Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Lancashire

Beoordeling 2.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1945 woorden
  • 9 augustus 2005
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 2.2
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
GESCHIEDENIS: KATOEN EN SAMENLEVING 1750-1850. MET DE LOEP OP LANCASHIRE. Hoofdvraag: Welke invloed had de ontwikkeling van de katoennijverheid op landschap, economie en samenleving in Lancashire? H.1 HET ONTSTAAN VAN DE INDUSTRIËLE REVOLUTIE Deelvraag: Wat waren de kenmerken van de industriële revolutie en waardoor begon deze in Lancashire? § 1.1 EEN INDUSTRIËLE REVOLUTIE De agrarische samenleving was statisch, er veranderde eigenlijk niets. Alles werd gedaan met de hand. De economie stond stil en het welvaartsniveau bleef laag. Boeren produceerden bijna alleen voor eigen gebruik of de lokale markt. De Industriële revolutie zette die vertrouwde wereld op z'n kop. Revolutie betekent niet een snelle, grondige verandering. Het verliep geleidelijk. Tijdens de industrialisatie werd het werk gemechaniseerd + gespecialiseerd. Er kwamen meer fabrieken dan boeren. Mensen verhuisden naar de steden. De infrastructuur werd verbeterd (om de producten te vervoeren), dus ook de mobiliteit. Groei werd normaal > (sterke) groei van de bevolking, economie + welvaart. Doordat de bevolking sterk groeide, groeide de economie. Er kwam meer vraag naar voedsel, kleding + woonruimte. Maar het aanbod groeide ook (o.a. door de mechanisering + verbetering landbouwmethoden). De handel werd belangrijker. De agrarische economie maakte plaats voor een markteconomie. De binnenlandse handel steeg, doordat de snel groeiende bevolking in de steden moest worden gevoed en de vraag naar industrieproducten nam toe. De internationale handel groeide doordat de industrielanden steeds meer voedsel en grondstoffen invoerden en industrieproducten uitvoerden. Gebieden die ver uit elkaar lagen, werden van elkaar afhankelijk. Koloniën waren belangrijk voor de Engelse economie. Door het geld wat er verdiend werd aan de koloniën, konden er weer nieuwe investeringen worden gedaan. Die leidden tot nog meer groei. § 1.2 DE VOORDELEN VAN ENGELAND Waarom begon de IR juist in Engeland? Engeland had gunstige omstandigheden op andere landen voor: ° Grootste koloniale mogendheid en beheerste de wereldzeeën. Engeland beheerste de handel met Azië en Noord-Amerika. ° Veel kapitaal in Engeland. Er kon van alles geïnvesteerd worden. Men werd rijk door de handel en/of de landbouw. Landbouwrevolutie: kleine stukjes grond waren bij elkaar gevoegd. De ontstane grote landerijen werden met heggen beschermd (enclosed). Er ontstonden grote landbouwbedrijven. Landbouw werd commercieel. Er kwamen steeds weer vernieuwingen. Kleine boeren werden de dupe. Ze verloren hun land en vormden een 'arbeidsreserve'. De ondernemers (hadden de overheid aan hun kant konden daardoor gebruik maken van goedkope krachten). Engeland had een gunstig ondernemersklimaat: goedkope werknemers, veel kapitaal voor investeringen en de staat had oog voor de belangen van ondernemers. Voor de industrialisatie was hout de belangrijkste brandstof. Door de bevolkingsgroei kwam er een sterk tekort aan hout, dus ging men op zoek naar een andere brandstof > steenkool + ijzererts zat genoeg in de grond. Er werden hoogovens gebouwd -> ijzerproductie steeg. De ijzerproductie werd extra gestimuleerd door de uitvinding van de stoommachine van James Watt. De stoommachine werd de motor van de IR. De katoenindustrie schakelde massaal over op stroom. Deze tak ging zich sterk ontwikkelen. Die ontwikkeling was sterk geconcentreerd in Lancashire.
§ 1.3 LANCASHIRE ROND 1750 In Lancashire groeide de bevolking sneller dan in de rest van Engeland. Dankzij de stoomwals werden de wegen een stuk beter begaanbaar. In Lancashire waren veel handels- en nijverheidsstadjes. In het zuiden lagen de twee grote steden: Liverpool > havenstad en Manchester > centrum textielhandel. Lancashire lag aan de rand van een grote steenkoolbekken. Ook zat er ijzer in de grond. De provincie was overwegend agrarisch. Door de enclosure-wetten verdwenen ook in Lancashire de gemeenschappelijke gronden. De keuterboertjes gingen in de textielnijverheid werken. Wol was erg belangrijk in Engeland, maar minder in Lancashire. Lancashire produceerde linnen + bombazijn. Textiel werd geproduceerd in ateliers > ambachtelijke werkplaatsen waar zelfstandige meesterwevers werkten m.b.v. leerling(en). Maar de huisnijverheid werd steeds belangrijker. Het hele gezin werkte mee. Putting-out-systeem: kooplieden leverden grondstoffen of halffabrikaten aan thuiswerkers. Als de producten klaar waren, kwamen die weer terug bij de kooplieden. De macht lag bij de kooplieden. Die waren weer afhankelijk van Londense zakenpartners. § 1.4 KLAAR VOOR DE START Lancashire had voor de katoennijverheid een aantal voordelen: 1. vochtig klimaat
2. rijke textieltraditie > kennis + vaardigheden aanwezig
3. niets te maken met beperkende regels
4. geen last van de Calico Act > deze wet verbood de verkoop en het dragen van katoen. De wet beschermde de Engelse wol-fabrikanten. De Calico Act bevorderde de bombazijnproductie juist. Katoen werd een goedkoper alternatief voor traditionele stoffen. Vóór de opkomst van katoen, was kleding wassen duur en tijdrovend, alleen de rijken deden het. Na de opkomst van katoen ging het wassen tot de vast taken van de huisvrouw behoren. De vraag naar katoen steeg, omdat de bevolking groeide en omdat het makkelijk was. De katoenindustrie profiteerde van de uitvindingen. Door machines ging de productie omhoog. De belangrijkste uitvinding was de stoommachine van Watt. H.2 KONING KATOEN REGEERT Deelvraag: Hoe ontwikkelde de Britse katoenindustrie zich in de jaren 1750-1850, en waardoor kon de productie zo enorm worden uitgebreid? § 2.1 DE REVOLUTIE IN HET SPINNEN Britse katoenproductie groeide enorm in laatste kwart van de 18e eeuw. Mogelijk door: 1. Inzet van steeds meer (goedkope) arbeid
2. Toename van arbeidsproductiviteit (een arbeider kon steeds meer katoendraad spinnen) Meeste uitvindingen werden gedaan door ambachtslieden uit Lancashire: Het klimaat voor uitvindingen was hier goed > grote behoefte aan verbeteringen van het productieproces. Vier uitvindingen in de textielnijverheid: 1. De schietspoel > het weven ging twee keer zo snel. Er dreigde een tekort aan spinsters. Dus werden er forse beloningen uitgeschreven voor uitvindingen die het spinnen zouden versnellen. 2. De spinning jenny, een apparaat dat het spinnewiel in de schaduw zette, werd gebouwd. Vernoemd naar de dochter van de maker: jenny. Dit wiel kon 16 draden tegelijk spinnen. 3. Het waterframe was een nog grotere verbetering. Deze met waterkracht aangedreven machine leverde een ruwe, sterke draad op. Het werd mogelijk volledig katoenen stoffen te maken. Dit verbood de Calicio Act, maar Arkwright haalde het parlement in 1774 over de wet in te trekken. > Complete ommekeer. Wol raakte uit mode, het spinnen van linnen verdween, er was bijna alleen nog katoen. 4. Er kwam nog betere machine: de mule (muilezel). De mule was mengvorm van waterframe en jenny. Nu het spinnewiel op de terugtocht was, verhuisde geleidelijk het spinnen uit de huisnijverheid naar de fabrieken. De jenny kon nog in de kleinere versies in huis blijven staan, maar het waterframe moest in de fabrieken staan. De machines stonden in kleine fabrieksgebouwen, vaak omgebouwde boerderijen en of korenmolens: mills. Het was een echte plattelandsindustrie: bij het water > daardoor werden de machines aangedreven. § 2.2 REVOLUTIE IN HET WEVEN Arkwright was de eerste textielfabrikant die de stoommachine van James Watt inzette. Het was zeer winstgevend en via spionnen verbreidde de techniek. Er werden grote stoomspinnerijen gebouwd. De fabriek van 8 verdiepingen van Murray had meer dan 1000 arbeiders. Het was de grootste fabriek aller tijden. In de stroomspinnerijen werden door stroom aangedreven mules geplaatst. De mule was de meest gebruikte spinmachine. Maar het waterframe en de jenny hielden het nog lang vol. Water bleef als energiebron belangrijk. Maar na de waterkracht kwamen de stoommachines. Bij het weven bleef de ambachtelijke werkwijze nog lang overheersen. De wevers verdienden goed, doordat er te weinig wevers waren. > Het werd de grootste beroepsgroep van Lancashire. Er werden wel weefmachines uitgevonden, maar die waren niet perfect. In 1802 kwam het 1e winstgevende stoomweefgetouw. Vanaf 1820 werden grote stoomweverijen opgericht. In 1850 verdwenen de handwevers pas. 1. De wevers hielden hardnekkig vast aan hun zelfstandigheid. 2. Weefmachines schoten nog lang tekort. 3. Voor ondernemers was het aantrekkelijk: een paar machines en de rest van het werk werd gedaan door handwerkers. In slechte tijden hoefden dan geen dure machines stil te staan. Het bleken, verven en bedrukken van de geweven stoffen ging steeds sneller. Door de uitvinding van de naaimachine, werd het naaien niet meer door de mensen zelf gedaan, maar er ontstond een grootschalige confectie-industrie die in Lancashire terechtkwam.
§ 2.3 KATOEN VOOR IEDEREEN Groei van katoennijverheid te danken aan: ~ Lagere en middenklassen gingen meer katoen kopen doordat de verhouding tussen prijs en kwaliteit verbeterde (prijs daalde, kwaliteit verbeterde > aantrekkelijk en goedkoop). ~ Bevolkingstoename ~ Elite ging het ook kopen omdat het geschikt werd voor verfijnde kleding ~ Prijzen werden o.a. gedrukt door de cotton gin
Met de cotton gin deed 1 man opeens het werk van 50 > Productie in VS steeg snel. Katoenplantages in de zuidelijke deelstaten gingen de economie overheersen. De zuidelijke deelstaten van de VS werden voor Lancashire de belangrijkste leveranciers van ruwe katoen. De prijsval werd versterkt door het stoomweefgetouw, want door de machine steeg de productie, dus meer aanbod, dus prijs omlaag. Ook de opkomst van de confectie-industrie leidde tot verdere prijsdaling. De export nam in 1790 enorm toe. De helft van de katoenproductie van Lancashire ging naar het buitenland. Ondanks de oorlog rondom Engeland bleef de export groeien door de uitvoer naar Latijns Amerika. In 1815 zetten de VS en Europese landen een eigen katoenindustrie op. De Britten konden hun export ook al niet meer kwijt in Latijns Amerika, door politiel en economische crises daar. Azië (vooral India) werd steeds belangrijker voor de Britse katoenindustrie. Europa bleef nog voor een deel belangrijk. Intussen verloor de Engelse katoenindustrie terrein op de wereldmarkt. Verschillende meningen: # Falend ondernemerschap (te weinig geïnvesteerd in de nieuwe machines) of: # Anderen zeggen dat de ondernemers het juist goed deden, vanwege de scherpe concurrentie § 2.4 FABRIKANTEN, KOOPLIEDEN, BANKIERS Liverpool werd als haven erg belangrijk. Eerst verliep import en export vooral via Londen. Door de opkomst van de Amerikaanse markt werd Liverpool de grootste invoerhaven en het centrum voor de export. Door de opkomt van fabrieken kwam een nieuw type ondernemer: de koopman-fabrikant. Ze waren handelaar en producent tegelijk. Daarnaast deden ze nog een heleboel taken. Maar hun kapitaal schoot tekort voor deze strategie. De kooplieden en fabrikanten waren nog maar zelden in 1 persoon verenigd. De ondernemers van Lancashire waren sterk afhankelijk geworden van de grote bankiers in de Londense City. Het werk in de katoenhandel werd verdeeld (mensen voor export, voor katoenen stoffen, voor ruwe katoen, enz.). Buitenlandse handel kampte met communicatieproblemen (geen telefoon, berichten per zeilschip). Daardoor verliep ook het betalingsverkeer traag. Bedrog werd vaak te laat opgemerkt, dus openden handelaren filialen overzee. Het centrale punt van kooplieden en fabrikanten was de katoenbeurs van Manchester. Prijzen werden daar vastgesteld en contracten getekend. Door de oorlogen in Europa kwamen buitenlandse ondernemers naar Lancashire (Manchester). De buitenlanders hadden, dankzij contacten, tweederde van de handel met Europa in handen. De Engelsen hadden de binnenlandse handel en de handel met andere werelddelen in handen. Mede door het ontwikkelen van het bankwezen, werden grote faillissementen zeldzamer. Toch kwamen faillissementen voor, door de buitenlandse handel (risico’s). H.3 MANCHESTER, SHOCK CITY Deelvraag: Hoe beïnvloedde de katoennijverheid het platteland van Lancashire en de leefomgeving in Manchester? § 3.1 DE EERSTE INDUSTRIESTAD Manchester was het centrum van de textielhandel. Hier zou de IR alles op z’n kop zetten. Manchester werd de 1e grote industriestad ter wereld. De transformatie begon met de bouw van het Bridgewaterkanaal (door hertog Bridgewater) > tussen de mijnen en Manchester. Critici spotten dat hij een castle in the air wilde bouwen. Het gebruik van het kanaal scheelde transportkosten. Bridgewater hief tol op het gebruik van het kanaal. Hij verdiende hier veel geld mee en er gingen meer ondernemers kanalen bouwen. Er ontstond een waterwegennet door heel Engeland. Manchester werd belangrijk verkeersknooppunt. Langs de kanalen werden fabrieken en werven gebouwd. Dit was belangrijk voor de aanvoer van grondstoffen en afvoer van producten. En voor de stoommachines was water nodig, dus dichtbij kanalen. Rond 1790 werden de eerste stoomspinnerijen langs het kanaal gebouwd. De fabrieken kregen een ijzeren geraamte (vb: Redhill Street Mill). Manchester werd ook wel ‘cottonopolis’ genoemd. Manchester was naast industriestad, ook een belangrijke (katoen)handelsstad. Vanaf 1830 was de industrie niet meer alleen afhankelijk van kanalen. In 1825 kwam de stoomlocomotief. Er werd een spoorlijn gebouwd tussen Liverpool en Manchester. Na 20 jaar had Engeland een dicht spoornet. De kanalen bleven belangrijke concurrenten voor de spoorwegen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.