Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Module 2, hoofdstuk 2

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • vwo | 823 woorden
  • 14 december 2007
  • 15 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
15 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Module 2: Hoofdstuk 2: Kosten, opbrengsten en winst.

Paragraaf 1: De productiefunctie.

Bedrijven gebruiken productiemiddelen om goederen en diensten te produceren. De ondernemer combineert de productiemiddelen en het resultaat is productie.
Productiefunctie = het verband tussen de gebruikte hoeveelheden productiemiddelen en de omvang van de productie.
Q = f (A,K) Q = hoeveelheid producten
A = hoeveelheid arbeid
K = hoeveelheid kapitaal


Korte termijnsituatie = een deel van de productiefactoren kunnen niet gevarieerd worden.
Lange termijnsituatie = alle productiefactoren kunnen worden gevarieerd.

Paragraaf 2: Constante kosten en variabele kosten.

Kosten zijn alle noodzakelijke uitgaven die een ondernemer moet doen om goederen te kunnen produceren. Totale kosten bestaat uit constante en variabele kosten.
Constante kosten = kosten die niet veranderen bij een verandering van de productieomvang, de kosten zijn er altijd. (vb: huur, loon)
Variabele kosten = kosten die wel veranderen bij een verandering van de productieomvang. (vb: inkoopkosten drank, maaltijden)

Proportioneel variabele kosten = kosten die recht evenredig veranderen met de productieomvang. (Als de productieomvang met 25% toeneemt, stijgt de variabele kosten ook met 25%)
Productiecapaciteit = de maximaal mogelijke productie bij een gegeven hoeveelheid productiemiddelen.

TK = totale kosten TK = TVK + TCK
GTK = kosten per stuk
GTK = GVK + GCK (GTK = TK : q)
MK = TK' (differentiëren)
Marginale kosten = extra kosten voor de productie en verkoop van een extra eenheid product. (eerste afgeleide van de totale kosten)

Paragraaf 3: Niet-proportionele variabele kosten.

Niet-proportionele kosten komen voor als degressief variabel of progressief variabel.

Degressief variabele kosten = kosten die bij een toename van de productieomvang minder dan evenredig toenemen. (onderneming krijgt korting bij inkoop van grotere hoeveelheid grondstoffen etc.)
Progressief variabele kosten = kosten die bij toename van de productieomvang meer dan evenredig stijgen. (bij productie vergroting is er overwerktoeslagen en meer energie nodig.)

In het begin bij productievergroting stijgen de variabele kosten eerst degressief, ze profiteren namelijk nog van de voordelen van de korting. Maar als de onderneming de productie nog meer vergroot, stijgen de variabele kosten progressief door overwerktoeslagen en meer energie.

Break-evenpoint = punt waar de totale kosten gelijk zijn aan de totale opbrengsten. (TO = TK, kostendekking)
Voorbij het break-evenpoint wordt winst gemaakt. TO is dan groter dan TK
TO = P x Q.
TW = TO - TK
GO = TO : Q
MO = TO' (differentiëren)
De winst is nu maximaal als MO gelijk is aan MK

Paragraaf 4: Productievergroting bij gegeven capaciteit.

Bij een gegeven capaciteit kan de productieomvang worden vergroot door het aantrekken van nieuwe werknemers. Bij deze beslissing of ze meer werknemers moeten aannemen moet hij afwegen:
- wat zijn de extra opbrengsten door een extra arbeidskracht?
- wat zijn de extra kosten door een extra arbeidskracht?

Arbeidsovereenkomst = arbeidsvoorwaarden, bevat primaire, secundaire en tertiaire arbeidsvoorwaarden.

Primaire arbeidsvoorwaarden = afspraken over de geldelijke bedragen en de wijze van betaling. (loon, vakantiegeld, reiskosten)
Secundaire arbeidsvoorwaarden = staan niet-geldelijke afspraken, zoals werktijden, pauzes, werkomstandigheden, scholing etc.
Tertiaire arbeidsvoorwaarden = inspraak en medezeggenschap van de werknemers.

Als je werkt voor een werkgever, is er altijd sprake van een arbeidsovereenkomst.
Individuele arbeidsovereenkomst = afspraken over de arbeidsvoorwaarden tussen werkgever en werknemer.
Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) = afspraken over de arbeidsvoorwaarden door werknemers/werkgevers organisaties. (groot bedrijf)

De lonen worden regelmatig verhoogd, je hebt 3 soorten loonstijgingen:
Incidentele loonsverhoging = loonsverhoging voor een individuele werknemer, d.m.v. scholing/hogere functie.
Prijscompensatie = loonsverhoging met hetzelfde percentage als de prijsstijging van consumptiegoederen, waardoor de koopkracht gelijk blijft van de werknemers.
Reële/Initiële loonstijging = loonsverhoging bovenop de prijscompensatie, waardoor de koopkracht van de werknemers nog meer toeneemt.
Vb: Loon was: 1000,-

Prijsstijging 4%: 40,-
loon moet worden: 1040,-
loonsverhoging: 100,-
prijscompensatie: 40,-
reële loonsverhoging: 60,-

Arbeidsproductiviteit = de gemiddelde productie per werknemer per tijdseenheid. De arbeidsproductiviteit kan stijgen door specialisatie.

Arbeidsproductiviteit word verbetert door:
- Specialisatie: werknemers richten zich op bepaald aantal werkzaamheden waarvoor ze aanleg hebben.
- Nieuwere/betere kapitaalgoederen: met modernere apparatuur kan een werknemer per uur meer producten leveren.
- Scholing: daardoor leren ze betere methoden, en dan kan een werknemer ook per uur meer producten leveren.

Interne arbeidsverdeling = speciale arbeidsverdeling binnen de organisatie.
Externe arbeidsverdeling = bedrijven die zich specialiseren. (in een beperkt aantal werkzaamheden/producten)
Regionale arbeidsverdeling = regio's die zich specialiseren. (in bepaalde producten)

Nadeel van specialisatie: mensen en landen worden erg kwetsbaar, straks is er op een dag geen behoefte meer voor dat product.

Paragraaf 5: De lange termijn: schaalvergroting.

Productiviteit stijgt voortdurend door innovaties (toegepaste vernieuwingen van producten/productieprocessen) Door deze innovaties moeten ondernemers telkens investeren om bij te blijven.

Investeren = aanschaffen van nieuwe kapitaalgoederen.
Breedte-investeringen = de verhouding tussen arbeid en kapitaal blijft gelijk.
Diepte-investeringen = de verhouding tussen arbeid en kapitaal verandert, ten gunste van kapitaal. Er is dan een stijging van de kapitaalintensiteit (verhouding kapitaal ten opzichte van arbeid stijgt), daardoor neemt de arbeidsproductiviteit af.

De ondernemers staat voor de moeilijke keuze wel of niet nieuwe kapitaalgoederen aan te schaffen. Zo'n aanschaf leidt tot hogere (constante) kosten. Het break-evenpoint komt dan hoger te liggen: men moet meer omzet maken om de kosten terug te verdienen.
Vergroting van de productie
Schaalvergroting = vergroting van de productiecapaciteit
Fusie = samengaan van 2 of meer bedrijven die ongeveer even grot zijn.
Overname = is een samengaan van bedrijven van heel verschillende grootte.

REACTIES

S.

S.

veel variabele voorbeelden staan er niet in

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.