Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 6

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 5596 woorden
  • 4 januari 2011
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 7
21 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Geschiedenis samenvatting


Jagers en verzamelaars

De oudste historische periode duurde tot 3000 v. C. en wordt prehistorische (voorgeschiedenis) genoemd omdat uit die tijd nog geen geschreven documenten bestaan.

De wereld was toen zeer dun bevolkt.

Jagers en verzamelaars leefden in groepen van 10 tot 25 personen. Ze konden werktuigen maken. Ze hadden beeldjes van vrouwen voor mogelijk een of ander vruchtbaarheidsritueel.

10.000 v. Chr. veranderde de leefwijze van mensen door de ontwikkeling van landbouw. Het begon in de ‘Vruchtbare Halvemaan’ ( midden-oosten). In het begin waren de agrarische producten een aanvulling maar uiteindelijk werd het de belangrijkste voedselbron. Ze gingen dieren temmen en zo ontstond de veeteelt. De dagindeling van de landbouwsamenleving bestond uit op het land werken en het vee verzorgen. De landbouw stimuleerde ontdekkingen en uitvindingen zoals het wiel, de ploeg en potten. Er kwam ook een kalender daardoor wisten ze wanneer het de beste tijd was om te zaaien en te oogsten.


De oevers van de Eufraat en de Tigris waren door de slib uitstekend geschikt voor de landbouw. Mensen legden dijken en irrigatiesystemen aan om de vloed te controleren. De boeren gingen meer produceren. Gevolg: bewoners vrijgesteld  handel & specialisatie. Zo ontstonden sociale verschillen. De oudste steden in de wereld waren Jericho en Çatal Hüyük. Priesters : - Voerden religieuze rituelen uit

- Coördineerden werk aan de irrigatiesystemen

- Hielden toezicht op de verdeling van het graan

Er ontstond een aparte laag van geestelijken en bestuurders.


De tijd van de Grieken en de Romeinen

(oudheid)

3000 v.C. tot 500 n.C. word oudeheid & tijd van grieken en romeinen genoemd.

Hellas noemden de grieken hun leefwereld. Was geen rijk maar stadstaten (poleis)  stad met omringend land  landbouwstedelijke samenleving.

Stadstaten : - eigen leger

- eigen munten

- onafhankelijk bestuur

Tal van regeringsvormen: - Monarchie

- Tirranie

- Aristocratie

- Oligarchie

- Democratie

Vaak wisselden regeringsvormen elkaar af. In Athene greep uiteindelijk Kleistenes de macht. Hij veroverde met steun van het atheense volk de Acropolis de citatel boven de stad.

Kleistenes : - Voerde 507 v.C. democratie in


- Gaf volksvergadering de hoogste macht

- Iedere burger arm/rijk mocht meebeslissen met de volksvergadering (m.u.v.

vrouwen/ kinderen/ slaven )

De volksvergadering (ekklesia) beslist over:

- Wetten

- Koos militaire commandant en andere leiders

- Controleerde de ambtenaren en bestuurders

Om zo’n besluit te nemen moesten minstens 6000 man aanwezig zijn.

Sofisten= Rondtrekkende filosofen die burgers opleidden tot politici die met kennis van zaken in de volksvergaderingen debatteerden.

De Atheense democratie hield bijna 200 jr stand . De Grieken discussieerden volop over de voor- en nadelen van de diverse politieke systemen. Socrates vond dat een democratisch politicus geen andere keus had dan zijn principes te verloochen en iedereen naar de mond te praten. Volgens Plato betekende democratie chaos en dictatuur van de lagere klassen. Hij vond dat de meeste mensen niet in staat waren tot het nemen van juiste rationele beslissingen. Zijn ideale staat was een republiek waarin filosofen de totale macht hadden.

In de 5de eeuw v.C. werd Athene het culturele centrum van Hellas.

- Sophokles en Euripides schreven er hun tragedies.
- Geschiedenis schrijver Herodotus vestigde zich er na lange reizen.
- Plato stichtte er een academie waar hij les gaf in wiskunde, natuurwetenschappen en filosofie.

In de 6de eeuw v.C. ontstond de filosofie buiten Athene. Mensen gingen voor het eerst op een wettenschappelijke manier nadenken over de natuur. Waar de Griekse geleerden zich mee bezighielden zijn nu allemaal aparte takken van de wetenschap geworden.

Aanval is de beste verdediging is de basisgedachte van de Romeinen. Rome werd gesticht in 754 v.C. 5de Eeuw v. C. veroverden ze Italië. 3de Eeuw v.C. begon de expansie buiten Italië, ze veroverden Spanje, Portugal en in 146 v.C. Carthago naar 100 jaar strijd. Ook werden Macedonië en Griekenland veroverd. In de 1ste eeuw v.C. veroverden ze de Balkan en een deel van Arabië. Ook Egypte en Noord-Afrika, en in het noorden Galië. En 43 n.C. Groot- Brittanië.

Rome was eeuwenlang een republiek, waarin de aristocratische senaat de dienst uitmaakte. Op het laatst trokken echter elkaar bestrijdende krijgsheren steeds meer macht naar zich toe. De succesvolste was Julius Ceasar.

Augustus was Julias Ceasar zijn opvolger. Hij noemde ‘Ceasar’ wat keizer ging betekenen. Binnen het Imperium Romanum heerst de Pax Romana: welvaart, rust en vrede.

Het rijk werd geregeerd vanuit één centraal punt: Rome. Gouverneurs hieven belastingen waarmee het reusachtige leger werd betaald en de infrastructuur tot stand werd gebracht. Na de verovering van de Hellas ontstond een Grieks-Romeinse mengcultuur waarin Romeinse hardheid en Griekse fijnzinnigheid werden gecombineerd. Romeinen bootsten in alles Grieken na : Meubilair, tafels, stoelen en linnenkasten en tempels. Ook namen ze de goden over die vervolgens een Latijnse naam kregen. De Grieks-Romeinse cultuur verspreidde zich door het hele rijk. De Romeinen waren tolerant tegenover andere culturen. Onderworpen volken mochten hun cultuur en godsdienst handhaven. Ze werden wel door de Romeinen beïnvloed. Vooral het Romeinse leger, waarin mannen uit het hele rijk dienden, bevorderde de Romanisering. Ze brachten het Latijn en de gewoonten en gebruiken mee naar huis.

Geleidelijk gingen de Griekse beeldhouwers nieuwe dingen uitproberen. De beeldhouwers gingen nauwkeurig de menselijke anatomie bestuderen. Ze maakten afbeeldingen van goden en daarom werden ze mooier en perfecter gemaakt dan de mens ooit kon zijn. Zo ontwikkelde de beeldhouwkunst zich van primitief en statisch naar verfijnd en beweeglijk. Hoogtepunt vormen de beelden die in de tweede helft van de 5e eeuw v.C werden gemaakt. Dit werd later de Klassieke periode genoemd. Het Atheense volk had op initiatief van staatsman Perikles besloten een tot de wederopbouw van de tempels en de gebouwen in de stad. Ze wilden nu een grootsere en mooiere stad bouwen dan de wereld ooit had gezien.


Tempel voor godin Athena Parthenos : Parthenon

Er was een grote vraag naar Griekse beelden. Na een periode van kopiëren ontwikkelden de Romeinen een eigen stijl. De Griekse beeldhouwers streefden een ideaal na, de Romeinen gingen juist heel realistisch portretten uit steen houwen. Tot in onze tijd zijn architecten de Griekse vormentaal blijven gebruiken.

Caesar veroverde Gallië en een deel van Germanië. Gallië werd bevolkt door Keltische stammen. Germanië was het land ‘aan de andere kant’ van de Rijn. Keizer Augustus wilde het rijk uitbreiden. Maar een Romeinse legermacht werd in de pan gehakt door Germaanse stammen.

De Germanen leefden in stamverband en deden aan landbouw. Ze dreven handel met de Romeinen. De Romeinen noemden hen Barbaren. De Romeinen keken op de Germanen neer. Op den duur raakte de grens zo in het verval dat Germaanse krijgsheren en hun volgelingen in groten getale over de Rijn het rijk konden binnentrekken. Zij stichtten daar eigen koninkrijken en gingen de oorspronkelijke bevolking overheersen. De Germanen bewonderden de Romeinen, en wilden hun cultuur niet vernietigen, maar overnemen.

De Romeinse keizer werd als god vereerd. Het Joodse volk weigerde dit, voor hun was er maar één god. De Christenen werden in het Romeinse rijk vervolgd, ze weigerden de keizer te vereren. Maar het christendom bleef groeien. Keizer Constantijn gaf de christenen godsdienstvrijheid. Om meer eenheid te krijgen, organiseerden Constantijn en zijn opvolgers concilies ( kerkelijke bijeenkomsten). Bisschoppen legden een geloofsbelijdenis en een orthodoxe (enige juiste) geloofsleer vast.



De wereld in de tijd van de monniken en ridders.
(vroege middeleeuwen 500-1000 )

Mekka was in de 7de eeuw een welvarend handelscentrum. Het stond bekend om de Ka’ba. De arabieren kwamen erheen om hun goden te vereren. Hier woonde Mohammed ook toen hij in 610 op de berg Hira een visioen kreeg. Vanaf die dag tot zijn dood in 632 kreeg Mohammed visioenen waarin hij God meende te horen spreken. Zo ontstond de Islam.

Overeenkomsten met Christendom en Jodendom:
- één almachtige god
- in een heilig boek vastgelegde openbaring

- individueel leven na de dood
- goeden worden in het hiernamaals gescheiden van de slechten
- God eren door goed te leven.

Volgens de koran was Allah dezelfde die zich eerder via Mozes aan de joden en via Jezus aan de christenen had getoond. Ook zou God Arabisch tegen Mohammed hebben gepraat. Daarom mocht de koran alleen in het Arabisch worden gelezen. Zoals christenen het evangelie moesten verkondigen waren moslims verplicht tot de jihad, de inspanning om de te verbreiden. In Medina kreeg Mohammed de politieke macht, zodat dit de eerste islamitische staat werd. Mohammeds invloed groeide, daardoor kon hij Mekka veroveren. Na Mohammeds dood werd de islam snel uitgebreid.

Arabische veroveringen. Wie in de jihad sneuvelde ging rechtstreeks naar paradijs. Arabieren namen cultuur over van onderworpen volkeren. Arabische expansie bevorderd door dat Perzische en Byzantijnse rijk bij de dood van Mohammed door interne oorlogen waren verzwakt. De moslims stonden heidendom niet toe , maar waren tegenover ‘volkeren van het

De steden en de wegen waren goeddeels verdwenen. Handel en nijverheid waren er bijna niet meer. Gekrompen bevolking leefde zelfvoorziend in kleine eenheden op het platteland.

Steden waren van levensbelang centra van waaruit als werd geregeerd.

Na splitsing van Romeinse rijk bleef in Oost-Romeinse rijk landbouwstedelijke samenleving ontstaan. In West-Europa chaos en geweld. Romeinse vrede maakte plaats voor een permanente, halve of dreigende oorlog. Gewapende bendes hadden vrij spel. Germaanse stammen trokken binnen en Germaanse krijgsheren leverden voortdurend strijd met elkaar. Van steden bleven alleen restanten over.

West- Europeese economie was van 500-1000 volledig agrarisch. Alleen geestelijken en adel hoefden niet op het land te werken. Landbouwsamenleving grootste deel autarkisch.

De boeren werden overheerst, onderdrukt of zelfs geterroriseerd door de adellijke heren van wie ze afhankelijk waren.


In West-Europa bleven in de vroege middeleeuwen boeren en slaven bestaan, maar de meeste mensen gingen op in de nieuwe klassen van horigen. Horigen waren niet helemaal rechteloos en hadden land die ze niet zonder toestemming van de heer mochten verlaten.

Agrarische productie daalde dramatisch. Boeren mochten niet grond verlaten. De onvrijheid nam toe door groeiende onveiligheid. Boeren zagen zich gedwongen zich onder bescherming te stellen van grootgrondbezitters met eigen legertjes en versterkingen. In ruil voor die bescherming gingen ze allerlei verplichtingen aan. Zo ontstond ook het hofstelsel. Daarbij had de grootgrondbezitter op zijn landgoed (domein) een centrum, het hof, van waaruit hij zijn gehele gebied beheerste. Het domein was in tweeën gesplitst. Het ene deel, het vroonland, was van de heer zelf. Er stonden een hoofdgebouw en bijgebouwen. Het was onderverdeeld om akkers, weiden en woeste gronden.

Het andere deel van het domein, het hoevenland, was van boeren. Ze hadden een hoeve (boerderij met land) en mochten het omliggende bos-, heide en moerasgebieden gebruiken voor vee. Daar stonden verplichtingen tegenover. Boeren moesten één of meerdere dagen per week op het land van de heer werken. Vrouwen moesten spinnen of weven. Hofstel en horigheid waren in grote delen van Europa overheersend, maar tussen domeinen bestonden grote verschillen. Ook de verplichtingen van de boeren konden van domein tot domein en zelfs van horig tot horige aanzienlijk verschillen.

Rond 500 was van het staatsapparaat nog weinig over. Alleen geestelijken konden nog lezen en schrijven. Zo was het bestuur volgens de geschreven wetten en regels niet meer goed mogelijk. Heersers konden alleen in een beperkt gebied werkelijk hun gezag doen gelden. De nieuwe Germaanse machthebbers hadden soms nog grote rijken maar hadden eigenlijk over een klein stukje nog maar echt gezag. Koningen waren afhankelijk van lagere heren die hun trouw moesten zweren. Die hadden zelf ook weer getrouwen.

8e Eeuw  Feodalisme

- Heer geeft grond/ambt aan dienaar, vazal of leenman. Die moest de leenheer z’n leven lang trouw met raad en daad dienen.

Feodal stelsel ontstond in Frankrijk, in ’t rijk van Karel de Grote. Karel had grote ruiterlegers. Door technische verbeteringen werden voor het eerst in Europa ridders te paard superieur aan het voetvolk. De dure ruiteruitrusting was alleen op te brengen door edelen, leden van vermogende families. Karel bond hen aan zich door grond in leen te geven. Karel verdeelde zijn rijk in een paar honderd districten (gouwen) die elk een graaf of hertog aan het hoofd kregen. Ze moesten namens hem in het gebied recht spreken. In ruil kregen ze hun ambt in leen.

Karel maakte zijn dienaren erg onafhankelijk. Hij was zelf nog wel verzekerd van de trouw van zijn vazallen. Na hem werkte het leenstelsel versnippering van het gezag in de hand. Vazallen gingen hun leen zien als erfelijk bezit. Graven en Hertogen gingen zich steeds meer als zelfstandige heersers gedragen. Ze gingen zelf ambt/land uitlenen. Gevolg : macht in handen van kleinere kasteelheren.

Christen zagen bekering heidenen als plicht van naastenliefde. Elk volk had eigen geloof. Toch kwam het christendom op. Keerpunt was de bekeringen van Clovis. Frankische krijgsheer die zich na de overwinning met duizenden krijgers liet dopen. Ierse monniken brachten geloof rond 600 naar Brittanië. Tegelijk begon de paus de kerstening vanuit Rome te bevorderen.


Tijd van de steden en staten.
( 1000-1500)


Na het jaar 1000 hielden in Europa de invallen op van agressieve volken. De groeiende bevolking kon worden gevoed doordat de landbouw werd uitgebreid en verbeterd. Boeren specialiseerden zich. De voormalig Romeinse steden leefden weer op. Door de opkomst van de steden ontstond opnieuw ene landbouwstedelijke (agrarische-urbane) samenleving. Steden waren afhankelijk van de boeren uit de omgeving, van het wegennet was weinig over. Alleen steden aan bevaarbaar water konden hun voedsel en grondstoffen van ver halen. Kooplieden vormden de kern van de eerste stadgemeenschappen. Algauw kwamen daar specialistische producenten bij. Ambachtslieden werden onmiskenbare krachten in de stad. Tussen 1300 en 1500 daalde het aantal mensen in Europa dramatisch door honger en pest. Maar er kwamen tog meer steden bij.

Risterploeg: rond jaar 1000 houten ploeg vervangen door ijzeren ploegschaar.

De eerste stadsbewoners beleefden een unieke vrijheid. De oude feodale heerser had niets meer over hen te zeggen. Graaf/ hertog heeft toestemming gegeven om aparte gemeenschap te vormen, met een eigen bestuur en eigen rechtspraak. In ruil betaalden stadsbewoners belasting. De heer liet iemand in de stad toezicht houden  schout, baljuw. Veel heersers verdienden goed aan de stadsrechten. De heren werden hierdoor minder afhankelijk van de opbrengst van hun eigen land. Steden werden machtiger en zelfstandiger, invloed van adel nam af. In de steden gingen gemiddeld meer mensen dood dan er werden geboren. Door slechte hygiëne dodelijke ziektes en er was veel honger en vaak brand. Velen wilden liever de vrijheid in de stad dan de onvrijheid aan het hof van de ridder. De horigheid verdween geleidelijk. Verplichte arbeid voor de heer werd vaak omgezet in geldbetalingen. Nieuwe dorpen die ontstonden konden ook privileges krijgen. Het burgerschap was een reden om trots te zijn. Stadsmuren, bruggen en pleinen kostte veel geld. Alle burgers betaalden via belastingen mee. Ambachtslieden vormden per beroepsgroep een gilde.

Een gilde zorgde voor de wieg tot het graf, regelde opleiding in het ambacht, lette erop dat de producten van goede kwaliteit waren, stelde prijzen vast en zorgde ervoor dat buitenstaanders niet hetzelfde beroep konden uitoefenen in de stad binnen een gilde waren de meesters de baas. Als een leerling zijn opleiding had voltooid, werd hij gezel.

In veel steden inwoners pas onder het recht van de stad en kregen dus burgerrechten , als ze een jaar en een dag binnen de stadsmuren hadden gewoond. Één groep was veruit het rijkst en het machtigste, de kooplieden. Vaak maar een handjevol families, die zaten in het stadsbestuur en de rechtbank en bepaalden wat er gebeurde. Die net zoals de Romeinse stadselite Patriciërs genoemd.

Tussen deze families was vaak felle rivaliteit. Dat veranderde pas toen de gilden een deel van de macht opeisten. Gildenmeesters zaten nu ook in de rechtbank en het stadsbestuur.

In de tijd van ridders en monniken moesten koningen voortdurend van het ene hof naar het andere reizen. Gaandeweg kwam daar verandering in. Vorsten kozen een stad als centrale plaats en probeerden van daaruit steeds meer macht te krijgen. Dat noemen we centralisatie.

De opkomst van geld maakte het makkelijker op afstand macht uit te oefenen. Koningen hoefden niet langer land te veroveren en te verdelen. Ze konden nu ook belasting heffen. Met het geld konden ze de trouw van hun leenmannen kopen en legers en ambtenaren betalen.

Met behulp van hun ambtenaren probeerden koningen regels in te voeren. Ook traden ze op als hoogste rechter. Dit was het begin van de staatsvorming.

De drie grote koninkrijken van de middeleeuwen waren:

- Frankrijk
- Duitsland
- Engeland

De machtige hertogen in Duitsland hadden het recht samen een koning te kiezen. Soms kozen ze de sterkste soms de slappeling zodat ze hun eigen gang konden gaan. De koning probeerde zijn gezag te vergroten door keizer te worden. Dan moest hij zich in Rome door de paus laten kronen. Met de kroning liet hij zien dat hij de opvolger was van de Romeinse keizer. Het lukte alleen de sterkste keizers om de macht van de grote hertogen wat te beperken. Een hertogstitel was erfelijk. Daarom stelden keizers ook bisschoppen als hertog of graaf aan. Die mochten geen kinderen krijgen.

In Engeland was een stevig bestuurssysteem. Normandische volgelingen kregen hoge posities maar er werd voorkomen dat lenen van vader op zoon overging. In Frankrijk had het koningschap eerst veel minder te betekenen. Uiteindelijk werd de Franse koning de machtigste heerser van Europa. De eerste Franse koningen waren alleen de baas in de directe omgeving van Parijs. Langzaam breidde hun macht uit door huwelijken, erfenissen en veroveringen. Na 1200 was de Franse koning Filips Augustus sterk genoeg om de omliggende hertogen en graven, in een oorlog te verslaan. Nadat hij de 100-jarige oorlog (1337-1453) had gewonnen, stak de koning echt ver boven al zijn rivalen uit.

De adel werd minder machtig. 15e Eeuw leenmannen opstandig, hun muren niet veilig voor kanon. Koning had door centralisatie steeds meer geld nodig. Daardoor van adel afhankelijk.

Om daarover afspraken te maken ontstonden de parlementen of Staten-Generaal. Zijn vergaderingen van de 3 standen:
- Adel
-Geestelijkheid
-Burgerij

De vorst deed het parlement beloftes in ruil voor geld en andere steun. Europa bleef ondanks de groei van de koninklijke macht nog de hele middeleeuwen een lappendeken van zelfstandige steden en land. Er waren enorme eenheden. En onafhankelijke hertogdommen en graafschappen. En er waren kleine stadstaten die zich van niemand iets aantrokken.

Engelse koning jan zonder Land kreeg het aan de stok met de hoge adel na een mislukte expeditie in Frankrijk hij moest de Magna Carta tekenen en beloven dat hij zich voortaan zou gedragen.

De Duitse keizer en de paus zagen zichzelf in de middeleeuwen allebei als de opvolger en erfgenaam van de Romeinse keizers. De vraag leidde wie van de twee de hoogste macht had. Dit leidde tot een hevig conflict.


Paus Gregorius 7 zag het zo : als opvolger van Petrus, die door Jezus was aangewezen als zijn vervanger, had de paus het laatste woord.

Keizer Hendrik 4: was het daarmee oneens. Hij had flink invloed in de kerk en dat wilde hij zo houden. Hij gaf bisschoppen bij benoeming de bijbehoren staf en ring. Met deze overhandiging (investituur) van de symbolen van hun geestelijke macht, had hij hun benoeming in feite in handen. Bovendien gaf hij ze wereldlijke macht als hertog of graaf.

1075 Hendrik benoemde zijn eigen aartsbisschop van Milaan, terwijl de kerk zelf al een ander had gekozen. De paus deed Hendrik in de ban. De vorsten in het Duitse rijk eisten nu dat Hendrik zich met de paus verzoende. Hij moest 3 dagen wachten bij de burcht in Cannossa de paus en toen hief de paus de ban op. De Investituurstrijd was met de gang naar niet beslist. Tientallen jaren bleef het Heilige Roomse Rijk diep verdeeld. In 1122 bereikten de opvolgers van Hendrik en Gregorius een compromis. Bisschoppen zouden alleen nog gekozen worden door de priesters van het bisdom. De keizer mocht nog wel bisschoppen aanstellen als graaf of hertog.

De strijd om de hoogste macht laaide daarna nog vaak op. Vanaf de 12e eeuw was het college van kardinalen in Rome het hoogste orgaan binnen de geestelijkheid. De kerk slaagde er steeds beter in om in heel Europa belastingen te heffen en het geld naar Rome te sluizen. Daardoor werd ze steenrijk. Maar het lukte de paus niet de koningen aan zich ondergeschikt te maken. De machtsstrijd duurde nog tot de 15e eeuw. Toen was de macht van de koningen zo groot dat de paus niet meer kon hopen hen te onderwerpen. De koningen op hun beurt probeerden niet langer de paus ondergeschikt te maken. Hij bleef de geestelijke leider van de christelijke wereld. Zo liep de strijd tussen pausen en koningen uit op een scheiding van kerkelijke en wereldlijke macht, van kerk en staat.

De paus was zo machtig door het overweldigende invloed van het geloof. Mensen waren bezig met zielenheil. Mensen streefden naar een zuiver geloof en – christelijk leven. Er waren bewegingen die zich verzetten tegen de kerk en haar leer. Ketters die van het juiste pad afweken. Via de kerkelijke rechtbank (inquisitie) werden ze ter dood gebracht op brandstapel, vuur zou zonden zuiveren.

Toen paus Urbanus de christelijke ridders opriep naar Palestina te gaan, speelde er meer dan alleen het christelijke geloof. Zijn oproep had ook te maken met de sociaaleconomische situatie. Europa groeide. Vanaf de 10de eeuw waren er al intensieve contacten tussen de Italiaanse steden en het Midden-Oosten. Tegen het einde van de 11de eeuw veranderde de situatie op de Middellandse Zee. Vanaf dat moment waren christelijke handelaren niet meer veilig.

Urbanus vertelde de ridders dat de christelijke pelgrims in de heilige stad Jeruzalem werden lastiggevallen, en riep op tot een heilige oorlog tegen de Islam. Als ze tijdens de heilige oorlog zouden sneuvelen, zouden ze direct het paradijs binnengaan, zo begonnen de kruistochten.

In 1096 trokken 100.000 kruisvaarders over het land richting Palestina. Deze eerste kruistocht was een militair succes, maar liet ook zien hoe barbaars het christelijk Europa nog was. In 1099 veroverde het kruisleger Jeruzalem, en moordde moslims en joden uit. Een deel van de troepen had het leger in de steek gelaten en vestigde zelfstandige kruisvaarderstaatjes. Sommige ridders waren vooral met dat doel vertrokken. De kruistochten waren zo een uitlaatklep voor de gefrustreerde en agressieve lagere adel in Europa. Maar voor de middeleeuwer konden vroom geloof en bloedig geweld hand in hand gaan. De kruisvaarderstaten raakten hun macht kwijt toen de Turkmenen ook Egypte onderwierpen en de islamitische verdeeldheid beëindigden. De christenen konden ongedeerd vertrekken. Langzamerhand werden de kruisridders teruggedreven.

Er waren meer plaatsen waar een kruistocht kon worden gehouden. De christelijke herovering van het Iberische schiereiland, de reconquista, eindigde in 1492 met de verdrijving van het laatste Arabische leger uit Granada.


Vanaf de 12e eeuw werd de handel over zee steeds intensiever en uitgestrekter. Ze openden handelsposten bij elkaar en vormden vanaf de dertiende eeuw de duitse Hanze, een samenwerkingsverband van handelaren waaraan ook Nederlandse steden meededen. De principes van handelsposten en plantages werden een economische succes. De basis voor latere Europese expansie over de hele wereld.


De wereld in de tijd van ontdekkers en hervormers
(1500-1800)

De middeleeuwen werden steeds meer beschouwd als een donkere tussenperiode tussen de glorieuze oudheid en de nieuwe tijd waar de oudheid herleefde. De renaissance ontstond al inde 15e eeuw in Italiaanse steden. Mensen kregen meer oog voor de goede kanten van het

leven en waren minder bezig met God en het hiernamaals. Het levensmotto veranderde van Memento Mori (gedenk te sterven) in Carpe Diem (pluk de dag) Het nieuwe levensgevoel ging samen met nieuwe belangstelling voor het klassieke erfgoed.

Bij de herontdekking van de oudheid speelden humanistische geleerden een belangrijke rol. In de middeleeuwen hadden monniken al klassieke testen gekopieerd en bestudeerd. Maar dat werk had totaal in dienst gestaan van het christendom. De humanisten wilden begrijpen wat de klassieke schrijvers echt hadden bedoeld, los van het christendom. Daarom gingen ze de oude teksten kritisch bestuderen.

De Turkse verovering van Constantinopel in 1453 gaf het humanisme een extra impuls. Geleerden uit Constantinopel vluchtten naar Italië en namen veel oude Griekse handschriften en kennis van de Griekse oudheid mee. Het humanisme begon als de beweging van geleerden. Maar op den duur ging het lezen van klassieke teksten horen bij de opleiding van de gegoede burgerij. De ontwikkeling tot zelfstandig individu werd een nieuw opvoedingsideaal. Men moest zich ontwikkelen tot de universele mens. Dankzij de nieuwe boekdrukkunst en de levendige contacten tussen Noordwest-Europa verspreidde het werk van de Italiaanse humanisten zich. Erasmus propageerde een christelijk humanisme. Volgens Erasmus moest de studie van de oude teksten er juist toe leiden dat het christendom werd verdiept en gezuiverd. De leergierigheid en kritische instelling stimuleerden ook het natuurwetenschappelijk denken.

Sterrenkundig Copernicus zon middelpunt

Aanlopen naar wettenschappelijke revolutie, wereldbeeld veranderd.

Kunstenaars gingen werk van Grieken en Romeinen bestuderen. In hun ontwerpen keerden klassieken vormen/versieringen terug. Kerk belangrijke opdracht gever en bijbel inspiratiebron. Maar positie van kunstenaar veranderde.

Als humanist leerde Erasmus Grieks en gebruikte die kennis om de originele Griekse teksten van het nieuwe testament te bestuderen. Hij vergeleek die met de Latijnse Vulgaat, die al duizend jaar de meest gebruikte versie van de Bijbal was. Die stond vol met fouten, Erasmus maakte uit het Grieks een nieuwe vertaling. Zijn bijbelonderzoek verstrekte kritiek op kerk. In zijn boek Lof der Zotheid spotte hij met de onwetendheid, het bijgeloof en aandacht voor uiterlijkheden binnen de kerk. Erasmus dacht door bijbelstudie zuiver christendom te vinden. Ondermijnde macht kerk, die er op gebaseerd was dat alleen kerk ware geloof kon bepalen en geestelijken nodig als tussenpersoon God en mens. Erasmus was voorlopen van reformatie/kerhervorming. Erasmus bleef katholiek, wilde geen kerkscheuring maar hoopte dat kerk zelf zou hervormen.

Er was al veel langer kritiek op de kerk. Velen ergerden zich aan de rijkdom en corruptie binnen de kerk. Hoge kerkelijke ambten werden verkocht aan de hoogste bieder of vergeven aan adellijke zonen die er niet voor hadden gestudeerd en niet bepaald vroom waren. Geestelijken hadden maîtresses of waren getrouwd en lapten het celibaat aan hun laars. De kerk kon in de middeleeuwen alle bewegingen die zich tegen haar keerden als ketterij vernietigen.


Maarten Luther zijn reformatie scheurde het christendom in 2. Protestanten en katholieken. Zijn voornaamste kritiek ging over de aflaten handel. Met de 95 stellingen wilde Luther een hervorming binnen de kerk op gang brengen, zoals ook Erasmus wilde. De zondige mens kon de genade van God niet alleen verdienen met ‘goede werken’, maar dat alleen het geloof hem kon redden. Luther verwierp de verering van heilige en relikwieën. Alleen door bijbelstudie en bidden kon de gelovige in contact komen met God. Luther werd uit de kerk gestoten, maar hij had aanhang onder vorsten. Hij kreeg nog 1 kans om zijn woorden te herroepen. Toen werd hij vogelvrij verklaard. De vorst van de Saksen bood hem bescherming. Inmiddels werd Duitsland door de reformatie verscheurd. Er ontbrandde een godsdienstoorlog die jaren duurde en pas in 1555 werd beëindigd met de Godsdienstvrede van Augsburg. Elke vorst mocht voortaan de godsdienst in zijn gebied bepalen. Na Luther kwamen er meer hervormers.

Voor Calvijn was de bijbel de enige bron van waarheid. Hij was radicaler dan Luther. Nog meer dan Luther vond Calvijn dat de mens van nature zondig en slecht is. Terwijl Luther dacht dat het geloof de mens kon redden, geloofde Calvijn dat vanaf het begin der tijden was voorbestemd wie verdoemd waren tot de hel, en wie uitverkozen voor de hemel. Alleen God bepaalde dat, de mens had er geen enkele invloed op. Alleen wie een volkomen vroom leven leidde, kon door God uitverkozen zijn. Daarom waren overtuigde calvinisten sobere mensen die vol zelfbeheersing hun leven wijdden aan gebed, bijbelstudie, kerkgang en arbeid.

Luther had zicht tot de Duitse vorsten gericht. Zij mochten van hem het geloof in hun gebied regelen. Calvijn vond dat geen vorst en geen overheid wat over de kerk te zeggen mocht hebben. De overheid moest als God’s dienaresse juist gehoorzamen aan de bijbel. In de kerk van Calvijn hadden gewone gelovigen de macht. In de Nederlanden verdrong het calvinisme de protestantse bewegingen. In het begin was dat nog niet zo zichtbaar, omdat het protestantisme krachtig werd onderdrukt. Toen het calvinisme bovengronds kwam, bleek het veel aanhangers te hebben.

De Nederlanden vielen sinds de 15e eeuw onder één landsheer, maar hadden nog een grote mate van zelfstandigheid. Binnen de gewesten hadden de steden weer een grote zelfstandigheid. Met elkaar hadden de gewesten niet veel meer gemeen dan de gezamenlijke vorst. In elk gewest had de vorst een stadhouder, een hoge edelman die hem daar vertegenwoordigde. De stadhouder voerde bijvoorbeeld over leg met de staten. Bij hoge uitzondering riep de vorst de Staten-Generaal bij een waarin alle vertegenwoordigers van de standen van alle gewesten zaten. In de loop der jaren lukte het Karel wel het centrale bestuur te versterken. Hij beperkte de gewestelijke zelfstandigheid met behulp van nieuwe centrale adviesraden. Ook Karels godsdienstpolitiek versterkte zijn greep op de gewesten.

Karel zag het als zijn taak het katholieke geloof te beschermen hij kreeg de handen vol aan het protestantisme. Hij richtte een eigen inquisitie op.

Filips 2 zette de politiek van zijn vader voort. Door bestuur Nederlanden te centraliseren en protestantisme te bestrijden. Filips kreeg meer verzet. Toen Filips de Nederlanden verliet, stelde hij zijn halfzuster aan als landvoogdes. Ze kreeg direct problemen met de hoge adel. Die verzette zich tegen haar hoogste adviseur. Ze waren fel gekant tegen de kerkelijk reorganisatie die ten koste ging van hun invloed op de kerk. Lagere edelen en steden maakten zich druk over nieuwe centralisatiemaatregelen die hun privileges aantasten. Daar kwam bij dat juist nu het calvinisme doordrong in de Nederlanden. De inquisitie werkte op volle toeren. Veel stadsbestuurders en edelen ergerden zich daaraan. Zij zagen het als aantasting van de privileges. Het hoge adellijke verzet werd geleid door Willem van Oranje, stadhouder. Willem vroeg om godsdienstvrijheid, maar Filips gaf bevel nog harder op te treden. In 1566 trokken honderden lagere edelen naar het paleis van de landvoogdes om te vragen om afschaffing van de inquisitie. Ze beloofde ze de kettervervolging te matigen. Daardoor durfden calvinisten in de zomer van 1566 openlijk bijeen te komen. In de weken erna raasde een beeldenstorm door de Nederlanden.

Filips reageerde woedend. Hij stuurde Alva om orde op zaken te stellen, zijn broers wonnen veldslag maar Alva bleef oppermachtig, hij werd steeds meer gehaat, niet alleen door de geloofsvervolging maar ook doordat hij voor het eerst permanente belastingen oplegde.

Bendes veroorzaakten onder lage edelen (geuzen) . Deze geuzen erkende Oranje als hun leider. 1572 namen ze bij verassing Den Briel in, dat daarmee de eerste stad werd die uit Alva’s handen werd bevrijd. Weken daarna liepen bijna alle Hollandse en Zeeuwse steden over naar de Opstand. Filips benoemde de hertog van Parma tot landvoogd, en die wist met enkele zuidelijk gewesten een verbond te sluiten. Andere gewesten sloten onder leiding van Oranje een defensief bondgenootschap : Unie van Utrecht. Filips verklaarde Oranje vogelvrij, waarna de leden van de Unie in 1581 Filips afzwoeren als landsheer. Parma veroverde de ene stad na de andere. De Opstand kwam in een diepe crisis toen in 1584 een katholiek Willem van Oranje vermoordde. Parma kreeg de opdracht en invasie in Engeland voor te bereiden. Hij moest daarvoor de aanval op de Unie van Utrecht onderbreken. De opstandige gewesten besloten geen nieuwe landsheer meer te zoeken. Ze gingen verder als Republiek der Verenigde Nederlanden  de Republiek. Grondgebied :
- Holland

- Zeeland
- Utrecht
- Friesland
- Stukje Gelderland

Republiek kreeg hele noorden in handen.


De wereld in de tijd van regenten en vorsten

( 17e eeuw)

Conflict tussen Europese mogendheden, waarbij het Habsburgse Spanje en Oostenrijk tegenover Frankrijk stonden. Duitse rijk viel uiteen 300 staten en staatjes.

Schepen liepen door verraderlijke stromingen, onbekende kliffen en stormen een aanzienlijke kans te vergaan. Zo kende niemand de route precues. Ook de Portugezen, die al bijna een eeuw naar Azië voeren, vormden een gevaar. Kooplieden bewapenden hun schepen zwaar.

De ontdekkingsreis van de vier schepen verliep dramatisch. Weinig mensen keerden terug, leverde nauwelijks geld op. Maar Java was bereikt. Na dit succes begon de ene na de andere handelsonderneming. Het was voor peper, fijne specerijen, kruidnagel, foelie en nootmuskaat. Al snel ontstond tussen de Nederlanders een moordende concurrentie, zodat de winsten schrikbarend daalden.


VOC op initiatief van de Staten-Generaal in 1962. Voc kreeg monopolie op handel in azië, buiten de voc mocht geen Nederlander handel drijven. De compagnie kreeg bevoegdheden die normaal alleen nationale overheden hebben. Ze mocht verdragen sluiten met vorsten, vestingen bouwen en oorlog voeren. Koopman-ondernemers hielden zich bezig met handel en nijverheid en een deel van de winst stopten ze in de onderneming. Om startkapitaal te krijgen gaf de VOC aandelen uit, die iedereen kon kopen.

De VOC richtte zich de eerst jaren op de Molukken. In 1619 stichte de VOC op Java het hoofdkwartier in Batavia. Vervolgens werd in de loop van tientallen jaren een netwerk van handelspisten en forten op de Aziatische kusten opgebouwd. De VOC nam deel aan de handel tussen de verschillende delen van Azië en betaalde daarmee groot deel van haar activiteiten. De VOC wilde geen grote gebieden beheersen : dat zou ten koste gaan van de winst. Kregen later grotere gebieden. Door oorlogen om de handel veilig te stellen. Kaap goede hoop werd kolonie gesticht verversing post schepen Azië- Europa. Meer Europese op Azië varen, voc grootste/rijkste. Voc bracht ook textiel, porselein , kaneel en suiker. Voc overvleugeld door Britse East Indian Company.

Nederlanders ook actief in W- Afrika en Amerika. 1621 WIC, niet handel hoofddoel maar bestrijden Spanje. Na oorlog met Spanje bleef wic bestaan. Handelden in slaven en goud. WIC beheerde kolonies.

Ned. opstand zelfstandigheid gered. Republiek geen centrale regering. Beslissingen na lang overleg. Naar buiten toe Republiek eenheid voor binnenlandse problemen. 7 Aparte staatjes, bestuur in handen regenten. Meeste regenten handelselite. Nergens anders in EU rijke stedelijke burgerij zoveel macht. Stadhouder hoogste functionaris in de gewesten.

De 7 gewesten:
- Holland
- Zeeland
- Utrecht
- Gelderland
- Overijssel
- Groningen
- Friesland

Gewesten werkten samen in de Staten- Generaal. Iedere provincie 1 stem. Republiek dankte welvaart aan handel. Amsterdam belangrijkste stapelmarkt Europa. Veel protestanten, rijke kooplieden en kundige ambachtslieden vluchten naar Amsterdam. Brachten geld, contacten, kennis mee. Goederen uit hele wereld in Amsterdam opgeslagen, verwerkt en verkocht. Andere bedrijfstakken profiteerden van handel.

Behalve economie bloeide ook cultuur.

REACTIES

A.

A.

Lekker dan Sanne! ik ben heel blij met deze samenvatting van jou! had het hard nodig :)

xx

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.