Religie en levensbeschouwing in Nederland in de 20e eeuw
Religie is meestal gericht op het bovenmenselijke: een godsdienst. Voor sommige mensen kan dit ook een aards karakter hebben bijvoorbeeld als sport iemands leven bepaalt.
Levensbeschouwing betekent letterlijk het beschouwen van het leven. Het gaat over de manier waarop mensen tegen belangrijke zaken aankijken. Levensbeschouwing gaat meestal niet over de dood of over hoe de wereld ontstaan is.
Religie en levensbeschouwing hebben gemeen dat ze allebei een betere wereld nastreven. Religie en levensbeschouwing kunnen de maatschappij beïnvloeden, in dit hoofdstuk gaat het over de invloed van de verzuiling.
In de 19e eeuw gingen groepen die hetzelfde dachten zich verenigingen. Ze bespraken sociale en politieke problemen. De meeste problemen werden in/na de WOII opgelost.
Leiders van de grootste politieke stromingen kwamen overeen om hun problemen voortaan in harmonie op te lossen pacificatie democratie. NL werd een stabiel land waarin elke stroming haar plaats afbakende, dit was de verzuilde samenleving.
Veel dingen als onderwijs, media en sport werden per zuil geregeld.
§1 Nederland als verzuilde natie
Verzuiling
Verzuiling is een begrip om religieuze en levensbeschouwelijke ontwikkelingen in Nederland te verklaren. De verzuiling van Nederland is een uniek verschijnsel, het is wel meer voorgekomen in andere landen, maar nooit zo extreem als hier.
Wetenschappers zijn het niet eens over de juiste definitie van verzuiling. De interpretatie van het begrip ligt aan de opvatting van de historicus iemand met socialistische opvattingen kijkt er anders tegen aan dan iemand die rechtzinnig-protestants is.
Na de tweede wereldoorlog werd het gebruikt om de hokjesgeest aan te duiden die voor de oorlog heerste. Vanaf de jaren 60 werd geprobeerd het begrip een objectieve beschrijving te geven (door J.C.H. Blom). Hij omschrijft het als: ‘bevolkingsgroepen waarvan de leden een belangrijk deel van de sociaal-culturele en politieke activiteiten bewust binnen eigen levensbeschouwelijke kring verrichten’. En met levensbeschouwing kan dus godsdienstig en niet-godsdienstig bedoeld worden. Zuilen zijn volgens Blom de organisaties die die mogelijkheid bieden en verzuiling is het proces die de opdeling vergroot.
De geschiedenis is als volgt. Diverse bevolkingsgroepen richten vanaf 1870 eigen partijen en eigen levensbeschouwelijke organisaties op.
De zuilen werden bij de katholieken en protestanten gestimuleerd door de schoolstrijd, verzuiling was bij hen een kwestie van emancipatie, de wens om op eigen benen te kunnen staan.
De organisatie van de socialisten in een eigen zuil werd beïnvloed door de sociale kwestie en algemeen kiesrecht.
Achteraf nog een vierde ‘neutrale’ zuil van de liberalen en de niet georganiseerde vrijzinnige-protestanten of buitenkerkelijken.
Het tijdperk van de verzuiling in Nederland (van 1880 tot 1960) kun je het best begrijpen aan de hand van de eigenschappen van de vier zuilen en hun belangrijkste woordvoerders.
De zuilen rond 1900
‘De mannenbroeders’ (rechtzinnige protestanten)
Toen Abraham Kuyper (1837-1920) in 1870 aantrad als hervormde dominee in Amsterdam was het grootste deel van NL calvinistisch of protestants. Ong. 45% hoorde bij andere kerken zoals RK en joden. Haast niemand was helemaal onkerkelijk.
Kuyper was ook hoofdredacteur van dagblad de Standaard en vanaf 1874 lid van de 2e kamer. Hij werd ook de opvolger van Groen van Prinsterer, oprichter van de antirevolutionaire stroming (ARP).
In 1877-1878 organiseerde Kuyper een handtekeningactie voor schoolgeld voor het christelijk onderwijs, dit werd geen succes. In 1880 hield Kuyper een rede over de soevereiniteit in de eigen kring. Hij zei hierin dat de antirevolutionairen alleen aan God verantwoording schuldig waren. Kuyper wilde bewust een tweedeling creëren. Volgelingen van Kuyper gingen zelf scholen, kranten, enz. organiseren tegen oprukkend ongeloof en liberalisme.
Antirevolutionairen waren calvinistisch. De meeste waren lid van de Nederlandse Hervormde kerk. Toch waren er nog verschillen in opvattingen binnen de kerk.
De vrijzinnigen waren bijvoorbeeld lichter in de manieren van doen en accepteren. Ze stonden ook politiek gezien tolerant tegenover andersdenkenden. Dit vond Kuyper niet goed, en na pogingen om het één te krijgen scheidde Kuyper zich in 1886 los van de hervormde moederkerk. Die afscheiding heet de Doleantie. In 1892 vormden de dolerende samen met in 1834 uitgetreden hervormde, de gereformeerde kerken in NL.
Een andere groep rechtzinnigen bleven trouw en zij stichten in 1908 de Christelijke-Historische Unie (CHU).
‘Het rijke roomse leven’ (katholieken)
De katholieken vormden een achtergestelde groep in Nederland, pas met de liberale grondwetwijziging van 1848 werden de laatste discriminerende maatregelen opgeheven en kregen de katholieken volledige godsdienstvrijheid. Hierdoor konden deze groepen goed met elkaar opschieten, maar dat veranderde in de jaren 60, omdat de katholieken, net als de protestanten, een liberale (en vrijzinnige) overheersing vreesden in het openbaar onderwijs. Hierdoor ontstond een katholieke zuil.
De dichter en priester Herman Schaepman (1844-1903) was in het beginjaren belangrijk voor de zuil die een algemeen-christelijke partij wilde oprichten. In 1878 protesteerde hij samen met Kuyper tegen de voorgestelde liberale wet op het lager onderwijs. Vanaf 1888 werkten katholieken en protestanten regelmatig samen in zgn. coalitieregeringen.
Katholieken hadden in de 19e eeuw minder te maken met vrijzinnige stromingen dan de hervormden. Ze grepen terug op de ideeën van de 13e-eeuwse kerkvader Thomas van Aquino “bovennatuurlijke kennis van het geloof en de natuurlijke kennis van de menselijke rede konden nooit met elkaar botsen”.
De katholieke Kerk hield op andere terreinen de deur gesloten voor overheid en wereldlijke invloeden. Men baseerde zich op het subsidiariteitsbeginsel de overheid kon bepaalde zaken beter aan de (verzuilde) maatschappij overlaten.
‘De taaie rooie rakkers’ (socialisten)
Eerste socialisten gingen uit van gelijkheid en saamhorigheid. Onder invloed van Karl Marx (1818-1883) werd dat midden negentiende eeuw: armoede opheffen en een regering door en voor het volk nastreven. Armenzorg en liefdadigheid waren maar lapmiddelen. Religie was om het volk zoet te houden. Het kapitalisme moest plaatsmaken voor het socialisme of communisme (communis=gemeenschappelijk). Dit zou worden bereikt na een klassenstrijd tussen kapitalisten en arbeiders. De arbeiders zullen winnen.
Eind 19e eeuw: veel armoede. Niet-godsdienstige mensen zochten hun verlossing in het socialisme. Ferdinand Domela Nieuwenhuis: rond 1880 ‘apostel van de arbeiders’. Hij was leider van de Sociaal-Democratische Bond (SDB). Had binnen de 2e kamer weinig succes. Er barste binnen de partij een richtingenstrijd los. Nieuwenhuis koos in 1990 de kant van anarchisten: deelname aan parlement en verkiezingen wees hij af.
1894: Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) door 12 parlementair ingestelde socialisten uit SDB. Had een intellectueel karakter. Leiding kwam in handen van dichter en advocaat Pieter Jelles Troelstra. Ze gebruikten het kiesrecht als wapen in de klassenstrijd. Evolutie (parlementaire weg) moest de klassenloze maatschappij dichterbij brengen. Aan het begin was er geen eenheid. Er was discussie tussen rechtzinnige socialisten (marxisten) en socialisten die minder streng waren (reformisten). Aantal radicale partijleden vertrokken in 1909. Volgens hen was een echte socialistische maatschappij alleen bereikbaar door een klassenstrijd.
‘De zindelijke burgerheren’ (liberalen)
Van de vier bevolkingsgroepen met een eigen levensovertuiging leek die van de liberalen het minst op een echte zuil. Je kunt beter spreken een ‘algemeen niet-verzuild publiek domein’ omdat:
1. de liberalen in tegenstelling tot de andere zuilen geen duidelijk netwerk van gelijkgezinde organisaties beschikten.
2. Het liberalisme ook aanhang had onder vrijzinnige protestanten.
De term liberalisme is afgeleid van het Latijnse woord ‘libertas’. Dit betekent vrijheid of afhankelijkheid van de staat. Het individu is hierin erg belangrijk. De vrijheid van het individu in politiek en economisch opzicht was het hoogste goed.
In de ogen van de liberalen kon de rol van de staat beperkt zijn, alleen een aantal grondrechten garanderen en verder alleen zorgen voor de openbare orde.
Het is dus niet verwonderlijk dat het (conservatieve) liberalisme in de 19e eeuw vooral aanhang had in gegoede kringen van banken, handel en industrie. Omdat deze groepen geloofden in de werking van het marktmechanisme.
De ideeën van de liberalen hebben in de 19e eeuw op diverse terreinen een grote rol gespeeld. In 1848 werd door de liberaal Thorbecke een nieuwe democratische grondwet ingevoerd. En aan het einde hebben de liberalen bijgedragen aan de oplossing van de sociale kwestie. Doordat er weinig tijd was aan de opbouw van hun organisatie werd hun populariteit daarom onvoldoende organisatorisch uitgebouwd.
Ze wilden een nationale partij zijn, net als de ideeën van de nationale omroep de AVRO. Maar door het kiesrecht verloren ze macht aan andere partijen. Bovendien was er een onderverdeling van progressief en conservatief.
Toen er in 1919 algemeen kiesrecht werd ingevoerd verloren zij veel stemmen aan confessionele en (in mindere mate) de socialistische partijen. Tussen 1913 en 1918 hadden de liberalen hun laatste liberale premier P.W.A. Cort van der Linden.
In het tijdperk van de verzuiling hadden de liberalen een beperkte rol, maar als gedachtegoed werd het liberalisme erg gewaardeerd in dagbladen, universiteiten en handelskringen.
Pacificatiedemocratie
Begin jaren 20 de grootste strijdpunten tussen de zuilen met de schoolstrijd en het algemeen kiesrecht weg waren, bleven de zuilen bestaan. De scheiding van de bevolkingsgroepen bleef tijdens het interbellum gehandhaafd. Je achtergrond bepaalde je winkels, verenigingen, welke partij je stemde enz.
Binnen het landsbestuur was er weinig wrijving. De lijders van de zuilen werkten samen om stabiel bestuur en de binnenlandse vrede te bewaren. Dit noemen we pacificatiedemocratie.
Na de Tweede Wereldoorlog
Door de WOII raakte de zuilen even op de achtergrond. Na de WOII bleven de zuilen wel bestaan. In het verenigingsleven nam de verzuiling toe tussen 1945 -1960.
Het onderwijs was apart, en opvallend waren de huwelijken die nagenoeg altijd binnen eigen zuil plaatsvonden.
In de jaren 50 had de verzuiling haar bloeiperiode. De protestants-christelijke waren heel stabiel. Bij de katholieken kwamen er in de jaren 50 scheurtjes in de volgzaamheid. De bisschoppen reageerden hierop in 1954 met een brief over: De katholiek in het openbare leven van deze tijd. Hierin werd het afgekeurd als je lid was van onkerkelijke verenigingen. Ook lidmaatschap PvdA werd sterk ontraden. De reactie op de brief (ook wel het mandement genoemd) waren verschillend. De katholieken reageerden neutraal. De socialistische parool fel en de katholieke binnen de PvdA reageerden geschokt.
Op korte termijn had het mandement politiek effect, meer mensen stemden toen KVP. Op lange termijn: ontzuiling bevordert. Later gingen juist veel katholiek naar niet-confessionele partijen (jaren ’60). In 1965 herriepen bisschoppen het mandement.
§2 Het Nederlandse omroepbestel
Opkomst van omroepen in de jaren 20 (radio als emancipatiemiddel)
In het begin van de jaren 20 zorgde de Hollandsche Draadloze Omroep (HDO) voor de eerste radio-uitzending in NL. Ze had een monopoliepositie en na enige jaren ging de HDO zendtijd verhuren, maar ze wilde zich niet voldoen aan de eisen van de confessionele groepen. Rechtzinnige protestanten richtten in 1924 hun eigen omroep op: de Nederlandsche Christelijke Radio Vereniging (NCRV). In dat jaar kwam ook het Christelijk Tijdschrift voor Radio. Ze wilden alles in eigen hand houden en de doelstelling was de radio in dienst stellen van God. Ook de katholieken hadden deze doelstelling en zij richtten in 1925 de Katholieke Radio Omroep (KRO) op.
Voor de KRO met uitzenden was begonnen, overlegden protestanten en katholieken met de overheid over een omroepbestel waarin zij en socialisten en liberalen met subsidie konden uitzenden. Sociaal-democratische arbeiders richtten in 1925 de Vereeniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA) op. De meeste socialisten wilden een nationale omroep en daarom werd in socialistische kringen (SDAP, NVV en jeugdbeweging) de VARA met weinig instemming begroet. Pas eind jaren 20 gingen de SDAP en NVV formele banden aan met de VARA. Zo werd de ‘rode familie’ uitgebreid.
In 1926 kwam de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep (VPRO) van de grond (de 4e omroep). De andere omroepen mochten het algemene radioaanbod verzorgen, maar de VPRO wilde uitsluitend aanvullende programma’s maken vanuit de christelijke en humanistische tradities van het vrijzinnig-protestantisme. Deze uitzonderingspositie kwam ook doordat veel rechtzinnige protestanten een nationale omroep wilden.
In 1927 werd de HDO omgevormd tot Algemene Vereniging Radio Omroep (AVRO). De reden hiervoor was vooral van omroeppolitieke aard. Men hoopte door het ‘Algemene’ een nationale omroep te worden. Maar in 1930 regelde het Zendtijdbesluit het omroepvraagstuk. De zendtijd werd in 4 gelijke stukken van 20% verdeeld onder de grote omroepen (AVRO was woedend). Het overige deel was voor een algemeen (niet levensbeschouwelijk) programma en voor de kleine omroepen (waaronder VPRO). De herindeling van de zendtijd had ingrijpende en langdurige gevolgen. Het fundament werd gelegd voor de verzuilde inrichting van het omroepbestel.
Radio onder restrictie: censuur
Jaren 30: de overheid gaf geen subsidie aan de omroepen, reclame was verboden. Ze probeerden leden (en geld) te werven door: een felle strijd met propagandatournees, inzamelacties en premie-geschenkregelingen. Dit kwam de samenwerking tussen omroepen niet ten goede. Doordat KRO en NCRV (christelijk) en VARA en AVRO (niet-christelijk) van een andere zender gebruikmaakte, bleef de kloof groot.
In 1930 werd ROCC ingesteld (Radio-Omroep-Controle-Commissie). Zij keken of radioprogramma’s de veiligheid van de staat, goede zeden en openbare orde niet in gevaar brachten. De leden waren confessioneel of liberaal. Daardoor meende de VARA dat het ‘een politionele commissie’ genoemd kon worden. Zij voorzag problemen. De ‘rode’ VARA wilde programmering niet aanpassen. In 1934 kwam er een sociaal-democraat in de ROCC. Een conflict tussen VARA en overheid werd zo voorkomen. 65% die de overheid verbood in jaren 30 werd door VARA geproduceerd.
Na de inval in 1940 veranderde er weinig op omroepgebied. De bezetters hadden een fluwelen aanpak om de Nederlanders voor zich te winnen. Ook omroepbesturen wilden programmabevoegdheid houden. In 1941 stelde de bezetting een gelijkgeschakelde eenheidsomroep in: de Nederlandsche omroep. Nederlanders konden in het geheim naar Radio Oranje luisteren.
Gloriejaren van de radio 1945-1960
De ‘Doorbraak’ die men na de oorlog op politiek gebied wilde, kwam er ook niet in het omroepgebied. Er was een overgangsperiode met Radio Herrijzend Nederland. In 1947 was er echter weer het oude verzuilde bestel. Het werd echter op 2 punten doorbroken: het preventieve overheidstoezicht werd afgeschaft en de ‘Nederlandsche Radio Unie’ kreeg de verantwoordelijkheid voor de gezamenlijke programma’s. De radio werd populair. In 1960 was er overal een exemplaar. In 1951: de 1e televisie-uitzending.
1956: Televisiebesluit. Dit hield in dat zendmachtigingen aan de omroepen werden toegekend. Hierdoor kreeg de televisie dezelfde verzuilde structuur als het radiobestel.
De jaren 50 waren gouden jaren voor de radio, ook omdat de uitzendfrequentie van de tv gering was. De programmering was afgestemd op de traditionele omstandigheden in een gezin: familieprogramma’s waren ’s avonds.
Tussen 1945 en 1960 besteedden de christelijke omroepen een groot deel van hun zendtijd aan godsdienstige programma’s. Bij de KRO werden veel hoogmissen uitgezonden. Er waren ook programma’s voor zieken,vrouwen en jongeren bij de KRO. Ze wilden hiermee de katholieke levensstijl vormen en versterken.
Ook de NCRV was religieus. Bijvoorbeeld te zien aan de religieuze muziek. In vergelijking met ander landen was er veel zendtijd voor gesproken woord en nieuws (50% in jaren 50). Verklaring: de verkondigingwil van het verzuilde Nederlandse omroepbestel.
§3 Ontzuiling vanaf de jaren 60
Oorzaken van ontzuiling
Modernisering van de samenleving
De veranderingen van de ontzuiling speelden zich in eerste instantie onderhuids en rustig af. In de jaren zestig kwamen deze onderhuidse ontwikkelingen binnen de zuilen aan de oppervlakte.
De sobere jaren van ‘herstel en wederopbouw’ begonnen in de jaren 50 hun vruchten af te werpen. Door een programma van industrialisatie, mede mogelijk door sterke beheersing van lonen en steun van vakbeweging, ontwikkelde Nederland zich van kleinschalige economie tot een moderne industriële samenleving. Hierbij hoorde het ontstaan van de verzorgingsstaat en schaalvergroting van het sociale leven invloed op de afbrokkeling van zuilen.
Ontstaan van de verzorgingsstaat.
In de jaren 50 en 60 werd de uitbouw van het sociale verzekeringsstelsel voortgezet. Iedereen kon door de sociale voorzieningen rekenen op verzorging. De afhankelijkheid van de individu ten opzichte van de zuil werd dus kleiner.
Door individualisering konden individuen zelf bepalen van welke organisaties of verbanden ze lid hebben. Voor ondersteuning was de kerk of verzuilde liefdadigheidsinstelling niet meer nodig. Dit betekende dat de invloed van de zuilen op hun leden minder werd. Voor veel individuen verdween de noodzaak om verbonden te blijven met een stroming. En als men lid werd van een organisatie was het van korte duur. Overstappen werd makkelijker.
Schaalvergroting van het sociale leven
De toename van de welvaart had ook op het sociale gebied gevolgen:
Toename mobiliteit. De auto werd normaler, hierdoor ook buitenlandse vakantie waar men in aanraking kwam met andere culturen en gewoonten
Opkomst van televisie. Door snelle verspreiding van de tv in de jaren 60 verruimde het blikveld. In 1964 stond er in meer van de helft van alle huishoudens een tv. Actualiteitenprogramma’s brachten onderwerpen die voorheen taboe waren als homoseksualiteit en geboorteregeling aan het licht. Doordat er maar één zender was bleven mensen toch wel kijken ongeacht de omroep die uitzond. Door dit massamedium bevorderde door introductie van nieuwe normen de ontzuiling.
Toename deelname aan hoger onderwijs. Door de groeiende welvaart en uitbreiding van het studiebeurzenstelsel nam de deelname van de jongeren aan het hoger en wetenschappelijk onderwijs toe. Dit betekende een verruiming van de horizon omdat jongeren ook in contact kwamen met jongeren uit andere zuilen.
Secularisatie en ontkerkelijking
Onkerkelijkheid kwam tot 1900 weinig voor. NL had heel veel opvattingen en groeperingen. Kritiek op de kerk was er wel maar zorgde alleen voor een nieuwe scheiding en geen onkerkelijkheid. Na 1900 nam de onkerkelijkheid snel toe. In het begin vooral bij vrijzinnig-protestantisme en socialisme.
De modernisering uit de jaren 60 bracht de ontwikkelingen binnen de NL kerken in een stroomversnelling. Traditionele hiërarchische structuren binnen het gezin en kerken werden niet meer als vanzelfsprekend gezien. Deze omslag in denken komt vooral naar voren in het aantal godsdienstig gemengde huwelijken. Niet alle kerken hadden veel te maken met ledenverlies, vooral de NL hervormde kerken wel in de jaren 60, de gereformeerde kerken haast niet. Door afname van de kerkelijkheid nam de invloed van het geloof op allerlei terreinen af. Het proces waarbij de rede de invloed van het geloof overneemt het secularisatie. Dit ging tegelijk op met de ontzuiling.
Verschillen in ontzuiling
Ontzuiling van katholieken
Slechts enkele jaren na het proberen om via het mandement (1954) het kerkvolk binnen te houden, vonden er grote veranderingen plaats in RK-kerk. Oorzaken:
• Geïsoleerde katholieke regio’s braken onder invloed van de naoorlogse industrialisatie en de verstedelijking open.
• Katholieke geestelijkheid verloor haar belangrijke positie. Door de uitbreiding van katholieke onderwijsvoorzieningen in de 2e helft van de 20e eeuw kwamen meer niet-geestelijken in de katholieke elite en zij eisten een plaats in de leiding van de zuil. Ze wilden meer samenwerken met collega’s buiten de eigen zuil.
• Onder invloed van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965), een uitgebreide kerkvergadering in Rome, kwam een democratiseringsproces op gang binnen de katholieke Kerk identiteitscrisis. Door de concilie raakte Katholiek Nederland midden jaren 60 in een stroomversnelling van vernieuwingen (o.a. door de pil).
Omdat veel bisschoppen voorstanders waren van openheid in de Kerk, was de Kerk steeds minder een centraal controleapparaat. Daardoor werd de ontzuiling van de Rooms-Katholieke Kerk van binnenuit bevorderd.
Veel van de Nederlandse katholieken stond onverschillig tegenover vernieuwing binnen de Kerk, daardoor daalde het kerkbezoek flink. Het wantrouwen tegenover de Kerk nam toe, toen Rome conservatieve bisschoppen ging benoemen. Daardoor viel de Kerk uiteen in een conservatief en progressief deel.
De ontzuiling was niet meer terug te draaien, waardoor zelfs de kranten en politieke partijen hun aanhang verloren.
Ontzuiling van rechtzinnige protestanten
De ontzuiling onder hen vond geleidelijk plaats. Dit had 2 oorzaken:
1. Het protestantisme heeft een meer individuele betekenis dan het katholieke geloof. Levensbeschouwing is een zaak van het persoonlijk geweten en niet van de kerk.
2. Binnen (rechtzinnig-)protestantse kring was men al vanaf het begin van de zuilvorming alert op het ontzuilinggevaar. Deze zuil was een bundeling van kerkelijke gemeenschappen. Er kwam veel afsplitsing voor (bv. de Doleantie in 1886).
1945-1960: er gebeurde veel in de gereformeerde kerken: de stille omwenteling. Na 1960 kwamen er allerlei openlijke vernieuwingsbewegingen. 1962: hervormde en gereformeerde predikanten probeerden een samenwerking. Dit leidde in 1976 tot Samen Op Weg. De toegenomen openheid binnen het protestantisme resulteerde soms in heftige discussies binnen de kerken. De vernieuwing leidde aan de rechtzinnig-gereformeerde kant tot hergroepering (EO, RPF, Reformatorisch Dagblad).
Jaren 60: tal van jonge antirevolutionairen probeerde de ARP om te vormen tot een radicale christelijke volkspartij. Er kwam openheid. De voorzitter karakteriseerde in 1963: in het kerkelijke oecumenisch, in het politieke mondiaal en in het sociale radicaal. Het werd een partij van geëmancipeerde meneren en mevrouwen. De hervormde CHU verloor tussen 1959 en 1972 de helft van haar aanhang door de grote kerkverlating onder hervormden. 1980: fusie hervormden, gereformeerden en katholieken. Dit kwam de CHU, door verlies van aanhang, goed uit.
Ontzuiling van socialisten
De socialisten (of sociaal-democraten) waren kort na de oorlog al begonnen met ontzuilen. In 1946 propageerden de socialisten de ‘Doorbraakgedachte’. Die hield in dat socialisten, rechtzinnige protestanten en katholieken een nieuwe politieke partij moesten vormen, waarin plaats was voor allerlei stromingen. Dit was een bewuste poging om de ‘antithese’ tussen confessionelen en socialisten plus vooruitstrevende liberalen te doorbreken. De Doorbraak mislukte maar er volgde wel een overstap van confessionelen naar de PvdA. In 1948 was 58 procent van de kiezers Nederlands hervormd en 8 procent katholiek.
Tot midden jaren 60 hadden de confessionelen met werkgroepen in de PvdA een aparte positie. In de jaren 50 werd de ontbinding van de ‘rode familie’ in gang gezet. De banden met de vakbewegingen (NVV) en omroep (VARA) werden minder formeel en de jongerenorganisatie AJC werd in 1959 opgeheven.
In datzelfde jaar schrapte de PvdA de restanten van het revolutionair socialisme uit haar beginselprogramma. In het nieuwe programma kregen persoonlijk initiatief en eigen verantwoordelijkheid een belangrijke plaats. Deze aandacht ten koste van de centrale rol van de overheid.
De ontzuiling kwam goed op gang in de jaren 60. Door toename welvaart twijfel aan zin van socialisme. De vraag ‘we hebben het materieel toch goed, waarom streven naar een andere maatschappij?’ kwam bovendrijven. De welvaartsstaat leek ook een einde te maken aan de emancipatie van de arbeider. Hierdoor verslapping voor de socialistische ideologie.
In de jaren 60 jongeren meer interesse voor thema’s als Derde Wereld, vrede en veiligheid en het bevolkingsvraagstuk. Traditionele normen en waarden werden onder vuur genomen.
Binnen socialisme leidde dit tot interne verdeeldheid Een klein deel (‘Nieuw Links’) wilde de politiek en ook de eigen beginselen radicaliseren. Oudere behoudende socialisten vonden dit niks en stichtten een nieuwe partij (Democratisch Socialisten ’70)
Het omroepbestel na de verzuiling
De geschiedenis van het NL omroepenbestel werd beheerst door 2 strijdpunten.
• Het eerste punt, in de jaren 20, ging tussen voorstanders (liberalen en vrij. prot.) van een nationale omroep en anderen die streden voor een eigen plaats.
• Het tweede punt was of er een commerciële radio of televisie moest komen.
Het debat om het tweede punt werd aangezwengeld door uitzendingen van de commerciële Reclame Exploitatie Maatschappij (REM) vanaf een kunstmatig eiland in de Noordzee. (in 1964) Dat zelfde jaar werd de REM gesloten maar de strijd bleef.
In 1969 kwam er een nieuwe Omroepwet die commerciële tv uitsloot maar wel reclame goedkeurde. Deze wet zorgde ervoor dat nieuwe omroepen, kerken, politieke partijen en andere instellingen zendtijd konden krijgen + bedrijfsleven beperkte invloed op omroepbestel.
Al tijdens de discussie over de nieuwe wet in 1966 had de TROS, opvolger van de REM, een zendmachtiging gekregen. In 1970 werd de EO toegelaten tot het omroepbestel en in 1987 kreeg de Islamitische Omroepstichting (IOS) ook zendtijd.
De omroepwet was een compromis tussen verzuiling en openheid. Door de snelle groei van de TROS moesten de traditionele groepen zich jaren 70 bezinnen.
De VPRO had in 1968 met het verleden gebroken, en godsdienst werd vervangen door levensbeschouwing. Haar identiteit bestond daarna vooral uit het openbreken van traditionele opvattingen.
De KRO en de NCRV bleven christelijk maar richten zich meer op de hele bevolking. De VARA veranderde na een breuk met de PvdA en de NVV in een progressieve omroepenvereniging.
De Veronica omroep Organisatie (VOO) wist ook in te spelen op de ontzuilingen in NL. Veronica groeide snel uit tot de grootste omroepenvereniging van NL. Vooral jongen voelden zich tot de Veronica aangetrokken.
Eind jaren 80 kwam het publieke bestel onder druk te staan omdat er commerciële zenders kwamen.
Vanaf 1992 werd een begin gemaakt met het profileren van het NL omroepenbestel naar zender in plaats van naar omroep. De ontzuiling en de komst van commerciële zenders dwongen de omroepen tot nauwere samenwerking. Het verzuilde omroepenbestel behoorde daardoor tot het verleden.
§4 Nederland in het postmoderne tijdperk
Nederland als multiculturele samenleving
De Nederlandse samenleving is tegenwoordig religieus en cultureel veelzijdiger dan tijdens de verzuiling. Hoe komt dit? Jaren 60 via de VS kwamen vele (neo)hindoeïstische of boeddhistische groeperingen naar Nederland. Sommigen waren eendagsvliegen, andere lieten een blijvende aanhang achter.
Belangrijk voor het religieuze klimaat in Nederland was de introductie van de islam door de komst van ‘gastarbeiders’. Vanwege de groei van het aantal etnische minderheden, veranderde Nederland van een christelijk-neutraal verzuilde samenleving tot een religieus-pluriforme samenleving.
Het aantal mensen dat lid is van een kerkgenootschap is tussen 1958 en 1995 sterk afgenomen. In de jaren 90 heeft de groei van de buitenkerkelijkheid zich voortgezet.
Waarschijnlijk blijft de ontkerkelijking zich voortzetten en herkerkelijking doet zich nauwelijks voor. De ontkerkelijking betekent niet dat de Nederlanders nergens meer in geloven.
Een islamitische zuil?
De islam groeide in de jaren 80 uit tot de 2e religieuze stroming in Nederland. Ging de Islam een soort nieuwe zuil vormen naast de in verval rakende andere zuilen?
De Mobarakmoskee in Den Haag uit 1956 is het oudst. Islam betekent: overgave.
De Islam onderscheidt zich van het christendom, ook al hebben ze overeenkomsten. Een overeenkomst is de monotheïstisch godsdienst. Een verschil is dat in de Islam Mohammed de laatste en definitieve boodschapper van Allah/God is. De 5 belangrijkste leefregels zijn de 5 zuilen.
Nederland is, wat betreft voorzieningen, nog steeds ingesteld op het zuilensysteem. Het is voor islamieten niet gemakkelijk om bijv in het onderwijs eigen religieuze voorzieningen te krijgen.
1987: de Islamitische Omroep Stichting (IOS) is opgericht. Het aanbod van die voorzieningen groeit in de 21e eeuw. Bv. het oprichten van islamitische scholen. Dit kan duiden op het ontstaan van een islamitische zuil. Bij sommige mensen in Nederland is er zorg over de plaats van de Islam. Die wordt groter door 11 september. Bepaalde interpretaties van de islam lijken te conflicteren met de in Nederland algemeen geaccepteerde mensenrechten. In een aantal ondemocratische landen speelt de Islam een grote rol. Soms is de invloed van het beleid van overheden uit de herkomstlanden van de moslims in Nederland aanwezig. Het ziet ernaar uit dat de 2e en 3e generatie islamitische immigranten hun interpretatie van de islam laten beïnvloeden door de Nederlandse cultuur. In moskeegemeenschappen is de secularisatie merkbaar: het aantal trouwe geregelde bezoekers daalt en de naleving van religieuze voorschriften neemt na immigratie duidelijk af. Scheiding: ‘trouwe kerkgangers’ en ‘randkerkelijken’.
REACTIES
1 seconde geleden
S.
S.
Nooit afkortingen gebruiken, dat staat zo slecht
13 jaar geleden
AntwoordenP.
P.
Wat een prachtig werkstuk!!:)
12 jaar geleden
Antwoorden