Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Module 2 - Hoofdstuk 1-3

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1478 woorden
  • 5 februari 2009
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
11 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Module 2 ondernemen:

Hoofdstuk 1 Ondernemen in Nederland

Paragraaf 1 wat is ondernemen?

Jongeren willen steeds meer een eigen bedrijf starten. In Nederland zijn veertig ondernemers per duizend mensen.

Ondernemen: het combineren van de productiefactoren arbeid, kapitaal, natuur. Met het doel producten te maken, waarmee winst kan worden behaald.
Organisatie: een geordende groep mensen die samenwerkt om bepaalde doelen te bereiken. Een voetbalclub, ziekenhuis, reisbureau enz.
Winst: positief verschil tussen opbrengsten (omzet) en kosten. Omzet-kosten=winst

Ondernemingen: organisaties die naar winst streven. Bedrijf is hetzelfde als onderneming.
Participanten: deelnemers in de onderneming, ook wel stakeholders genoemd. Zij leveren een bijdrage aan de gang van zaken en ontvangen daarvoor een vergoeding.
Afnemers: vaak consumenten, soms ook andere ondernemingen.

Een goede ondernemer:
• Weet aan welke productiefactoren de mensen behoefte hebben.
• De alternatief aanwendbare productiefactoren zo combineert dat hij tegen zo laag mogelijke kosten produceert.
• Ondernemingsrisico inschat en deze niet uit de weg gaat.
• Realiseert een positief verschil tussen kosten en opbrengsten.

Ondernemers willen graag zo snel mogelijk een sterke positie op de markt voor hun nieuwe product veroveren. Men probeert de omzet zo hoog mogelijk te maken. Eerst willen ze een zo sterk mogelijke positie, dan gooien ze zich op winst maken.
Beurswaarde: maximale waarde voor de aandeelhouders.

Paragraaf 2 de maatschappelijke betekenis van ondernemingen.
Persoonlijke motieven om te ondernemen:

• Spanning
• Uitdaging
• Winst
• Inkomen

Maatschappelijke behoeften: behoeften die in de samenleving naar voren komen (goederen en diensten voortbrengen en verkopen)

Ondernemingen dragen bij aan:
• De productiegroei
• Groei van de welvaart
• Werkgelegenheid
Productiegroei vindt plaats over de hele wereld.

Werkgelegenheid: vraag naar werknemers

Een betaalde baan biedt de werknemers:
• Inkomen
• Kans om zich te ontwikkelen
• De mogelijkheid om je nuttig te voelen
• De mogelijkheid om sociale contacten te hebben

Bij het produceren maak je gebruik van de productiefactoren arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap.
Beloning hiervan:


Wie Beloning
Werknemers Loon
Eigenaren Inkomen
Vermogenverschaffers Deel van de winst

Winst en verlies bepalen de manier waarop de productiefactoren worden verdeeld over de productiemogelijkheden = Winst en verlies ‘sturen’ de toedeling of allocatie van de productiefactoren

Allocatie: sturen van winst en verlies.
Globalisering: het verschijnsel dat de productie wereldwijd verspreid is.
Milieu: onze leefomgeving.

Paragraaf 3 ondernemingen in Nederland: cijfers
Ondernemingsgrootte:
1. totale omzet per jaar. (omzet=aantal verkochte stuks x de verkoopprijs)
2. aantal werknemers tellen
3. waarde nemen van de aan de effectenbeurs genoteerde aandelen.

Aandelen: eigendomsbewijzen waarmee elke aandeelhouder zijn deelname aan het risicodragend vermogen van een vennootschap kan aantonen.

Diensten van derden: Diensten geleverd door andere bedrijven, bijv. transport en verzekering.
Bruto toegevoegde waarde: omzet – grond/ hulp stoffen en diensten van derden

Netto toegevoegde waarde: bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen
Bedrijfstak: groep ondernemingen die sterk op elkaar lijkende producten maakt.
Economische sector: Aantal bedrijfstakken samen.

Paragraaf 4 balans en resultatenrekening.
Balans: vermogensoverzicht op een bepaald moment. Een overzicht van bezittingen, schulden en het eigen vermogen.
Activa: bezittingen
Passiva: schulden
Eigen vermogen: bezittingen – schulden
Begroting: een overzicht van de verwachte opbrengsten, kosten en winst. Hiermee kan je bepalen of je onderneming financieel haalbaar en voldoende winstgevend is.
Resultatenrekening: overzicht van kosten, opbrengsten en winst over een afgelopen periode.
Debiteuren: Vaste klanten die hun rekening pas aan het eind van de maand betalen.

Verandering bezittingen – verandering schulden = verandering eigen vermogen
Verandering eigen vermogen = bedrijfsresultaat


Paragraaf 5 de jaarrekening van Philips Electronics
Productdivisies van Philips:
• Verlichting
• Consumentenelektronica
• Overige consumentenproducten
• Componenten en halfgeleiders
• Professionele producten en systemen

Jaarrekening: balans en resultatenoverzicht of winst- en verliesrekening. Deze moet worden goedgekeurd door de accountant.
Accountant: iemand die alle financiële gegevens controleert.
Octrooien of patenten: Hiermee worden uitvinden bescherm, zodat de concurrent ze niet na kan maken.
Immateriële vast activa: o.a. octrooien of patenten.
Materiële vaste activa: o.a. fabrieksgebouwen, kantoren en machines.
Niet-geconsolideerde deelnemingen: dochterondernemingen waarin Philips voor minder dan 50% deelneemt.

Eigen vermogen: bestaat uit o.a. het aandelenvermogen en een winstreserve.
Voorzieningen: geld dat opzij gelegd wordt voor verplichtingen waaraan de ondernemer moet voldoen.
Langlopende schulden: o.a. obligatieleningen (langlopende lening met vaste rente)
Kortlopende schulden: bankkrediet.
Aandeelhouders: hebben op de beurs aandelen gekocht en zijn daardoor de eigenaren van de onderneming.
Dividend: vergoeding voor het ter beschikking stellen van risicodragend vermogen. Dit kan variëren, ligt aan de hoogte van de winsten.

Paragraag 6 sociaal verslag en milieuverslag
Sociaal jaarverslag: hierin wordt gerapporteerd over de mensen en hun belangen in de onderneming.

In het sociaal jaarverslag staan:
• Gegevens over uitbreidingen en krimpingen van de personeelsbezetting en het Personeelsstatuut
• Het arbeidersvoorwaardenoverleg
• De ondernemingsraden
• De personeelsbezetting per concernonderdeel
• De samenstelling naar fulltimers, maandparttimers, uurloonparttimers en hulpkrachten.
• Gegevens over de beloningen van deze categorieën, over verloop van ziekte, werkoverleg, personeelsplanning en loopbaanbegeleiding.


Ondernemingsraad: (OR) raad die als bevoegdheden heeft, o.a. de bespreking van de gang van zaken in de onderneming, uitbrengen van advies, medebeslissingsrecht over arbeidsvoorwaarden enz.
Milieuverslag: Hierin staat welke positieve en negatieve invloeden gedurende het verslagjaar heeft gehad op het milieu.

Hoofdstuk 2 kosten, opbrengsten en winst

Paragraaf 1 constante en variabele kosten
Kosten: Alle noodzakelijke uitgaven die een ondernemer moet doen om goederen te kunnen produceren.
Constante kosten: kosten die niet veranderen bij een verandering van de productie.
Productiecapaciteit: de maximaal mogelijke productie bij een gegeven hoeveelheid productiemiddelen. Wordt dit vergroot, nemen de constante kosten toe.
Variabele kosten: kosten die veranderen bij een verandering van de productieomvang.
Recht evenredig variabele kosten: de kosten veranderen proportioneel met de productie: Als de productie met 25% stijgt, stijgen de variabele kosten ook met 25%
Totale kosten: de constante kosten + de variabele kosten
Break-evenpoint: als de totale kosten precies gelijk zijn aan de omzet.

Afkortingen:
TK = Totale kosten
TO = Totale opbrengsten

TW = Totale winst
VK = Variabele kosten
CK = Constante kosten
TVK = Totale variabele kosten
TCK = Totale constante kosten

TK, TO en TW kan je op drie manieren bekijken:
• Met een tabel
• Met een grafiek
• Met een wiskundige vergelijking

Met een wiskundige vergelijking:
TK = (a x q) + b

b = Waarde van de TCK
a = Waarde van de VK per eenheid product
q = productieomvang

TK = TCK + TVK
P = prijs
Q = aantal
TO = totale omzet P x Q
TW = totale winst/verlies TO- TK

Break- even afzet:
Prijs Q = TCK + per stuk Q

Break- even omzet:
Afzet x prijs
1e lijn = TCK
2e lijn = TK = per stuk x Q + TCK
3e lijn = TO = prijs x Q

Paragraaf 2 productievergroting bij gegeven capaciteit
Als je een arbeidskracht erbij wil moet je je afvragen wat de verwachte extra omzet en kosten zijn door een nieuwe arbeidskracht.


Arbeidsovereenkomst: Hierin staan de arbeidsvoorwaarden.
Arbeidsvoorwaarden: afspraken tussen werkgever en werknemer over de wederzijdse rechten en plichten bij het werk.
Primaire arbeidsvoorwaarden: afspraken over de beloning in geld.
Secundaire arbeidsvoorwaarden: de afspraken die niet over geld gaan. Bijv, pauzes, werktijden en scholing.
Individuele arbeidsovereenkomst: Afspraken over het CAO.
Collectieve arbeidsovereenkomst: (CAO) arbeidsovereenkomst voor een grote groep werknemers.

Lonen worden regelmatig verhoogd, daarbij kan onderscheid gemaakt worden in:
• incidentele loonsverhoging: loonsverhoging voor een individuele werknemer.
• Prijscompensatie: loonsverhoging met hetzelfde percentage als de prijsstijging van consumptiegoederen.
• Initiële loonsstijging: Loonsverhoging boven de prijscompensatie, waardoor de koopkracht van de werknemers toeneemt.

Arbeidsproductiviteit: de gemiddelde productie per werknemer per tijdseenheid.
Specialisatie: werknemers leggen zich toe op die werkzaamheden waarvoor ze aanleg hebben.

Factoren die de arbeidsproductiviteit verbeteren:

• Nieuwere en betere kapitaalgoederen
• Scholing

Interne arbeidsverdeling: specialisatie binnen een organisatie
Externe arbeidsverdeling: specialisatie tussen bedrijven
Regionale arbeidsverdeling: land en regio specialiseert zich in de producten waar het het meest geschikt voor is.

Paragraaf 3 schaalvergroting
Innovaties: toegepaste vernieuwen van producten of productieprocessen.
Investeren: het kopen van nieuwe kapitaalgoederen, onderscheid tussen:
• Breedte-investeringen: verhouding blijft gelijk tussen arbeid en kapitaal
• Diepte-investeringen: verandert verhouding tussen arbeid en kapitaal (positief voor kapitaal)
Kapitaalintensiteit: de verhouding kapitaal stijgt ten opzichte van arbeid.
Schaalvergroting: vergroting van de productiecapaciteit.
Fusie: het samengaan van voorheen zelfstandige ordernemingen.
Overname: het samengaan van bedrijven met verschillende grootte.


Hoofdstuk 3 de marketing mix

Paragraaf 1 wat is marketing?
Productiegerichte denkwijze: Kenmerken:
• Product staat centraal
• Persoonlijke voorkeur van de producent
• Wordt gestreefd naar zo laag mogelijke productiekosten
• De consument wordt geacht het product te kopen

Consumentgerichte denkwijze: De wensen en persoonlijke voorkeuren van de consument komen centraal te staan
Marketing: het maken en uitvoeren van plannen voor het vergroten of behouden van de afzet.
Marketingconcept: basisgedachte van de marketing.
Databasemarketing: uit het gegevensbestand van gebruikers en hun interessegebieden worden deelverzamelingen geselecteerd.
Marktsegment: een aantal afnemers van een bepaald product die min of meer gelijke wensen en behoeften hebben.
Doelgroep: een groep mensen van een bepaalde leeftijd, de producent speelt in op hun specifieke wensen.

Marketing mix:
1. product
2. prijs
3. plaats
4. promotie

Paragraaf 2 de P van product
Productbeleid: de keuze van het tastbare en uitgebreide product.
Product: betekenissen:
• fysieke product: basiseigenschappen van het product
• tastbare product: product zoals het aangeboden wordt.
• Uitgebreide product: het tastbare product, uitgebreid met niet-tastbare eigenschappen, bijv. sfeer in het restaurant.

Homogene producten: producten die in de ogen van de consument allemaal hetzelfde zijn.
Heterogene producten: voorkeur voor zijn product
Trading-up: een kwalitatief betere of luxere uitgave van zijn product aanbieden.
Trading-down: een kwalitatief lager of minder lux product aanbieden.

Productlevenscyclus: De ontwikkeling in fasen van de omzet van een product in de loop van de tijd.

5 fasen van de levenscyclus:
1. introductiefase, product is net op de markt
2. groeifase, het product wordt bekender
3. rijpheidsfase, de omzetgroei en winstgroei nemen af
4. verzadigingfase, de afzet komt onder druk te staan
5. neergangsfase, de afzet daalt sterk
Dit geld niet altijd voor elk product.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.