Hoofdstuk 1, 2 en 3, Migratie en vervoer

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1223 woorden
  • 3 april 2003
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
29 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
Hoofdstuk 1

Paragraaf 1

Migratie: mensen die zich verplaatsen met de bedoeling ergens anders permanent te gaan wonen

Vanaf de 15de eeuw zijn grote delen van de wereld gekoloniseerd, hierdoor ontstaat migratie van noord (europa) naar zuid (kolonies).
Vanaf 1960 komt er een omekeer. De kolonies worden weer zelfstandig.
Er ontstaat een migratiestroom van zuid naar noord. Er komen 3 migratiestromen.
1) tussen 1950 en 1970 ontstaat er een migratiestroom door de dekolonisatie. Enerzijds vertrekken de Europeanen weer terug naar hun land en anderzijds vertrekken de autochtonen uit dat land naar Europa omdat ze dat veiliger vinden.
2) Deze stroom had te maken met de goede economie van Nederland. Er ontstond een tekort aan laaggeschoolde werknemers. Deze wierf men uit Zuid-Europa en Noord-Afrika.
3) Deze stroom is van de vluchtelingen.
Migranten komen meestal uit: Latijns- Amerika, de ontwikkelingslanden en uit Azië en zij vertrekken naar De VS, Europa en Australië.
Paragraaf 2: arbeidsmigratie
Arbeidsmigratie: migratie naar een ander land om daar te gaan werken omdat er in dat land een tekort is aan een bepaald soort arbeidskrachten.
In 1960 ontstond er door de goede economie uit Nederland een tekort aan ongeschoolde arbeidsintensieve werknemers. Bedrijven en overheid begonnen arbeiders te werven uit Zuid-Europa en Noord-Afrika.
Arbeidsmigratie verloopt in een viertal stadia
1) in het eerst stadium zijn de migranten afkomstig uit de meer geürbaniseerde en geïndustrialiseerde gebieden. De migranten zijn jong
2) vervolgens wordt de leeftijd hoger en ze zijn steeds meer afkomstig uit de kleinere steden en het platteland.
3) De leeftijd blijft stijgen en ook vrouw en kinderen komen mee (gezinshereniging)
4) De gezinshereniging zet door, want nu komt ook heel de familie mee.
Paragraaf 3: vluchtelingen
Vluchtelingen zijn mensen die door allerlei redenen gedwongen worden hun land te verlaten.
1)politiek, mensen slaan massaal op de vlucht door oorlogen tussen staten, vervolging van ras en vervolging op grond van geloof.
2)Ecologisch, er zijn zo’n 40 miljoen mensen op de vlucht voor aardbevingen, verzilting van landbouwgrond en bodemerosie
Asielzoeker: er is sprake van een asielzoeker als iemand in een ander land dan het zijne een verzoek indient om erkent te worden als vluchteling. Dit is dus niet per definitie een vluchteling.
Je hebt 3 belangrijke kenmerken van de gemiddelde vluchteling
1) Het is meestal een vrouw
2) Ze komen meestal uit de stad
3) Ze zijn vaak hoogopgeleid, waardoor de ontwikkelingsland weer achterblijven zonder de slimme mensen.
Paragraaf 4 migratiefactoren en begrippen
Omdat het bij aardrijkskunde vooral gaat om de factoren die van invloed zijn op groepen migranten en we het graag een beetje overzichtelijk willen houden maken we gebruik van generalisaties en modellen.
Generalisaties zijn algemene regels, die je kunt vaststellen door migratie te bestuderen. Generalisaties zijn:
1) afstandsverval: naarmate de relatieve afstand toeneemt vermindert de migratie.
2) tussen twee gebieden is meer migratie naarmate deze gebieden meer inwoners tellen
3) migratie is selectief: sommige groepen zijn meer geneigd om te migreren dan andere ( jonge mannen migreren meer dan oude vrouwen.)
4) getrapte migratie: migratie verloopt vaak in etappes. Mensen van het platteland gaan vaak eerst naar kleine steden en dan pas naar de grote stad
pushfactor: mensen zien in eigen land reden om weg te gaan
pullfactor: mensen worden aangetrokken door omstandigheden in het bestemmingsgebied.
De belangrijkste push en pullfactoren:
1) economische factoren
2) fysische factoren(aardbeving en overstromingen)
3) politieke factoren
4) sociaal-culturele factoren
kettingmigratie: er gaan een paar mensen naar een ander land, die versturen positieve informatie over het land en dan komen steeds meer mensen.
Tussenliggende gelegenheid: iemand wil naar een land, maar onderweg blijft hij steken bij een ander land omdat hij dat eigenlijk ook wel een mooi land vind.
Relatieve afstand: de tijd en moeite die nodig zijn om een afstand te overbruggen.
Tussenliggende hindernis: de relatieve afstand tussen vertrek- en vestigingsgebied is te groot.
Hoofdstuk 2 Verstedelijking in het zuiden

Paragraaf 5: de groei van steden

Urbanisatiegraad: het % mensen dat in steden woont

Urbanisatietempo: de snelheid waarmee de stedelijke bevolking groeit.
In de ontwikkelingslanden is de urbanisatiegraad nog relatief laag maar het urbanisatietempo ligt heel hoog. Dit is een probleem want, het de steden zijn moeilijk bestuurbaar.
Megasteden: miljoenensteden
Primate city’s: een stad die vele malen groter is dan de 2de en 3de stad van het land.ze hebben vaak de volgende kenmerken:
1) havenstad
2) stad waar de regering zit
3) stad met veel bedrijven
4) veel voorzieningen
5) goede infrastructuur
paragraaf 6 de migratie van platteland naar stad:oorzaken
stedelijke groei = natuurlijke groei + migratie + kleinere steden
de grote migratie stroom van het platteland naar de stad heeft een aantal redenen:
1) pushfactor: vervlechting van het leven op het platteland
2) pullfactor: de hoop op een betere baan in de stad
3) pullfactor: betere voorzieningen in de stad
4) de relatieve afstand wordt steeds kleiner dit komt bijv. Door betere infrastructuur en het wegvallen van sociale barrières.
Paragraaf 7 migratie van platteland naar de stad: problemen en oplossingen
In deze paragraaf bekijken we de ruimtelijke gevolgen die de trek van platteland naar stad heeft
De gevolgen voor het platteland
1) draagvlak neemt af waardoor voorzieningen verdwijnen
2) ecologische gevolgen: bodemerosie en overstromingen
3) infrastructuur wordt verwaarloosd
de gevolgen voor de stad
1) woningnood ‡ er ontstaan krottenwijken :eigenaren verhuren kamers die totaal worden verwaarloosd en er ontstaan squatertowns :grond waarop mensen hutjes van allerlei materiaalen gemaakt om toch nog ergens te kunnen wonen
2) in squatertowns vind je geen riolering, waterleiding en dergelijke, dit is een ernstig gevaar voor de volksgezondheid
3) mileuproblemen
mogelijke oplossingen:
1) bevolkingsbeleid dat er op gericht is de omstandigheden op het platteland en de stad te verbeteren
2) overheid moet mensen in squatertowns niet tegenwerken maar helpen
hoofdstuk 3 de rusteloze Nederlander

paragraaf 8 migratie en afstand

intraregionale migratie: migratie die plaatsvindt binnen een bepaalde regio

interregionale migratie: migratie tussen twee regio’s

paragraaf 9 interregionale migratie

je kunt Nederland indelen in drie delen namelijk:
‡ het westen: Noord en Zuid-Holland
‡ de pereferie: Friesland, overijsel, drente Flevoland, Groningen en zeeland
‡ halfwegzone: Utrecht, NoordBrabant en Gelderland
voor 1960 ontstond grootschalige mechanisatie waardoor er werkloosheid ontstond in de pereferie, die mensen trokken grootschalig naar het stedelijke westen. die urbanisatie noemen we ook wel concentratieproces

na 1960 neemt de welvaart duidelijk toe hierdoor werd de mobilietijd groter en er ontstond een duurdere woonwens. Hierdoor ontstond deconcentratie naar de halwegzone. Dit noemen we ook wel uitschuifproces

de mensen bleven nog steeds vertrekken uit de pereferie. De overheid probeerde hier wat aan te doen via het spreidingsbeleid. Hiermee probeerde de overheid bedrijven te trekken in de pereferie. Het plan was geen groot succes.

Paragraaf 10 intraregionale migratie

Fase 1(voor 1960) urbanisatie naar het westen
Fase 2 (na 1960) suburbanisatie
Fase 3 deurbanisatie naar Gelderland en Brabant
Fase 4 reurbanisatie

Fase 2: vooral jonge gezinnen uit de hogere inkomensklassen kozen in toenemende mate voor een woonomgeving die niet mee werd gekenmerkt door verkeersdrukte, onveiligheid, stank en gebrek aan groen. Zij trokken naar randgemeenten Het werk bleef in de stad hierdoor ontstond een sterke groei van het woon-werk verkeer. De uitbreidende randgemeenten groeiden vast aan de centrale grote stad dit noemen wij agglomeratie
Tussen de grote en de kleinere steden groeide de infrastructuur. Men werkte en winkelde vooral in de grote stad. Er ontstonden intensieve relaties tussen de steden. Zo’n ruimtelijk netwerk van functionele relaties wordt een stadsgewest genoemd

Redenen suburbanisatie:
1) ruimteconsumptie neemt toe
2) gezinsverdunning neemt toe
3) jongeren wilden het oudere huis verlaten en in de stad was weinig ruimte meer. Een groep stedelingen die gedwongen worden de stad te verlaten wegens ruimtegebrek wordt ook wel overloop genoemd

de overheid zag dat het groene hart steeds verder dichtslibde. De overloop moest volgens hen worden opgevangen in enkele steden buiten de stad. Die werden groeikernen genoemd.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.