Economie onderdeel 2: HS 3 t/m 7

Beoordeling 5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2586 woorden
  • 14 februari 2012
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 5
13 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Onderdeel 2: Markten


Hoofdstuk 3: Hoe werken markten?

3.1 Markten
Marktmechanisme:
Vragers + Aanbieders à Markt

Soorten markten:

Aantal aanbieders:
1.    Een aanbieder: Veerboot eigenaar
2.    Enkele aanbieders: Benzinestations
3.    Veel aanbieders: Koffie (één verkoper heeft geen invloed op de wereldmarktprijs)
Aard product:
1.    Homogeen (overal gelijk): consument maakt geen onderscheid tussen het ene product en het andere (aardappelen)
2.    Heterogeen (nergens gelijk) : consument maakt wel onderscheid tussen verschillende productvarianten (mobiele telefoons)

Soorten marktvormen:
Aantal aanbieders
Aard van het product
Marktvorm
Één
Homogeen
Monopolie
weinig
Heterogeen
Heterogeen oligopolie
Weinig
Homogeen
Homogeen oligopolie
Veel
Homogeen
Volkomen concurrentie
Veel
Heterogeen

Monopolistische concurrentie
1.    Monopolie: Leidingwater
2.    Oligopolie: Supermarkt
3.    Volkomen Concurrentie: Koffie
4.    Monopolistische Concurrentie: Restaurants

Perfecte en niet-perfecte markten:
1.    Perfect werkende markten:  veel aanbieders, homogene producten, 1 aanbieder kan prijs niet beïnvloeden, evenwichtsprijzen
2.    Niet-perfect werkende markten: 1 aanbieder kan prijs wel beïnvloeden



3.2 Hoe werken perfecte markten?
Prijs stijgt à Gevraagde hoeveelheid daalt
Prijs daalt à Gevraagde hoeveelheid stijgt

Vraagcurve: dalend verloop, want: dalende prijs  à meer
Verkoop, stijgende prijs à minder verkoop
Het aanbod:

Prijs stijgt à Aangeboden hoeveelheid stijgt
Prijs daalt à Aangeboden hoeveelheid daalt

Aanbodcurve: stijgend verloop, want: dalende prijs à minder
Aanbod, stijgende prijs à meer aanbod
Evenwicht:

Evenwichtsprijs =
5 000 hotdogs aangeboden, 5 000 hotdogs gevraagd

Verschuiving van het evenwicht:
Popconcert: meer vraag dus hogere prijs, bij hetzelfde
Aanbod à evenwichtsprijs


Hoofdstuk 4: De consument

4.1 Het consumentensurplus

Betalingsbereidheid = bepaald bedrag dat je maximaal wilt uitgeven.
Consumentensurplus = verschil tussen betalingsbereidheid en prijs die je moet betalen

Marktprijs daalt à consumentensurplus stijgt


4.2 De vraagcurve nader bekeken
Vraagvergelijking =  B.V.   qv = - p +7

Vraagcurve:

De vraagcurve verschuift:

Stel tijdje later vraagvergelijking = qv = - p + 8

Een verschuiving van vraagcurve naar rechts komt omdat bij elke prijs meer producten worden gevraagd.

Oorzaken:
1.    Budget consument is toegenomen.
2.    Voorkeur van consument voor dat product is toegenomen.
3.    Prijs van andere producten verandert.
4.    Aantal vragers neemt toe.

Substitutiegoederen en complementaire goederen:

1.    Substitutiegoederen: Vis/vlees, kebabtent/snackbar, aardbeien/bosbessen.
2.    Complementaire goederen: Auto/benzine, printers/inktpatronen.

-       Vis duurder: minder vis vraag, meer vlees vraag (vlees vraagcurve naar rechts)
-       Printers goedkoper: meer printer vraag, meer inktpatroon vraag (printer/inktpatroon vraagcurve naar rechts.


Twee soorten verschuiving:

1.    Verschuiving langs de vraagcurve
2.    Verschuiving van de vraagcurve

1.            2.


4.3 De prijselasticiteit
Prijselasticiteit = hoe reageert gevraagde hoeveelheid op prijsverandering?

Oorzaak : prijsverandering à gevolg : verandering gevraagde hoeveelheid
text{prijselasticiteit} = frac{text{procentuele verandering gevraagde hoeveelheid}}{text{procentuele verandering prijs}}

B.V. Prijselasticiteit paprika’s:
Qv = - 2 p + 6

Procentuele verandering = Nieuw - Oud : Oud x 100%.

In stappen:

1.    Bereken de procentuele verandering van de VRAAG
2.    Bereken de procentuele verandering van de PRIJS
3.    Bereken prijselasticiteit (%Dvraag) : (%Dprijs)

De uitkomst Ev = -2 betekent dat de hoeveelheidverandering 2 x zo groot is.
B.V.: als de prijs met 1% daalt, neemt de gevraagde hoeveelheid met 2% toe.

Inelastisch = tussen -1 en 0
Elastisch = alles buiten -1 en 0


4.4 De inkomenselasticiteit
Inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid = hoe reageert gevraagde hoeveelheid op verandering van het inkomen?

Ey =  (%∆qv) : (%∆inkomen)

Inkomen stijgt à gevraagde hoeveelheid stijgt
Veel stijging gevraagde hoeveelheid : luxegoederen (buitenlandse vakanties)
Weinig stijging gevraagde hoeveelheid : noodzakelijke goederen (brood)

Noodzakelijke goederen:

Stappen:
Bereken de procentuele verandering van de VRAAG
Bereken de procentuele verandering van het INKOMEN
Bereken inkomenselasticiteit (%∆vraag) : (%∆inkomen)

Noodzakelijk product = als inkomenselasticiteit kleiner is dan 1

Luxegoederen:

Stappen: zie ‘noodzakelijke goederen’.

Luxeproduct = als inkomenselasticiteit groter is dan 1

Inferieure goederen:


B.V. Consument krijgt inkomen stijging à producent vervangt goedkope speklappen voor duurdere biefstuk à inkomen stijgt à gevraagde hoeveelheid speklappen daalt.

B.V. : inkomen stijgt à consument gaat naar India i.p.v. Duitsland op vakantie à vraag voor vakantie Duitsland daalt.

Inferieur product = inkomen stijgt, vraag daalt.

Statusgoederen:

Statusgoederen = gekocht goed wat een ander niet kan kopen (villa in het Gooi)


Hoofdstuk 5: De producent

5.1 Kosten en opbrengsten

Kosten = de daadwerkelijke uitgaven
1.    Constante kosten = CK = huur, vaste loon personeel etc.
2.    Variabele kosten = VK = in te kopen grondstoffen, inval personeel etc.

TK = TVK + TCK

CK hangen af van productiecapaciteit = de maximaal te produceren hoeveelheid producten
VK hangen af van de werkelijke productie = benutting productiecapaciteit
TK = totale kosten
TVK = variabele kosten per stuk x het aantal geproduceerde eenheden
TK = B.V. : 20q + 400.000

TK = B.V. : 20 x 25.000 + 400.000 = 900.000
Kostenvergelijking = berekening van verband tussen productie en hoogte v/d TK.

V.B. : producent mobiele telefoons:
TK = 20q + 400.000
TK = 20 x 25.000 + 400.000 = 900.000 (euro)

Opbrengsten:

Opbrengsten = omzet = waarde verkochte goederen
Algemene formule: TO = pq

TO = Totale opbrengsten
p = Marktprijs
q = verkochte hoeveelheid (afzet)

Kortom: Totale opbrengsten (omzet) = prijs x afzet

q = productie/afzet à we zullen geen onderscheid tussen die twee maken à we gaan er van uit dat er precies evenveel eenheden geproduceerd als verkocht worden.

Weten we de marktprijs? à opbrengstenvergelijking!

Opbrengstenvergelijking = B.V. :

1 mobieltje = 45 euro
TO = 45q

Ze verkopen 25.000 mobieltjes
TO (omzet) = 25.000 x 45 = 1.125.000 euro

P.S.: Grafiek:
1. KOSTEN/OPBRENGSTEN à Y-as
2. PRODUCTIE /AFZET à X-as


5.2 Berekening van de winst
Winst = Verschil tussen opbrengsten en kosten
Winst IS ANDERS DAN opbrengsten!
Opbrengst = omzet =
Omzet - kosten = winst

Totale winst:

TW = Totale winst
TW = TO - TK

B.V.:

1.    Kostenvergelijking = TK = 20q + 400.000
2.    Opbrengstenvergelijking = TO = 45q

Winstvergelijking:

TW = TO - TK
TW = 45q - (20q + 400.000)
TW = 45q - 20q - 400.000
TW = 25q - 400.000

AppleMark

Het verband tussen OMZET,KOSTEN en WINST.
FOTO:

1.    Bij productie & verkoop van 0 telefoons à verlies van € 400.000
2.    Meer productie à minder verlies

3.    Bepaald moment: bedrijf schuldvrij
4.    Moment schuldvrij à verlies wordt winst, winst neemt toe
5.    Waarom winst? Verkoopprijs hoger dan variabele kosten per stuk.
6.    Geproduceerde telefoon = € 20, verkochte telefoon levert € 45 winst op.
7.    Elke geproduceerde en verkochte telefoon = € 25 winst
8.    Break-evenpunt = bij 16.000 telefoons

Break-evenpunt:

Break-evenpunt = punt van verlies à winst
Break-evenafzet = hoeveelheid telefoons die verkocht worden bij break-evenpunt & komt overeen met het snijpunt van TO - TK-curve
Break-evenomzet = wat je in je kassa hebt na break-evenafzet

Maximale winst:

TO (25.000) = 25.000 x € 45                                    = € 1.125.000
TK (25.000) = 25.000 x € 20 + € 400.000            = € 900.000
TW (25.000)                                                                          € 1.125.000 + € 900.000 = € 225.000


Want, productiecapaciteit = 25.000
Maximaal te behalen winst = € 225.000

Het effect van prijsveranderingen:
Stel verkoopprijs daalt à € 30,-.

TO = 25.000 x € 30                                                            = € 750.000
TK = 25.000 x € 20 + € 400.000                                    = € 900.000
TW                                                                                    = € 750.000 - € 900.000 = - € 150.000


5.3 Het producentensurplus
Verkoopbereidheid = Bedrag dat aanbieders minimaal voor hun product willen ontvangen
Producentensurplus = verschil tussen marktprijs en verkoopbereidheid

Stel marktprijs per bloemkool = € 1,80
1.    Persoon A heeft een verkoopbereidheid van € 1,20 dus een producentensurplus van € 0, 60
2.    Persoon B heeft een verkoopbereidheid van € 1,50 dus een producentensurplus van € 0,30
Kortom; producentensurplus = marktprijs - verkoopbereidheid



5.4 De aanbodcurve nader bekeken
Aanbodvergelijking = verband aangeboden hoeveelheid product en prijs product
B.V.: qa = 5p - 240

qa = aangeboden
p = prijs product

In de grafiek van een aanbodvergelijking bevindt zich een aanbodcurve.

Prijst stijgt à aangeboden hoeveelheid stijgt

De aanbodcurve verschuift:

Nieuwe vergelijking: qa = 5p - 180

Verschuiving aanbodcurve naar rechts = bij dezelfde prijs meer aanbod

Oorzaken:
1.    Afname productiekosten
2.    Verbetering productietechnieken
3.    Toename aanbieders à aangeboden hoeveelheid neemt toe


Hoofdstuk 6: Perfect werkende markten

6.1 Evenwicht op een perfect werkende markt

Eigenschappen van perfect werkende markten:

1.    Veel aanbieders à individuele aanbieder geen invloed op marktprijs
2.    Veel vragers à individuele vrager geen invloed op de prijs

3.    Homogene goederen à het maakt de vrager niet uit bij welke aanbieder hij het product koopt

Andere kenmerken perfect werkende markten:

1.    Vrije toe- en uittreding = iedere vrager mag ieder product kopen.
2.    Doorzichtige markt = alle vragers en aanbieders kunnen alles weten wat er op de markt gebeurt.
Marktevenwicht = waar vraagcurve en aanbodcurve snijden

Twee vergelijkingen om evenwicht te bepalen:

P = Prijs à CENTEN PER KG.
qa & qv = Hoeveelheden à x 1.000 KG
Tekstvak: }
Tekstvak: marktmodel1. Vraagvergelijking:                                     qv = -10p + 5.000
Aanbodvergelijking:                                    qa = 15p - 3.000
Evenwichtsvoorwaarde:                                    qv = qa


Evenwichtsvoorwaarde = gevraagde hoeveelheid is gelijk aan aangeboden hoeveelheid à door concurrentie komt evenwichtsprijs tot stand.
-       Hogere prijs dan evenwichtsprijs à overschot à verkopers verlagen prijzen

-       Lagere prijs dan evenwichtsprijs à tekort à verkopers verhogen prijzen

1. Formule evenwichtsprijs à Oplossen marktmodel à evenwichtsvoorwaarde waarin vraag- en aanbodvergelijking:

qv = qa
-10p + 5.000 = 15p - 3.000
-25p = -8.000
25p = 8.000

Evenwichtsprijs à p = 8.000 : 25 = 320

2. Formule evenwichtshoeveelheid à evenwichtsprijs invullen in aanbodvergelijking/vraagvergelijking à q = 15 x 320 - 3.000 = 1.800

Evenwichtsprijs = 320 cent = € 3,20 per kg. Bij 1.800.000 (1.800 x 1.000) kg aan verhandelde producten.

Om aan te geven dat het om evenwichtswaarden gaat van prijs/hoeveelheid krijgen p en q een liggen streepje erboven.

3. Formule marktomzet à evenwichtsprijs x evenwichtshoeveelheid

Marktomzet = p x q (met liggend streepje)


Verschuiving van de vraagcurve:

Inkomen consument stijgt à groter budget à vraagcurve verschuift naar rechts
Nieuwe vraagvergelijking:

qv = -10p + 6.000

Vraagvergelijking:                                     qv = -10p + 6.000
Aanbodvergelijking:                                    qa = 15p - 3.000
Evenwichtsvoorwaarde:                        qv = qa

Na berekening zien we nieuwe evenwichtsprijs = 360 centen
Na berekening zien we nieuwe evenwichtshoeveelheid = 2.400 x 1.000
Kortom à hogere prijs, hogere aangeboden hoeveelheid

Verschuiving van de aanbodcurve:

Nieuw type oogstmachine à aanbieders willen bij dezelfde prijs meer aanbod à aanbodcurve verschuift naar rechts

qa= 15p - 1.500

Vraagvergelijking:                                     qv = -10p + 5.000
Aanbodvergelijking:                                    qa = 15p - 1.500

Evenwichtsvoorwaarde:                        qv = qa


6.2 Hoe perfect zijn perfect werkende markten?
Totaal surplus = consumentensurplus + producentensurplus

Consumentensurplus à voor gezamenlijke consumenten die bereid zijn meer te betalen dan de marktprijs
Producentensurplus à voor gezamenlijke producenten die bereid zijn het product voor een lagere prijs dan de marktprijs te verkopen

Hoe groter surplus, hoe groter bijdrage betreffende product

Andere prijs en andere hoeveelheid dan evenwicht à totale surplus hoger? Nee.

Waarom is het surplus maximaal?

1.    Perfect werkende markten à  marktevenwicht situatie waarbij het totale surplus maximaal is. Het gezamenlijke voordeel is maximaal en niemand kan nog extra voordeel behalen zonder dat iemand anders erop achteruit gaat.
2.    Perfect werkende markt = transparant à kopers en verkopers weten elkaars voordelen.
3.    Voor kopers/verkopers voordeel door tot koop/verkoop over te gaan.
4.    Proces gaat door tot evenwichtsprijs à totdat totale surplus is bereikt (bij evenwichtsprijs)

5.    Een verhandelde hoeveelheid groter dan de evenwichtsprijs zal niet gaan, aangezien daar de betalingsbereidheid lager is dan de evenwichtsprijs en de verkoopbereidheid hoger dan de evenwichtsprijs.
6.    CONCLUSIE = als prijs op perfect werkende markten in vrijheid tot stand komt, het totale surplus maximaal is.

Als markten door vrijheid een maximaal surplus hebben, waarom belemmert de overheid die vrijheid dan? Redenen:
1.    De meeste producten worden aangeboden op niet-perfect werkende markten,
2.    Vaak brengen productie/consumptie externe goederen mee.
Externe goederen = de onbedoelde gevolgen van het streven naar welvaart door de één  voor de welvaart van de ander.
3.    Marktprijs wordt te hoog of laag gevonden à overheid kan ingrijpen door minimum/maximumprijzen vast te stellen.


6.3 Minimumprijzen en maximumprijzen
Minimumprijzen, het voorbeeld van de Europese landbouw:

Na 2e wereldoorlog zag Europese landbouw 2 problemen:
1.    Veel agrarische producten waren goedkoper op wereldmarkt dan in Europa
2.    Evenwichtsprijs was zo laag dat boeren nauwelijks inkomen kregen. Lage prijs was resultaat dat vraag naar landbouwproducten langzaam toenam terwijl productiviteit steeg.

Er kwam gemeenschappelijk landbouwbeleid : Europese Economische Gemeenschap. Drie doelen beleid:


1.    Goedkope invoer uit niet-Europese landen werd met heffing ( = invoerrecht) belast zodat niet-Europese producten minstens even duur werden als Europese.
2.    Binnen Europa werd minimumprijs ingesteld, een gegarandeerde prijs die Europese boeren altijd voor hun producten zouden ontvangen.
3.    Boeren ontvingen exportsubsidie zodat ze toch konden exporteren naar niet-EEG-landen.

Minimumprijs = bedoeld om aanbieders te beschermen à er wordt dan minder gevraagd à meer aangeboden à overschot.
Overheid garandeert de boeren dat ze het overschot opkoopt; de minimumprijs wordt ook garantieprijs genoemd.
Kosten van het beleid worden uiteindelijk door burger betaald langs 2 wegen:
1.    Consument betaalt hogere minimumprijs dan evenwichtsprijs.
2.    Kosten voor opkopen van de overschotten worden via belastingen aan de burger in rekening gebracht.

Er is afgesproken om het stelsel van minimumprijzen geleidelijk af te bouwen à i.p.v.
minimumprijzen komt inkomenssteun voor boeren.
Doel:
-       Kunstmatige hoge prijzen verdwijnen
-       Boeren die dat nodig hebben ontvangen aanvulling op inkomen
Op dit moment bestaat het landbouwbeleid binnen de EU uit ingewikkelde lappendeken van interventieprijzen en inkomenssteun.

Het minimumloon:


Arbeidsmarkt = komen vraag naar arbeid + aanbod van arbeid samen.
Werkgelegenheid komt van bedrijven/overheid.
Aanbod van arbeid is de beroepsbevolking.

Vraagcurve arbeidsmarkt dalen: loon daalt à werkgevers nemen meer werknemers
Aanbodcurve arbeidsmarkt stijgt: loon stijgt à arbeidsaanbod zal toenemen

Kenmerken arbeidsmarkt:
1.    Arbeidsmarkt bestaat uit vele deelmarkten, voor elk beroep één.
2.    Arbeidsmarkt = geen perfecte markt. De loonvorming van veel functies komt tot stand in 1 onderhandelingsproces tussen vakbonden aan aanbodkant & werkgevers aan vraagkant. Resultaat wordt vastgelegd in Collectieve ArbeidsOvereenkomst (CAO). Binnen CAO is ruimt voor handelen over arbeidsvoorwaarden.
3.    Op de arbeidsmarkt geldt een minimumloon.

Minimumloon heeft voordelen en nadelen:
-       Voordelen: werknemers die niet zo productief zijn ontvangen toch een inkomen dat niet onder een sociaal aanvaardbaar minimum komt.
-       Nadelen: het kan werkloosheid veroorzaken.


Minimumloon werkt hetzelfde als minimumprijs op goederenmarkten: er ontstaat overschot. Bij het minimumloon zijn werkgevers geneigd weinig werknemers te nemen. Aan andere kant willen mensen bij het minimumloon veel werken waardoor aanbod arbeid groot is.
Werkloosheid = verschil tussen vraag en aanbod
CONCLUSIE: aan het instellen van minimumlonen zijn maatschappelijke kosten verbonden in de vorm van werkloosheid.

Maximumprijzen:

Minimumprijzen: bescherming aanbieder.
Maximumprijzen: bescherming vrager.
Omdat er veel mensen zijn die meer willen/kunnen betalen dan maximumprijs ontstaat er vaak een zwarte markt.
Zwarte markt = door meer te betalen toch gewenste product te krijgen (B.V. huis).


Hoofdstuk 7: niet-perfect werkende markten

7.1 Het monopolie

Monopolist = enige aanbieder.

Waarom bestaan monopolies?

-       Overheid geeft aanbieder alleenrecht (octrooi/patent) voor verkoop van bepaald product = Wettelijk monopolie.
-       Afzetmarkt is te klein voor meerdere aanbieders = Natuurlijk monopolie.
-       Aanbieders gaan samenwerken (d.m.v. afspraken over prijzen) = Collectieve monopolie.


De afzetcurve van een monopolist:

Perfecte markt: prijs komt tot stand d.m.v. vraag en aanbod.
Deze prijs is voor een individuele aanbieder een onveranderbaar getal.

Een monopolist daarentegen is enige aanbieder van 1 bepaald product.
De hele marktvraag komt bij de monopolist terecht. De afzetcurve van de monopolist valt ook samen met de vraagcurve.
Vraagt monopolist hogere prijs à neemt gevraagde hoeveelheid (afzet) af
Vraagt monopolist lagere prijs à neemt gevraagde hoeveelheid (afzet) toe

Monopolist stelt prijs vast d.m.v. een punt te kiezen waar de winst maximaal wordt.

Prijsdiscriminatie:

Prijsdiscriminatie = een aanbieder verkoopt hetzelfde product tegen verschillende prijzen aan verschillende kopergroepen (B.V. treinkaartje).
Prijzen worden gediscrimineerd op leeftijd of naam anders kun je het product op de ene markt goedkoop inkopen en op de andere markt voor veel meer geld verkopen.

Prijsdiscriminatie kan voor aanbieder profijtelijk zijn. Voorwaarden:

-       De deelmarkten moeten gescheiden zijn.
-       De vraag op de deelmarkt is waarop de aanbieder zijn prijs verlaagt, moet voldoende elastisch zijn. Zo niet, dan levert een prijsverlaging weinig extra vraag op.
-       Als er een deelmarkt is waarop de aanbieder zijn prijs verhoogt moet de vraag op die deelmarkt niet al te elastisch zijn. Anders loopt de gevraagde hoeveelheid te snel terug.


7.2 Marginale kosten en marginale opbrengsten:
Marginale kosten = de extra kosten bij uitbreiding van de productie met één eenheid.
Marginale opbrengsten = de extra opbrengsten als de afzet met één eenheid toeneemt.

B.V.: Een rederij vaart toeristen rond in haven. Uitsluitend groepen kunnen de rondvaarten boeken.
De constante kosten zijn € 500
De variabele kosten zijn € 150

Hoe hoog zijn de marginale kosten van een rondvaart? De MK zijn de extra kosten als er één rondvaart meer wordt gemaakt. Elke extra rondvaart kost € 150 à
Marginale kosten: € 150 en zijn steeds gelijk aan variabele kosten per stuk.

Formule: TW is maximaal als geldt: MO = MK


7.3 Andere niet-perfecte marktvormen:
Tussen volkomen concurrentie & monopolie bevinden zich oligopolie en monopolistische concurrentie. Deze marktvormen hebben ‘monopolie-achtige’ trekken, omdat de aanbieders (binnen grenzen) hun eigen prijs kunnen bepalen.

Producten die op dit soort markten verhandeld worden zijn heterogeen. Aanbieders van dit soort markten doen aan productdifferentiatie = aanbieder probeert zichzelf van andere aanbieders te onderscheiden.


Oligopolie:

Supermarkt is oligopolie. Verschillen tussen supermarkten zijn afstand, prijs, luxe, assortimenten, aantrekkelijkere presentatie van de producten. Kortom: ze zoeken naar een unique selling point.

Gedrag aanbieders is onvoorspelbaar:

-       Het aantal aanbieders is klein, zo klein dat ze op elkaars acties reageren.
-       Vaak is er een marktleider, de grootste aanbieder (Biermarkt: Heineken, Supermarkt: Albert Heijn, Benzinemarkt: Shell).
-       De verleiding om onderlinge afspraken (kartelvorming) te maken is groot. Kartelvorming is verboden!

Monopolistische concurrentie:

Ook hier is productdifferentiatie en het unique selling point belangrijk.
Hapje eten in stad: veel aanbieders die elk een eigen productvariant aanbieden à monopolistische concurrentie..

Aanbieders op monopolistische concurrentie markt hebben enige ruimte om de prijs te variëren. Maar ruimte is zeer beperkt want: veel aanbieders, klant gaat naar concurrent als eigenaar de prijs in de betalingsbereidheid van klant te hoog vaststelt.

Winst is niet hoog op deze marktvorm. Wanneer wél winst à snel meer aanbieders.



7.4 Niet-perfecte markten en de overheid:
Veel concurrentie à lage prijzen.
Kartel = samenwerking tussen juridisch zelfstandige ondernemingen met het doel de onderlinge concurrentie te beperken. In Nederland zijn kartels verboden.
Overheid voert daarom mededingingsbeleid = beleid om concurrentie te bevorderen.
Uitgevoerd door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).

Tegengaan van ongewenste concentratie:

Bij fusering/overneming van ondernemingen à minder aanbieders à meer concentratie à minder concurrentie.

Concentratie = verschijnsel dat beslissingen over de productie van goederen en diensten door een steeds kleiner aantal ondernemingen worden genomen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.