Hoofdstuk 3

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 1230 woorden
  • 20 december 2007
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
21 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Geschiedenis

Vanaf 1950 Tijd van televisie en computer.

Nederland is een constitutionele monarchie met een parlementaire democratie. Dat wil zeggen dat het een grondwet heeft, een koninkrijk is, een 1e en 2e kamer heeft en dat het volk mag meebeslissen.

Industriële revolutie - 1750 in Engeland, 1850 in Nederland. De arbeiders eisten meer inspraak binnen een bedrijf.
Franse revolutie – 14 juli 1789. Men wilde vrijheid en gelijkheid.

Politieke partijen:
- CDA - Christen Democratisch Appel 1980

- PvdA - Partij van de Arbeid 1946
- ChristenUnie - 2001
- PVV - Partij van de Vrijheid 2006
- VVD - Volkspartij voor vrijheid en democratie 1948
- Groenlinks - milieu 1990
- Pvdd - Partij van de Dieren 2004
- SP - Socialistische Partij 1972
- D66 - Democraten 1966
- SGP - Staatkundig Gereformeerde Partij 1918
- LPF - Lijst Pim Fortuyn 2001

Soorten partijen:
Socialisten: (SP) komen op voor de zwakkeren in de samenleving. Belasting naar draagkracht.
Liberalen: (VVD) willen weinig bemoeienis van de overheid op bijv. de economie. Weinig regels en wetten.
Confessionelen: (CDA, SGP, ChristenUnie) Vinden het geloof erg belangrijk.

Begrippen:
Algemeen kiesrecht – Alle mannen boven de 23 kregen stemrecht (1917)

Democratie – Het parlement wordt gekozen door de burgers.
Europese Unie – Europese gemeenschap van landen met als belangrijkste doelstelling zorgen voor vrede, vrijheid en welzijn.
Evenredige vertegenwoordiging – alle stemmen optellen en delen door het aantal zetels van het parlement.
Nachtwakersstaat – De overheid bemoeit zich zo min mogelijk met de burgers.
Recht van amendement – De 2e kamer kan een wetsvoorstel aanpassen.
Recht van enquête – Het parlement kan een onderzoek instellen.
Recht van initiatief – De 2e kamer maakt zelf een wetsvoorstel.
Recht van interpellatie – Kamerleden kunnen een minister uitgebreid ondervragen over zijn/haar beleid. De minister moet daar antwoord op geven.
Vragenrecht – Kamerleden mogen een minister een vraag stellen, de minister is niet verplicht te antwoorden.
Referendum – De bevolking kan zijn mening geven over een belangrijk onderwerp d.m.v. een stemming.
Verzorgingsstaat – De overheid zorgt voor de burgers ( bijv. uitkering)
Districtenstelsel – Een land wordt verdeeld in districten. De partij die wint in een district wint de zetel. Hierdoor blijven alleen de grote partijen over.


Rode draad
In de 19e eeuw veranderde Europa in een hoog tempo. Leden van de heersende elite zagen vrijheid en gelijkheid als de voorwaarden voor een gezonde staat waarin het individu zich vrij kon ontwikkelen en waar de burgers inspraak hadden in het bestuur.
Wetenschappers deden allerlei technische uitvindingen die het begin vormden van de industriële revolutie. Het bracht rijkdom en gemak maar vooral de rijkeren profiteerden hiervan. De arme arbeiders wilden dat de regering zou ingrijpen en de welvaart eerlijk zou verdelen.

§ 9.1

In 1815 had de koning veel te vertellen in Nederland. Veel mensen waren het hier niet mee eens. Liberaal Johan Thorbecke schreef in 1848 een brief aan de koning met daarin het voorstel de grondwet te veranderen en de macht van de koning te beperken ten gunste van het volk. Door de revoluties in het buitenland en rellen in NL gaf koning Willem II toe. Maar onder de voorwaarde dat erin kwam te staan: de koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk. Deze bepaling betekent dat de ministers verantwoordelijk zijn voor de daden van de koning(in) maar ook dat de koning(in) niks kan doen zonder met de ministers te overleggen. Thorbecke legde hiermee de basis voor ons huidige politieke systeem.

In 1917 kwam er het algemeen kiesrecht zodat mannen boven de 23 stemrecht kregen. De gevolgen hiervan zijn dat er meer op confessionele en socialistische partijen werd gestemd en minder op de liberale partijen. Later is de leeftijdsgrens naar 18 jaar gezet. Vanaf 1919 mochten ook de vrouwen stemmen. In de 19e eeuw was NL een nachtwakersstaat en bemoeide de overheid zich zo min mogelijk met de burgers. De regering moest alleen voor orde en rust zorgen. Daarmee was ze verantwoordelijk voor het leger, de politie en de rechtspraak. De rest moesten de burgers zelf oplossen. De liberalen geloofden namelijk dat de mens zich het best ontplooide in volledige vrijheid.

In de jaren 30 was er in de hele wereld grote armoede door een economische crisis. De Nederlandse regering hoopte dat het vanzelf weer beter zou gaan maar de burgers hadden geen oplossing voor de armoede. Steeds meer politici vonden dat de overheid meer aan de problemen moest doen.

Johan Thorbecke had zich laten inspireren door de trias politica bedacht door de Franse filosoof Montesquieu. Deze had bedacht dat de macht over 3 gescheiden machten moet worden verdeeld namelijk de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.

Regering – uitvoerende macht
Parlement – wetgevende macht
Onafhankelijke rechters – rechterlijke macht

Het systeem in een gemeente kun je vergelijken met het landelijke systeem:
De burgemeester en wethouders (college van B en W) – De koning(in) en de ministers (regering). De gemeenteraad – Het parlement (beide gekozen door het volk)


§ 9.2

Door de Tweede Wereldoorlog had Nederland grote schade geleden. Alle partijen vonden nu dat er alles aan gedaan moest worden om de ernstige crises van de jaren 30 te voorkomen. Ze zorgden ervoor dat iedereen naar school kon want dan had je meer kans op werk. Iedereen moest worden geholpen tegen ziektes als tuberculose. Ook spande de overheid zich meer in voor oude mensen die niet langer aan hun lot konden worden overgelaten. Zo werd Nederland een verzorgingsstaat.
Maar bij dit alles moesten er natuurlijk ook veel meer ambtenaren, scholen en leraren komen. De verwachtingen van de overheid stegen en mensen waren sneller ontevreden. De mensen zagen het nu als hun recht dat de overheid voor hen zorgde.

In Nederland kun je je mening laten horen via je stemrecht, inspraakprocedures, referendum, demonstreren of via belangengroepen zoals greenpeace.

Nederland is in de afgelopen jaren meer geld gaan uitgeven aan onderwijs, cultuur & wetenschappen, sociale zaken & volksgezondheid, buitenlandse zaken. Ze gaven juist minder uit aan defensie en financiën.

§ 9.3

Europa was verzwakt en verarmd uit de 2e WO gekomen. De regeringsleiders wisten dat ze hun krachten moesten bundelen wilden ze nog iets betekenen in het internationale machtsspel. Ook wilden ze nog een wereldoorlog voorkomen. In 1950 stelde de toenmalige Franse minister van buitenlandse zaken de oprichting van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS) voor. Frankrijk, Duitsland, Italië, België, Nederland en Luxemburg deden hier aan mee. Dit ging over de samenwerking in de industrie van hoogovens en kolenmijnen. Langzaamaan ontstond het idee van een Europese Gemeenschap waarbij meer landen betrokken zouden zijn en ze meer wilden dan de organisatie van industrie en handel. Hieruit kwam in 1992 de Europese Unie voort. Een belangrijke doelstelling van de Europese Unie is om voor vrede, vrijheid en welzijn in Europa te zorgen. Door samenwerking kan de misdaad bestreden worden. Binnen de Eu is er vrij verkeer van goederen en diensten dus er hoeven geen invoerrechten betaald te worden. Hierdoor is de afzetmarkt voor Europese producten en diensten veel groter geworden en dus genieten alleen EU - bedrijven hiervan. In de EU is ook vrij verkeer van personen. Dat wil zeggen dat de inwoners van de EU in alle landen van de EU mogen werken. Door de euro in te voeren hebben ze het probleem opgelost van bij elke grensovergang geld te moeten wisselen. De EU wordt op een manier bestuurd die nergens ter wereld bestaat. De lidstaten zijn zelfstandig maar hebben ook een deel overgedragen aan een aantal Europese instellingen.

Bureaucratie – Alles volgens de regeltjes moeten doen.
Chauvinisme – Vaderlands liefde.
Protectionisme – Bescherming van eigen handel en goederen.

1848 – Grondwet van Thorbecke
1917 – Algemeen stemrecht voor mannen
1919 – Algemeen kiesrecht voor vrouwen
jaren ’30 – Economische crisis
1939/1945 – 2e Wereldoorlog
1950 – Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
1992 – EU
2002 – Euro

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.