Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoe erven de eigenschappen oogkleur en vleugellengte over bij een fruitvlieg?

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • Klas onbekend | 1190 woorden
  • 9 februari 2009
  • 15 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
15 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1. Inleiding.

We hebben twee reageerbuizen gekregen met in buis 1 zes fruitvliegen, en in buis 2 drie fruitvliegen. Deze fruitvliegen hebben we onderzocht (daarover meer verder in het verslag), toen hebben ze zich voortgeplant, en ook deze F1 generatie hebben wij bekeken. Ook zij hebben zich voortgeplant, en ook de F2 generatie hebben wij onderzocht.

Wij hebben gekeken naar de eigenschappen vleugellengte en oogkleur. Van de eerste generatie, de Parents, weten we dat zij homozygoot zijn voor deze eigenschappen. Het doel van ons onderzoek is om er achter te komen hoe deze twee eigenschappen overerven bij de fruitvlieg.

2. Vraagstelling.

Onze onderzoeksvraag bij deze praktische opdracht is:

Hoe erven de eigenschappen oogkleur en vleugellengte over bij een fruitvlieg? Daarbij willen we erachter komen of de eigenschappen of gewone- of geslachtschromosomen liggen, en of ze gekoppeld of ongekoppeld overerven.

3. Hypothese.

We weten dat de parents homozygoot zijn voor deze eigenschappen.

De genotypen van de parents zijn RRbb × rrBB.
Het enige mogelijke genotype van de F1 zou dan zijn RrBb × RrBb
De mogelijke genotypen van de F2 zouden dan zijn:
RRBB
RRBb
RRbb
RrBB
RrBb
Rrbb
rrBB
rrBb
rrbb

Om te kunnen zeggen op wat voor chromosomen de eigenschappen liggen en of ze gekoppeld of ongekoppeld overerven, moeten we eerst het practicum uitvoeren.

4. Materiaal en methode.

Zie stencil.

5. Resultaten en verwerking.

Buis 1.
Frequentie van de mutaties bij vrouwtjes.
Vleugellengte
Oogkleur Kort
Wit Kort
Rood Lang
Wit Lang
Rood Totaal
Parents 0 3 0 0 3
F1 0 0 0 12 12
F2 3 8 4 26 41

Frequentie van de mutaties bij mannetjes.

Vleugellengte
Oogkleur Kort
Wit Kort
Rood Lang
Wit Lang
Rood Totaal
Parents 0 0 3 0 3
F1 0 0 0 10 10
F2 4 0 9 18 31

Buis 2.
Frequentie van de mutaties bij vrouwtjes.
Vleugellengte
Oogkleur Kort
Wit Kort
Rood Lang
Wit Lang
Rood Totaal
Parents 0 0 1 0 1
F1 0 0 0 9 9
F2 0 2 16 11 29

Frequentie van de mutaties bij mannetjes.
Vleugellengte
Oogkleur Kort
Wit Kort
Rood Lang
Wit Lang
Rood Totaal
Parents 0 2 0 0 2
F1 0 0 22 0 22
F2 1 0 10 20 31

1. Beschrijf de twee te onderzoeken genen. Je weet dat de mutaties recessief zijn.
A: Hoe ziet de vlieg eruit indien beide genen wildtypen zijn?

Rode ogen en lange vleugels.

B: Over welke twee genen gaat het experiment?
Oogkleur en vleugellengte.
C: In welke vorm komen deze genen voor?
Oogkleur: Rood en wit.
Vleugellengte: Lang en kort.
D: De vier mogelijke genotypen van de P-generatie.
Mannetje: Vrouwtje:
RRBB RRBB
rrBB rrBB
RRbb RRbb
rrbb rrbb

2. Formuleer jullie vraagstelling.
Hoe erven de eigenschappen oogkleur en vleugellengte over bij en fruitvlieg? Daarbij willen we erachter komen of de eigenschappen of gewone- of geslachtschromosomen liggen, en of ze gekoppeld of ongekoppeld overerven.

3. Je weet nu het fenotype van de P-generaties. Maak een voorspelling over wat de mogelijke fenotypische samenstellingen van de F1 en F2 zouden kunnen zijn.
De fenotypen van de P-generatie waren RRbb× rrBB

Het enige mogelijke fenotype van de F1-generatie is dan RrBb.
Dat betekend dus dan de vliegen uit de F1-generatie allemaal rode ogen en lange vleugels hebben. Dit geldt alleen als de eigenschappen niet op het geslachtschromosoom liggen, want dan kunnen er mannetjes ontstaan met een mutatie.

Omdat de vliegen in de F1-generatie zich onderling voortplanten, moeten de fenotypen van de F2-generatie ontstaan uit RrBb × RrBb.
De mogelijke fenotypen van de F2 zijn dan:
RRBB
RRBb
RRbb
RrBB
RrBb
Rrbb
rrBB
rrBb
rrbb

De vliegen uit de F2-generatie kunnen dus alle vormen aannemen, rode ogen of witte ogen met korte vleugels of lange vleugels.

4. Deze vraag hoeft niet in het verslag.

5. Welke hypotheses kun je wel en niet verwerpen van de F1 generatie?
In beide buizen kunnen alleen vliegen ontstaan met de genotypen RrBb × RrBb (als de eigenschappen tenminste niet op de geslachtschromosomen liggen). De hypothese waarin de vliegen dus of witte ogen of korte vleugels hebben, kun je verwerpen. Alleen de hypothese waarin de vliegen rode ogen en lange vleugels hebben, kun je niet verwerpen.

6.Heb je nu voldoende gegevens om te beslissen of ze gekoppeld of ongekoppeld overerven?
Als de genen gekoppeld zijn, zouden de vliegen in de F1-genertaie RrBb (rode ogen en lange vleugels) worden, en dat klopt met onze resultaten. De F2-generatie zou dan 25 % RRBB (rode ogen en lange vleugels), 50 % RrBb (rode ogen en lange vleugels) en 25 % rrbb (witte ogen en korte vleugels) worden. Dat zou betekenen dat er geen vliegen zijn met rode ogen en korte vleugels en ook geen vliegen met witte ogen en lange vleugels. Maar die zijn er wel, dus de eigenschappen moeten ongekoppeld zijn.


7. Stel de nieuwe hypotheses op voor de nieuwe resultaten van de te verwachten resultaten van de F2 generatie.
Nu we weten dat de eigenschappen ongekoppeld zijn, hoeven we niks te veranderen aan onze eerder opgestelde hypothese. Nog steeds dezelfde mogelijkheden zijn mogelijk voor de genotypen van de F2, namelijk:
RRBB (rode ogen, lange vleugels)
RRBb (rode ogen, lange vleugels)
RRbb (rode ogen, korte vleugels)
RrBB (rode ogen, lange vleugels)
RrBb (rode ogen, lange vleugels)
Rrbb (rode ogen, korte vleugels)
rrBB (witte ogen, lange vleugels)
rrBb (witte ogen, lange vleugels)
rrbb (witte ogen, korte vleugels)

Er is dus 44,44 % rode ogen & lange vleugels, 22,22 % rode ogen & korte vleugels, 22,22 % witte ogen & lange vleugels en 11,11% witte ogen en korte vleugels.

8. Vergelijk de gevonden fenotypen van de F2 generatie vliegen met de verwachtingen van tabel 4 met de resultaten van tabel 1 en 2.
Alle gevonden genotypen van de vraag hier boven (tabel 4) hebben wij ook terug gezien bij onze fruitvliegen (tabel 1 en 2).


9. Schrijf op welke hypothese in overeenstemming lijkt te zijn met jullie resultaten van zowel de F1 als de F2. Wat is jullie eindconclusie over de overerving: omschrijf hoe de twee mutaties volgens jullie overerven.
Onze hypothese van de F1 was dat het genotype RrBb (rode ogen en lange vluegels) was, en dit lijkt te kloppen met onze resultaten.
Onze hypothese van de F2 was dat 44,44 % rode ogen & lange vleugels, 22,22 % rode ogen & korte vleugels, 22,22 % witte ogen & lange vleugels en 11,11% witte ogen en korte vleugels zou hebben. Dit komt redelijk overeen met onze resultaten. De procenten kloppen niet helemaal, maar hoe meer vliegen je onderzoekt, hoe dichter je bij de goeie getallen zal uitkomen, daarvoor hebben wij te weinig vliegen onderzocht.
Wel is het zo dat er meer mannetjes dan vrouwtjes zijn die beide mutaties hebben (witte ogen en korte vleugels). Dit zou kunnen betekenen dat de eigenschappen op het X-chromosoom liggen, dan zijn de mannetjes namelijk meer vatbaar voor mutaties.
Onze eindconclusie wat betreft de overerving van de eigenschappen oogkleur en vleugellengte is het volgende:
Uit ons onderzoek concluderen wij dat de eigenschappen op het X-chromosoon liggen, en ongekoppeld overerven.

6. Conclusie.

Onze onderzoeksvraag was:
Hoe erven de eigenschappen oogkleur en vleugellengte over bij en fruitvlieg? Daarbij willen we erachter komen of de eigenschappen of gewone- of geslachtschromosomen liggen, en of ze gekoppeld of ongekoppeld overerven.

Na dit verslag en de experimenten te hebben gedaan, zijn we erachter gekomen dat de eigenschappen oogkleur en vleugellengte ongekoppeld overerven, en dat ze op het geslachtschromosoom liggen.

7. Discussie.

Eigenlijk was dit experiment een steekproef om te kijken of de uitslagen overeenkomen met de uitslagen als je het zou berekenen. Maar we hebben deze proef maar met een klein aantal fruitvliegen gedaan, daardoor kunnen de uitslagen van het experiment afwijken van de uitslagen van de berekeningen. Dat is bij ons experiment ook het geval. Ook is het eigenlijk maar een gok dat de eigenschappen op het X-chromosoom liggen, het kan ook net aan onze gegeven liggen dat het zo heeft uitgepakt. De genotypen die we hadden opgesteld in de hypothese komen overeen met de genotypen die we hebben gevonden na het uitvoeren van het practicum.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.