Module 1, hoofdstuk 3

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 830 woorden
  • 14 december 2007
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
8 keer beoordeeld

Module 1: Hoofdstuk 3: De vraag van consumenten.

Paragraaf 1: De vraag en de vraaglijn.

Consumenten kopen het grootste deel van hun goederen bij producenten. Producenten proberen te voldoen aan de wensen v.d. consument. Marktonderzoekers proberen op te sporen welke wensen consumenten hebben, en door welke factoren de vraag naar een product wordt bepaald.
Ceteris paribus-clausule = de vraag hangt af van de prijs. (de overige omstandigheden blijven gelijk)

De hoeveelheid die een consument van een goed koopt, wordt bepaal door:

1 Prijs v.h. goed (P appels)
2 Prijzen van overige goederen. (P ov)
3 Behoeften/voorkeuren van de consument (pref)
4 Inkomen/budget van de consument (bud)

1 De prijs van het goed:
Mensen kopen in het algemeen meer van een goed als de prijs laag is, en minder al de prijs hoog is.
2 Prijzen van overige goederen:
Bij een stijging van het budget neemt de vraag naar een goed toe. (vakantiereizen, uitgaan) Bij sommige goederen neemt de vraag juist af. (minder aardappelen en rijst, meer gebak en exotisch fruit)
3 De behoeften/voorkeuren van de consument:
Mensen kopen in het algemeen meer van een goed als de prijs van een vervangen goed omhoog gaat. (peren worden duurder, men gaat meer appels kopen)
4 Inkomen/budget van de consument:
Mensen hebben in verschillende getijden andere behoeften. (in de winter heeft men warmere kleren nodig dan in de zomer)


Vraaglijn = laat zien wat een consument bij verschillende prijzen van plan is te kopen.
Individuele vraaglijn = vraaglijn die laat zien bij welke hoeveelheid van een goed de individuele consument wil kopen bij verschillende prijzen van dat goed.
Collectieve vraaglijn = vraaglijn die laat zien bij welke hoeveelheid van een goed de gezamenlijke consumenten willen kopen bij verschillende prijzen van dat goed.

De vraaglijn kan worden weergeven met een lineaire vraagvergelijking --» Qv = ap + b
Qv = gevraagde hoeveelheid
a = richtingscoëfficiënt (negatief, consument koopt bij lagere prijs meer)
p = prijs van het goed
b = constante gevraagde hoeveelheid (positief)

Paragraaf 2: Verschuiving langs en van de vraaglijn.

Verschuiving langs de vraaglijn: als de prijs van een goed verandert.
Verschuiving van de vraaglijn: als de overige omstandigheden van een goed verandert. (prijs van een ander product, voorkeuren, inkomen/budget, aantal vragers)

Verandering van de prijs van een ander product:
Substitutiegoederen = goederen die elkaar kunnen vervangen. (koffie en thee, auto en openbaar vervoer)
Complementaire goederen = goederen die samen worden gebruikt (koffie en koffiemelk, auto en benzine)


Verandering van de voorkeuren:
De consumenten krijgen meer behoefte aan een product door bijvoorbeeld invloeden van het seizoen of door drukke werkomstandigheden. Hierdoor veranderen de voorkeuren.

Verandering van het inkomen/budget:
Bij een stijging van het inkomen of het beschikbare budget van de consumenten zal de vraag naar een product in het algemeen toenemen. De consument kan zich nu meer veroorloven.
·Inferieure goederen = goederen waarvan de vraag afneemt bij een stijging van het inkomen. (Consument vervangt dit goed door een kwalitatief beter product, vb: merkkleding, aardappelen)

Verandering van het aantal consumenten:
Bij stijging van het aantal consumenten tel je de gevraagde hoeveelheid van meer personen op. De totale vraag naar een product neemt dan toe. Ondernemers proberen m.b.v. reclame de voorkeuren van de consumenten te beïnvloeden. Ook kunnen zij via reclame proberen het aantal potentiële vragers te vergroten.

-Bij toename van een goed verschuift de vraaglijn naar rechts
-Bij afname van een goed verschuift de vraaglijn naar links.

Paragraaf 3: De prijselasticiteit van de vraag.

·Prijselasticiteit van de vraag = geeft aan met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als de prijs met 1% verandert. (Ev)
Ev = % verandering vd gevraagde hoeveelheid
% verandering vd prijs.

Vb: 2000kg en €1.50 per kg, 1800kg en €1.80 per kg.
2000/20 x 100 = 10%, 0.30/1.50 x 100 = 20% Ev = - 10 /20 = - 0.5

Als de prijs met 1% verandert, neemt de vraag met 0.5% af.

·Kruiselingse prijselasticiteit van de vraag = geeft aan met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert al de prijs van het substitutiegoed met 1% verandert. (Ek)
Ek = % verandering vd gevraagde hoeveelheid van goed x
% verandering vd prijs van goed y

-Bij substitutiegoederen is de Ek positief
-Bij complementaire goederen is de Ek negatief.

Paragraaf 4: De inkomenselasticiteit vd vraag

·Budgetelasticiteit/inkomenelasticiteit van de vraag = geeft aan met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert als het budget met 1% verandert. (Eb)
Eb = % verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed
% verandering van het budget

-Bij algemeen goederen is de Eb positief (basisbehoeften tussen 0 – 1, luxegoederen boven 1)
-Bij inferieure goederen is Eb negatief.

·Wet van Engel = verschijnsel dat gezinnen met een laag inkomen een relatief groot deel hiervan aan voeding uitgeven. (grafiek van Q = f(bud) is een engelcurve)
Drempelgoederen = worden pas voorbij een zeker inkomensniveau gekocht. (vb: Vakanties naar buitenland)


Paragraaf 5: Elastische en inelastische vraag.

·Inelastische vraag = het percentage van de hoeveelheidverandering is kleiner dan het percentage van de prijsverandering. (Ev = kleiner dan 1)
Elastische vraag = het percentage van de hoeveelheidverandering is groter dan het percentage van de prijsverandering. (Ev = groter dan 1)
Volkomen inelastische vraag = gevraagde hoeveelheid reageert helemaal niet op een prijsverandering en blijft gelijk. De afzet blijft constant. (verticale lijn)
Volkomen elastische vraag = de gevraagde hoeveelheid reageert wel sterk op een prijsverandering. (horizontale lijn)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.