manier. Denk daarbij aan het Peace Corps dat jonge Amerikaan voor ontwikkelingswerk naar het buitenland stuurde. Bij de presidentsverkiezingen van 1964 versloeg Johnson de uiterst conservatieve Republikein Barry Goldwater overtuigend. Johnson besloot in tegenstelling tot Kennedy als president voorrang te geven aan de binnenlandse politiek. Hij ontvouwde een programma onder de naam Great Society. Doel ervan was de verzorgende taak van de federale overheid aanzienlijk uit te breiden. De overheid moest nieuwe taken op zich nemen zoals de herscholing van werklozen, het aanvullen van het inkomen van armen met voedselbonnen, het verbeteren van de getto’s in de grote steden en het beschermen van het milieu. Maar inhetzelfde jaar waarin Johnson zijn oorlog tegen de armoede afkondigde, begon hij de inmenging van de VS in Vietnam uit te breiden. Deze oorlog zou onvoorstelbaar leed oorzaken bij Vietnamezen en Amerikanen. Johnson weigerde de belasting te verhogen. De strijd in Vietnam kostte zoveel dat maar een deel van het Great Society-programma kon worden uitgevoerd. Zo werden er verbeteringen aangebracht in de getto’s in de grote steden, kwamen er wetten die water- en luchtverontreiniging tegengingen en kwam er een wet die de verzekering van bejaarden tegen ziekte- en verzorgingskosten regelde. In het begin van zijn presidentschap was Johnson erin geslaagd de Civil Rights Act van Kennedy door het Congres te loodsen. In 1965 kwam er nog een Voting Rights Act bij. Deze wet gaf de federale overheid grote bevoegdheden het kiesrecht van de zwarten te beschermen en te bevorderen als gevolg daarvan nam het aantal zwarte kiezers in het zuiden, en daarmee hun politieke invloed, snel toe. In het noorden en westen wilden de zwarten economische gelijkheid. De onvrede van de zwarten in het noorden en westen leidde in de getto’s van de grote steden tot ernstige rassenonlusten waarbij tientallen slachtoffers vielen. Onder de blanken nam de kritiek op Johnsons beleid toe. De oppositie kwam van beide kanten. De Republikeinse oppositie wilde een harder optreden in Vietnam. Vooruitstrevende Democraten vonden dat de oorlog in Vietnam ten koste ging van de binnenlandse hervorming. De oorlog in Vietnam eiste steeds meer slachtoffers, zonder dat er zicht was op beëindiging van de oorlog. Er werden massale demonstraties gehouden. Steeds meer critici raakte overtuigd dat ‘Vietnam’ het logische gevolg was van het Amerikaanse expansionisme. Volgens hen waren de VS al vanaf hun oorsprong expansionistisch, de Indianen waren de eerste slachtoffers en de Vietnamezen de laatsten. Johnson deed niet mee aan de presidentsverkiezingen van 1968. dat jaar zou nog meer geweld laten zien. Eerst werd Martin Luther King vermoord. Twee maanden later stierf ook de broer van John Kennedy, Robert, na een moordaanslag. Hij had kort tevoren een overwinning behaald tijdens de voorverkiezingen in de staat Californie voor de Democratische kandidaatuur voor het presidentschap. Republikeinse kandidaat Richard M. Nixon, vice-president van Eisenhower won de presidentsverkiezingen in 1968. president Nixon presenteerde zich als de vertegenwoordiger van de ‘zwijgende meerderheid’. Terwijl Nixon zei de natie te willen verenigen, trok zijn vice-president van leer tegen studenten, intellectuelen en journalisten die hun twijfels hadden over de VS en hun regering bleven bekritiseren. Nixon en de zijnen wilden in feite alleen harmonie onder hun voorwaarden. In de binnenlandse politiek wilde Nixon de president en zijn kabinet minder en de deelstaten meer macht geven. Aan de Great Society was volgens hem veel te veel geld besteed. In de praktijk kwam er echter van deze verschuiving van de macht niet veel terecht. In de buitenlandse politiek wisten Nixon en zijn belangrijkste adviseur Henry Kissinger verschillende successen te behalen. Zo ontstonden voor het eerst sinds de stichting van de communistische volksrepubliek China goede betrekkingen tussen de VS en China > SU ook. Nixon beloofde spoedige vrede in Vietnam. Presidentsverkiezingen 1972 versloeg nixon > democraat George McGovern. Nixons buitenlandse successen leverden hem de reputatie van vredespresident. Bijna niemand geloofde McGovern toen hij zei dat de regering van e VS de corruptste was van de hele wereld. Daarbij wees hij op de inbraak in het hoofdkwartier van de Democraten dat was gevestigd in het Watergatehotel in Washington. Deze inbraak zou zijn georganiseerd door de Republikeinse functionarissen. Nixon ontkende en noemde het ‘een derderangs inbraak’. Nixon werd gedwongen af te treden. De belangrijkste oorzaak hiervan waren de onbetrouwbaarheid van een aantal van zijn medewerkers en van hemzelf. De regering van Nixon bleek van hoog tot laag uiterst corrupt te zijn. Op 9 augustus 1974 kondigde hij met verstrikte stem aan dat hij zou aftreden. Als gevolg van de oorlog in Vietnam en van Watergate besloot het Congres de macht van de president te gaan beperken. Dat kon alleen voorzover de grondwet dat toeliet. Voortaan zou hij bijv steeds aan het Congres tekst en uitleg moeten geven voor militaire operaties in het buitenland. Het werd echter duidelijk dat de problemen niet worden opgelost door de macht van de president te verkleinen en de macht van het Congres te vergroten. Het Congres kan moeilijk leiding geven aan het regeringsbeleid, omdat het te verdeel is en te omslachtig werkt. Juist in de tweede helft van de jaren ’70 was een slagvaardig beleid nodig. De economie liep achteruit en de afhankelijkheid van de olie exporterende landen baarde eveneens zorg. Nixon was opgevolgd door zijn vice-president Gerald Ford. En die moest bij de verkiezingen van 1976 plaats maken voor de Democraat Jimmy Carter. Het is gemakkelijk deze presidenten de schuld geven van dit gebrek aan slagvaardig beleid. Ford en Carter wilden als een reactie op Nixon in de eerste plaats eerlijk zijn. Wat dat betreft bewezen zij de politiek van de VS een goede dienst. Maar de belangstelling van de bevolking voor de politiek bleef dalen. Een groeiend aantal kiezers hadden noch in een van de partijen, noch in een van de kandidaten vertrouwen. Opvallend was dat onder degenen die wel gingen stemmen, zich zeker een kwart onafhankelijk noemde. De kiezers kozen niet bij voorbaat voor de Democratische of de Republikeinse partij. Bij de verkiezingen van 1980 won de republikein Ronald Reagan het van de Democraat Carter. Reagan won omdat de meeste stemmers geloofden dat hij een slagvaardiger beleid zou gaan voeren dan de zittende president Carter > beloofde net als Kennedy. De Amerikanen zouden dan wel offers moeten brengen om dat doel te bereiken. In het eerste jaar van de regering Reagan werd duidelijk wie de offers moesten brengen. Dat waren de mensen die afhankelijk waren van uitkeringen van de staat. Het particulier initiatief werd aangemoedigd. De belastingen werden verlaagd, de defensie versterkt. Het individu zou weer veel meer op eigen benen moeten staan. Deze opvattingen weerhielden hem er niet van het bedrijfsleven volop te steunen en de belastingen voor de vermogenden te verlagen. Reagan bleef 8 jaar president. Reagan was een goeie president omdat: - hij de Amerikanen weer vertrouwen gaf in bijzonderheid van hun eigen land - de economie onder zijn bewind verbeterde - hij was president toen de russen de Koude Oorlog opgaven - president die onder alle omstandigheden vasthield aan oude waarden en regels
Reagan was een slechte president omdat: - hij hebzucht het belangrijkste begrip in de Amerikaanse samenleving maakte - hij door zijn toedoen het begrotingstekort en de buitenlandse schulden astronomisch hoog werden - hij nauwelijks op de hoogte was van wat er in zijn regering gebeurde. Men noemde hem de Grote Communicator. Zijn humor was een belangrijk wapen. De republikeinse kandidaat vice-president Goerge Bush hamerde erop dat Dukakis, de Democratische kandidaat, te weinig ervaring had om een goede president te worden. Dukakis zou niet genoeg van de VS houden en te slap optreden tegen misdadigers. Bush bezwoer dat hij anders dan Dukakis de belastingen nooit zou verhogen. Op binnenlands gebied riep Bush op tot een ‘zachter en vriendelijker’ VS. Hij bedoelde daarmee dat de Amerikanen de laatste jaren te veel op geld en bezittingen hadden gelet en te weinig op het lot van hun naasten. Voor de twee grote binnenlandse problemen vond hij echter geen oplossing: • De relaties tussen blank en zwart: in de jaren ’70 en ’80 bereikten meer zwarte politici dan tevoren invloedrijke posities in steden en staten. Maar desondanks de politieke vooruitgang bleven de betrekkingen tussen blanken en zwarten verre van ideaal. • Het begrotingstekort: tijdens het presidenschap van Bush steeg het begrotingstekort sterk. Er was meer geld nodig voor de verbeteringen van de positie van arme zwarten, voor verbetering van het onderwijs, voor de medische zorg en voor het milieu. Toen de belastingen voor de rijken in 1990 toch een beetje omhoog gingen, protesteerden de meeste republikeinen heftig. • Een stijgende werkloosheid: aan het eind van het presidentschap van Bush was 6.2% van de beroepsbevolking werkloos. Gezien de binnenlandse problemen was het niet vreemd dat Bush zich vooral probeerde te onderscheiden in de buitenlandse politiek, hier voelde hij zich het meest thuis. En hij had voorlopig de wind mee. Met de SU werden akkoorden over wapenvermindering gesloten. Met het uiteenvallen van de SU en het herstel van de onafhankelijkheid van de landen in Oost-Europa in 1989 leken de Amerikanen de Koude Oorlog grotendeels te hebben gewonnen. Alleen China bestond nog als een communistische mogendheid. In 1991 verdreef een coalitie van 37 landen onder leiding van de VS en onder toezicht van de Verenigde naties Iraakse tropen uit Koeweit. En de VS kregen Israël en de omringende buurstaten om de onderhandelingstafel. Zij vonden dat de verkiezingen moesten gaan over de grote economische problemen, Bush had zich bovendien zelf in verschillende opzichten onbetrouwbaar getoond de Democraat Clinton versloeg Bush in 1992. Bij de gelijktijdige verkiezingen voor het Congres behielden de democraten de meerderheid in beide huizen. In november 1994 leden de Democraten een grote nederlaag bij de tussentijdse verkiezingen voor het Huis van Afvaardigden en een deel van de Senaat. Het gevolg was een republikeinse meerderheid in beide huizen. De vrijheid voor Clinton om een eigen beleid te voeren werd daardoor nog meer beperkt. In 1995 nam het Congres tegen de zin van Clinton, republikeinse wetsvoorstellen aan: een sluitende begroting binnen 7 jaar, vermindering van de financiële bijdrage aan vredesoperaties van de VN, sterke bezuiniging op de uitgaven voor sociale uitkeringen een aanzienlijke verlaging van loon- en vermogensbelasting. Bij de verkiezingen van november 1996 werd Clinton, met als voornaamste tegenkandidaat de republikein Bob Dole, voor een tweede ambtstermijn herkozen. Maar in het Huis van Afgevaardigden en in de Senaat hielden de Republikeinen hun meerderheid. De president werd daardoor genoodzaakt voortdurend met de republikeinen te onderhandelen en compromissen te sluiten. Dat deed hij heel handig. En vooral doordat de Amerikaanse economie in de tweede helft van de jaren ’90 uitstekend draaide, scoorde Clinton goed in de opiniepeilingen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.