Holland in de 15e en 16e eeuw
Historisch kader
× Opkomst van de steden – de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het
herleven van een agrarisch-urbane samenleving
× Groeiende macht van de koning – het begin van staatsvorming en centralisatie
× Nederlandse Opstand – het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat
× Kerkhervorming – de protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in
West-Europa tot gevolg had
× Ontdekken – het begin van de Europese overzeese expansie
Vroeg verstedelijke samenleving
× 14e en 15e eeuw: crisis in landbouw leidt tot urbanisatie, middelen van bestaan: handel, visserij, scheepvaart, nijverheid, Dordrecht = stapelmarkt
× Holland economisch niet sterk: steden kleiner dan in Brabant en Vlaanderen, kooplieden hebben weinig betekenis, productie broodgraan wordt minder (geld nodig voor graanimport)
× 16e eeuw: economie gaat beter dan in andere gebieden, geen Malthusiaanse* spanningen, wel 80-jarige oorlog/Nederlandse Opstand
Groei Economische macht
× Moedernegotie: handel met Oostzeegebied (goedkoop broodgraan) na Sontoorlogen en de
macht van de Hanze gebroken was, Holland spin in internationaal handelsnetwerk
(Oostzeehandel had bijzondere bedrijfsvoering: partenrederij (‘aandelen’))
× Agrarische sector verandert: voedselproducerende landbouw niet winstgevend en onmogelijk door milieuomstandigheden, dus tuinbouw, zuivelproductie en veehouderij
× Strijd met het water: droogleggerijen (wel meer grond, maar niet voor graan)
Waterschappen: boeren betalen belasting om een waterscha de dijken en vaarten te laten
beheren en hebben zo hun handen vrij om in hun bedrijf te investeren
× Geen feodale traditie
Val van Antwerpen, 1585
× Belangrijke gebeurtenis: draagt bij aan opkomst van Holland als machtig gebied en A’dam als handelscentrum van Europa
× Voorgeschiedenis: A’werp belangrijke handelsstad van Spaanse Rijk, oorlog tegen Turkije
zorgt voor staatsfaillissement, handelspartner Italië verdwijnt, getroffen door
Nederlandse Opstand × Nederlandse Opstand: 1576, Spaanse soldaten houden huis in A’werp, A’werp kiest kant van opstandige gewesten, 1585, Spanje herovert A’werp, NNL sluit de Schelde af
× Andere oorzaken: transport door Zeeuwen en Hollanders, A’dam spil in groeiende graanhandel en Oostzeehandel
Bestuur in Nederlanden
× Filips II wil Centraal Bestuur, Centrale Belastingen (Tiende Penning), einde aan stedelijke
privileges, einde aan macht van gilde, einde aan macht van stedelijke elite
* = Malthusiaanse spanningen: bevolking groeit sneller dan graanproductie
Economie in de Gouden Eeuw
Historisch kader
× Handelskapitalisme – wereldwijde handelscontracten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
× Gouden Eeuw – de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economische en
cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
× Wetenschap – de wetenschappelijke revolutie
Centrum van de wereldhandel
× Oostzeehandel: moedernegotie, oorsprong van internationale handel
× Zuid-Europa: zeehandel met F groeit, handel met Iberische Schiereiland groeit
× Nederlandse Koopvaardijvloot: grootste van Europa, niet alleen handel op Oostzee en
Zuid-Europa, transport ook in NLse handen, NNL sluit Schelde af
× Nieuwe bestemmingen: Rusland (1585, huiden/bont/graan), Noorwegen (hout), Zweden (1611, ijzer/koper/wapens), Nova Zembla (1612, levertraan), Italië (1590, marmer/agrarische
producten), Levant (zijde/katoen/angora/zuidvruchten), Azië (1595, VOC, specerijen etc.),
Zuid-Amerika (1598, zout/suiker), Noord-Amerika (1609, berenvellen/tabak)
Organisatie van handel
× A’dam stapelmarkt: handel moet makkelijk, veilig en efficiënt zijn
Financiële instituten: 1609 Wisselbank, 1614 Stedelijke Bank van Lening, 1600
Koopmansbeurs, 1613 Prijscourant
× Koopliedenondernemers: handelskapitalisme, compagnie is familiebedrijf, Azië in 1602
staatsbedrijf
× 1621, West-Indische Compagnie: vergelijkbaar met VOC, soevereine rechten, handelsmonopolie op West-Afrika en Amerika, kapercompagnie, driehoekshandel (schepen namen wapens/alcohol mee uit Europa, ruilden in Afrika voor slaven, brachten die naar Amerika, ruilden voor suiker/cacao/rum/katoen/goud/tabak voor in Europa)
× 1614, Noordse Compagnie: Nederlands monopolie op walvisvaart, hoge winsten
Relatie handel en nijverheid
× Vergroot exportmogelijkheden van nijverheidsproducten en voert industriële grondstoffen aan
× Zorgt voor groei van nijverheid en ontstaan van nieuwe nijverheidsbedrijven en trafieken
Bloeiende nijverheid
× Gunstig investeringsklimaat
× Groot vertrouwen in de Republiek leidt tot lage rente voor geldleningen
× Val van Antwerpen
× Goede waterwegen, kanalen met jaagpaden, vaste lijnverbindingen
× Technische voorsprong, natuurlijke hulpbronnen, steden met specialisme
Platteland
× Bloeiende landbouw (ondanks oorlog tegen Spanje) door groeiende steden en bevolking,
specialisatie (intensieve tuinbouw,bollen, sierbomen, etc.), vraag uit het buitenland, goed
waterbeheer
× Geld om te investeren door stedelijke investeerders (inpolderingen, trekvaarten, turfgraverijen, verplaatsen nijverheid) en boeren
× Landgewesten blijven economisch zwakker dan zeegewesten: lijden meer onder Nederlandse Opstand, arme zandgronden, niet aangesloten op waterwegennetwerk, groot deel van boeren is zelfvoorzienend
Republiek in de Gouden Eeuw
Historisch kader
× Republiek staatkundig – de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch
en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
× Handelskapitalisme – wereldwijde handelscontracten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
× Absolutisme – het streven van vorsten naar absolute macht
Bestuur van de republiek
× Confederatie: gewesten hebben eigen soevereiniteit, werken wel samen bij BuZa en Defensie (gewestelijke steden zette zichzelf boven alles)
× Gewestelijk Bestuur: in elk gewest anders georganiseerd en andere machtsverhoudingen, strijd vaak resultaat van economische belangen
× Belastingen: geen gezamenlijke belasting per gewest, aantal belastingen bleef groeien
(gewestelijke belastingen, stedelijke belastingen, waterschapsbelasting, konvooi- en
licentgelden
Internationale politiek en kwesties
× Oorlog met Spanje: 12-jarig Bestand (1609-1621) en Vrede van Munster (1648)
× Engelse bescherming van handel (‘mercantilisme’) leidt tot oorlogen: Eerste Engelse Zee00rlog (verlies, 1652), Acte van Navigatie ingetrokken (1654), Tweede Engelse Zeeoorlog (winst,
1655), Actie van Navigatie ingetrokken (1667)
× Franse bescherming van handel (‘mercantilisme’): onder Lodewijk XIV
Arm en rijk in de Gouden Eeuw
× Adel: rijkdom gebaseerd op grondbezit, bestuursambten, beleggingen en handel in staatsschuld
× Gegoede burgerij: regenten zeer rijk door handel en beleggen in handel/staatsschuld, betaalde politieke ambten (ook artsen, advocaten, docenten aan Latijnse school, hoge stedelijke ambtenaren en fabrikanten)
× Kleine burgerij: ambachtslieden, winkeliers, schoolmeesters
× Volksklasse: geschoolde en ongeschoolde arbeiders hadden schamel bestaan, kinderarbeid
noodzakelijk
× Het Grauw: bedeelden, bedelaars, zwervers, straathandelaren
× Nederlandse situatie minder slecht dan elders in Europa: voldoende voedsel door graanaanvoer, lonen zijn hoger, voldoende werk in de agrarische sector, goede armenzorg, veel liefdadigheidsinstellingen
Immigratie en bevolkingsgroei
× Economisch succes trekt veel mensen aan voor permanent- en seizoenswerk/transmigratie*, vooral naar Zeegewesten, godsdienst ook reden
× 1580-1620: veel immigranten uit Zuidelijke Nederlanden
× Na 1620: vooral uit het Duitse Rijk (30-jarige oorlog), ook uit Engeland en Scandinavië, A’dam trekt veel joden
× Na 1665: Hugenoten uit Frankrijk
× Gevolg: explosieve groei van steden in kustgebieden (60% urbanisatie), natuurlijke
Bevolkingsgroei blijft beperkt
* = transmigratie: het verhuizen van een bevolkingsgroep als geheel
Economie in de zeventiende eeuw
Historisch kader
× Absolutisme – het streven van vorsten naar absolute macht
× Verlichting – rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving
× Kolonialisme en slavernij – uitbouw van de Europese overheersing, vooral in de vorm van
plantagekoloniën en daarmee verbonden trans-atlantische slavenhandel, en de opkomst
van het abolitionisme
Terug van handelsnatie
× Oorzaken neergang: oorlogen met GB en F, handelskapitalisme van andere landen, opkomst van
voorbijlandvaart, verzanding havens en rivieren
× Graanhandel, houthandel en zeevisserij gaan achterij, totale achteruitgang blijft beperkt (zelfs sprake van opleving, maar ten opzichte van GB niet)
× Beperkende factor: binnenlands transport is traag
× Republiek blijft lang handelsland door groeiende rivierhandel met Duitse achterland
Groei koloniale handel en geldbedrijf
× 1680, koloniale handel met Azië groeit hard
× 1700-1780, enorme toename van Amerikaanse handel met Republiek
× Vanaf 1730 geen toename winst meer, bestuur en leger in Azië zijn duur, WIC was nooit
winstgevend
× Geldhandel: wordt veel geld mee verdiend, na 1750 groei van A’damse kapitaalmarkt, A’dam het centrum voor verzekeringen, commissiehandel, internationale betalingen en
kredietverleningen (oorzaak is rijkdom van Gouden Eeuw)
Nijverheid in problemen
× Problemen door toenemende concurrentie en handelskapitalisme
× Republiek beschermt eigen nijverheid en stelt gewestelijke subsidies in, maar helpt niet
× Helpt niet: Republiek dankt welvaart aan export, loonpeil te hoog, technologische voorsprong neemt af
× Verval niet dramatisch: VOC en A’dam heeft stapelmarkt nog
× Holland heeft meeste last: nijverheid en zeehandel stevig met elkaar verbonden, textiel,
scheepsbouw, pijpenproductie, suikerraffinage en steenbakkers raken in narigheid
(papierproductie en jeneverstokerijen niet)
Oplevende landbouw, Stagenerende bevolking
× 1660-1750, crisis in landbouw door dalende landbouwprijzen: houdt lang aan door hoge lonen landarbeiders, hoge pachtprijzen, hoge belastingen, natuurrampen
× Commerciële structuur blijft
× Door efficiëntie, prijsvaste producten, arbeidsextensieve producten (en boer zijn in zuiden en oosten) overleef je crisis
× 1750, herstel van landbouw: groeiende Europese bevolking, stijgende voedselprijzen, dalende belastingen
× Gevolgen: Republiek wordt exporteur van agrarische producten, landbouw wordt drager van
economie, geen economische terugval in gebieden met bloeiende plattelandsnijverheid
(Groningen en Friesland)
Bevolking
× 1670-1800 (1,9 miljoen), verschuivingen: meer inwoners in landgewesten, minder inwoners in Holland (de-urbanisatie)
× Leegloop van textielsteden in Holland: A’dam bijzondere positie (welvarendste, dichtbevolkte, meest verstedelijkte gewest), immigratie neemt af, wel groter dan emigratie, groot vrouwenoverschot, veel sterfgevallen
Historisch kader
× Opkomst van de steden – de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het
herleven van een agrarisch-urbane samenleving
× Groeiende macht van de koning – het begin van staatsvorming en centralisatie
× Nederlandse Opstand – het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat
× Kerkhervorming – de protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in
West-Europa tot gevolg had
Vroeg verstedelijke samenleving
× 14e en 15e eeuw: crisis in landbouw leidt tot urbanisatie, middelen van bestaan: handel, visserij, scheepvaart, nijverheid, Dordrecht = stapelmarkt
× Holland economisch niet sterk: steden kleiner dan in Brabant en Vlaanderen, kooplieden hebben weinig betekenis, productie broodgraan wordt minder (geld nodig voor graanimport)
× 16e eeuw: economie gaat beter dan in andere gebieden, geen Malthusiaanse* spanningen, wel 80-jarige oorlog/Nederlandse Opstand
Groei Economische macht
× Moedernegotie: handel met Oostzeegebied (goedkoop broodgraan) na Sontoorlogen en de
macht van de Hanze gebroken was, Holland spin in internationaal handelsnetwerk
(Oostzeehandel had bijzondere bedrijfsvoering: partenrederij (‘aandelen’))
× Agrarische sector verandert: voedselproducerende landbouw niet winstgevend en onmogelijk door milieuomstandigheden, dus tuinbouw, zuivelproductie en veehouderij
× Strijd met het water: droogleggerijen (wel meer grond, maar niet voor graan)
Waterschappen: boeren betalen belasting om een waterscha de dijken en vaarten te laten
beheren en hebben zo hun handen vrij om in hun bedrijf te investeren
Val van Antwerpen, 1585
× Belangrijke gebeurtenis: draagt bij aan opkomst van Holland als machtig gebied en A’dam als handelscentrum van Europa
× Voorgeschiedenis: A’werp belangrijke handelsstad van Spaanse Rijk, oorlog tegen Turkije
zorgt voor staatsfaillissement, handelspartner Italië verdwijnt, getroffen door
Nederlandse Opstand × Nederlandse Opstand: 1576, Spaanse soldaten houden huis in A’werp, A’werp kiest kant van opstandige gewesten, 1585, Spanje herovert A’werp, NNL sluit de Schelde af
× Andere oorzaken: transport door Zeeuwen en Hollanders, A’dam spil in groeiende graanhandel en Oostzeehandel
Bestuur in Nederlanden
× Filips II wil Centraal Bestuur, Centrale Belastingen (Tiende Penning), einde aan stedelijke
privileges, einde aan macht van gilde, einde aan macht van stedelijke elite
* = Malthusiaanse spanningen: bevolking groeit sneller dan graanproductie
Economie in de Gouden Eeuw
Historisch kader
× Handelskapitalisme – wereldwijde handelscontracten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
× Gouden Eeuw – de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economische en
× Wetenschap – de wetenschappelijke revolutie
Centrum van de wereldhandel
× Oostzeehandel: moedernegotie, oorsprong van internationale handel
× Zuid-Europa: zeehandel met F groeit, handel met Iberische Schiereiland groeit
× Nederlandse Koopvaardijvloot: grootste van Europa, niet alleen handel op Oostzee en
Zuid-Europa, transport ook in NLse handen, NNL sluit Schelde af
× Nieuwe bestemmingen: Rusland (1585, huiden/bont/graan), Noorwegen (hout), Zweden (1611, ijzer/koper/wapens), Nova Zembla (1612, levertraan), Italië (1590, marmer/agrarische
producten), Levant (zijde/katoen/angora/zuidvruchten), Azië (1595, VOC, specerijen etc.),
Zuid-Amerika (1598, zout/suiker), Noord-Amerika (1609, berenvellen/tabak)
Organisatie van handel
× A’dam stapelmarkt: handel moet makkelijk, veilig en efficiënt zijn
Financiële instituten: 1609 Wisselbank, 1614 Stedelijke Bank van Lening, 1600
× Koopliedenondernemers: handelskapitalisme, compagnie is familiebedrijf, Azië in 1602
staatsbedrijf
× 1621, West-Indische Compagnie: vergelijkbaar met VOC, soevereine rechten, handelsmonopolie op West-Afrika en Amerika, kapercompagnie, driehoekshandel (schepen namen wapens/alcohol mee uit Europa, ruilden in Afrika voor slaven, brachten die naar Amerika, ruilden voor suiker/cacao/rum/katoen/goud/tabak voor in Europa)
× 1614, Noordse Compagnie: Nederlands monopolie op walvisvaart, hoge winsten
Relatie handel en nijverheid
× Vergroot exportmogelijkheden van nijverheidsproducten en voert industriële grondstoffen aan
× Zorgt voor groei van nijverheid en ontstaan van nieuwe nijverheidsbedrijven en trafieken
Bloeiende nijverheid
× Gunstig investeringsklimaat
× Groot vertrouwen in de Republiek leidt tot lage rente voor geldleningen
× Val van Antwerpen
× Goede waterwegen, kanalen met jaagpaden, vaste lijnverbindingen
× Technische voorsprong, natuurlijke hulpbronnen, steden met specialisme
Platteland
× Bloeiende landbouw (ondanks oorlog tegen Spanje) door groeiende steden en bevolking,
specialisatie (intensieve tuinbouw,bollen, sierbomen, etc.), vraag uit het buitenland, goed
× Geld om te investeren door stedelijke investeerders (inpolderingen, trekvaarten, turfgraverijen, verplaatsen nijverheid) en boeren
× Landgewesten blijven economisch zwakker dan zeegewesten: lijden meer onder Nederlandse Opstand, arme zandgronden, niet aangesloten op waterwegennetwerk, groot deel van boeren is zelfvoorzienend
Republiek in de Gouden Eeuw
Historisch kader
× Republiek staatkundig – de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch
en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
× Handelskapitalisme – wereldwijde handelscontracten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
× Absolutisme – het streven van vorsten naar absolute macht
Bestuur van de republiek
× Confederatie: gewesten hebben eigen soevereiniteit, werken wel samen bij BuZa en Defensie (gewestelijke steden zette zichzelf boven alles)
× Gewestelijk Bestuur: in elk gewest anders georganiseerd en andere machtsverhoudingen, strijd vaak resultaat van economische belangen
× Belastingen: geen gezamenlijke belasting per gewest, aantal belastingen bleef groeien
licentgelden
Internationale politiek en kwesties
× Oorlog met Spanje: 12-jarig Bestand (1609-1621) en Vrede van Munster (1648)
× Engelse bescherming van handel (‘mercantilisme’) leidt tot oorlogen: Eerste Engelse Zee00rlog (verlies, 1652), Acte van Navigatie ingetrokken (1654), Tweede Engelse Zeeoorlog (winst,
1655), Actie van Navigatie ingetrokken (1667)
× Franse bescherming van handel (‘mercantilisme’): onder Lodewijk XIV
Arm en rijk in de Gouden Eeuw
× Adel: rijkdom gebaseerd op grondbezit, bestuursambten, beleggingen en handel in staatsschuld
× Gegoede burgerij: regenten zeer rijk door handel en beleggen in handel/staatsschuld, betaalde politieke ambten (ook artsen, advocaten, docenten aan Latijnse school, hoge stedelijke ambtenaren en fabrikanten)
× Kleine burgerij: ambachtslieden, winkeliers, schoolmeesters
× Volksklasse: geschoolde en ongeschoolde arbeiders hadden schamel bestaan, kinderarbeid
noodzakelijk
× Nederlandse situatie minder slecht dan elders in Europa: voldoende voedsel door graanaanvoer, lonen zijn hoger, voldoende werk in de agrarische sector, goede armenzorg, veel liefdadigheidsinstellingen
Immigratie en bevolkingsgroei
× Economisch succes trekt veel mensen aan voor permanent- en seizoenswerk/transmigratie*, vooral naar Zeegewesten, godsdienst ook reden
× 1580-1620: veel immigranten uit Zuidelijke Nederlanden
× Na 1620: vooral uit het Duitse Rijk (30-jarige oorlog), ook uit Engeland en Scandinavië, A’dam trekt veel joden
× Na 1665: Hugenoten uit Frankrijk
× Gevolg: explosieve groei van steden in kustgebieden (60% urbanisatie), natuurlijke
Bevolkingsgroei blijft beperkt
* = transmigratie: het verhuizen van een bevolkingsgroep als geheel
Economie in de zeventiende eeuw
Historisch kader
× Absolutisme – het streven van vorsten naar absolute macht
× Verlichting – rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving
× Kolonialisme en slavernij – uitbouw van de Europese overheersing, vooral in de vorm van
van het abolitionisme
Terug van handelsnatie
× Oorzaken neergang: oorlogen met GB en F, handelskapitalisme van andere landen, opkomst van
voorbijlandvaart, verzanding havens en rivieren
× Graanhandel, houthandel en zeevisserij gaan achterij, totale achteruitgang blijft beperkt (zelfs sprake van opleving, maar ten opzichte van GB niet)
× Beperkende factor: binnenlands transport is traag
× Republiek blijft lang handelsland door groeiende rivierhandel met Duitse achterland
Groei koloniale handel en geldbedrijf
× 1680, koloniale handel met Azië groeit hard
× 1700-1780, enorme toename van Amerikaanse handel met Republiek
× Vanaf 1730 geen toename winst meer, bestuur en leger in Azië zijn duur, WIC was nooit
winstgevend
× Geldhandel: wordt veel geld mee verdiend, na 1750 groei van A’damse kapitaalmarkt, A’dam het centrum voor verzekeringen, commissiehandel, internationale betalingen en
kredietverleningen (oorzaak is rijkdom van Gouden Eeuw)
× Problemen door toenemende concurrentie en handelskapitalisme
× Republiek beschermt eigen nijverheid en stelt gewestelijke subsidies in, maar helpt niet
× Helpt niet: Republiek dankt welvaart aan export, loonpeil te hoog, technologische voorsprong neemt af
× Verval niet dramatisch: VOC en A’dam heeft stapelmarkt nog
× Holland heeft meeste last: nijverheid en zeehandel stevig met elkaar verbonden, textiel,
scheepsbouw, pijpenproductie, suikerraffinage en steenbakkers raken in narigheid
(papierproductie en jeneverstokerijen niet)
Oplevende landbouw, Stagenerende bevolking
× 1660-1750, crisis in landbouw door dalende landbouwprijzen: houdt lang aan door hoge lonen landarbeiders, hoge pachtprijzen, hoge belastingen, natuurrampen
× Commerciële structuur blijft
× Door efficiëntie, prijsvaste producten, arbeidsextensieve producten (en boer zijn in zuiden en oosten) overleef je crisis
× 1750, herstel van landbouw: groeiende Europese bevolking, stijgende voedselprijzen, dalende belastingen
economie, geen economische terugval in gebieden met bloeiende plattelandsnijverheid
(Groningen en Friesland)
Bevolking
× 1670-1800 (1,9 miljoen), verschuivingen: meer inwoners in landgewesten, minder inwoners in Holland (de-urbanisatie)
× Leegloop van textielsteden in Holland: A’dam bijzondere positie (welvarendste, dichtbevolkte, meest verstedelijkte gewest), immigratie neemt af, wel groter dan emigratie, groot vrouwenoverschot, veel sterfgevallen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden