Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

h6 regeling

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2499 woorden
  • 26 juni 2007
  • 46 keer beoordeeld
Cijfer 7
46 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
§1. Het zenuwstelsel. Bestaat uit: centrale zenuwstelsel: hersenen, hersenstam, ruggenmerg. Perifere zenuwstelsel: alle zenuwen.à verbinden het centrale zenuwstelsel met alle delen van het lichaam. Prikkel= een invloed uit het milieu op een organisme. Impulsen= soort elektrische signalen , die door zenuwen kunnen worden voortgeleid. Zenuwstelsel: zorgt voor verwerken van impulsen afkomstig van zintuigen en voor het regelen van de werking van klieren en spieren. Receptoren= zintuigcellen. Conductoren= zenuwcellen. Effectoren= spiercellen en kliercellen. Zenuwcellen Zenuwstelsel bestaat uit zenuwcellen(neuronen) Een zenuwcel is opgebouwd uit een cellichaam en uitlopers. Cellichaam: hier bevinden zich de kern en het grootste deel van het cytoplasma met mitochondriën, ribosomen en endoplasmatisch reticulum. En ze liggen in of vlak bij het centrale zenuwstelsel. De uitlopers begeleiden de impulsen. Dendriet= een uitloper die impulsen naar het cellichaam toe leid. Axon= een uitloper die impulsen van het cellichaam afgeleid. Bij bepaalde zenuwcellen zijn de uitlopers omgeven door een myelineschede: bestaat uit cellen van Schwann.tussen 2 cellen van Schwann is een kleine ruimte, een insnoering.de Myelinschede isoleert de uitlopers van elkaar.(sensorische en motorische) 3 type zenuwcellen

1. sensorische zenuwcellen.(gevoelszenuwcellen) Geleiden impulsen van receptoren naar het centrale zenuwstelsel. De cellichamen liggen vlakbij het centrale zenuwstelsel. Een sensorische zenuwcel heeft 1 lange dendriet en een korte axon. 2. Motorische zenuwcellen. (bewegingszenuwcellen) geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar effectoren. Ze cellichamen liggen in het centrale zenuwstelsel. Een motorische zenuwcel heeft meerdere korte dendrieten en 1 lange axon. 3. schakelcellen. Geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel. Schakelcellen kunnen impulsen ontvangen van sensorische zenuwcellen en deze doorgeven aan motorische zenuwcellen. Schakelcellen liggen geheel binnen het centrale zenuwstelsel. Synapsen= plaatsen waar impulsen worden doorgeven van de ene cel naar de andere cel. Zenuwen Zenuwen= de uitlopers van sensorische en motorische zenuwcellen liggen bij elkaar in zenuwen. Om een zenuw ligt een laag bindweefselà zorgt voor bescherming. 3type zenuwen
1. een gevoelszenuw. Bevat alleen uitlopers van sensorische zenuwcellen. Bv: oogzenuw.: geleiden impulsen van de zintuigcellen in je ogen naar het centrale zenuwstelsel. 2. bewegingszenuw: bevat alleen uitlopers van motorische zenuwcellen. 3. een gemengde zenuw. Bevat uitlopers van sensorische en motorische zenuwcellen. Bv: de zenuwen die de armen e benen verbinden met het ruggenmerg. §2. impulsgeleiding. Een impuls komt tot stand doordat op een bepaalde plaats de doorlaatbaarheid van het celmembraan van een zenuwcel verandert. Actiefase= de binnen kant van het celmembraan krijgt een heel korte tijd een positieve lading ten opzicht van de buitenkant. Hierna wordt de oorspronkelijke lading herstelt. Duurt 1 milliseconde. Herstelfase= Na de actie fase kan het celmembraan een korte tijd geen impulsen voorgeleiden. Impulssterkte= de grootte van de verandering die optreedt in de elektische lading van het celmembraan. Bij de mens is de impulssterkte voor alle zenuwen gelijk. Impulsfrequentie= het aantal impulsen dat per tijdseenheid door een zenuwcel wordt voortgeleid. Hoe sterker de prikkeling van een zintuigcel is, des te hoger is de impulsfrequentie in de sensorische zenuwcel die erop is aangesloten. Ook in motorische zenuwcellen kan de impulsfrequentie variëren. Sprongsgewijze impulsgeleiding. een mylineschede vormt een isolatie laag om de uitloper van een zenuwcel. Daardoor kunnen bij zenuwceluitlopers met een myelineschede alleen bij de insnoering ionen de cel in en uitgaan. Alleen bij de insnoering kan de elektrische lading van het celmembraan heel even veranderen. Sprongewijze impulsgeleiding= bij zenuwcel uitlopers met een myelinschede springen de impulsen van insnoering naar insnoering , dit vergroot de impuls geleidingssnelheid. Kunstmatige prikkeling van een zenuwcel Men kan een zenuwcel mechanisch prikkelen: door het aanraken met een micronaald.Men kan een zenuwcel elektrisch prikkelen: door een stroomstoot toe te dienen. Men kan een zenuwcel chemisch prikkelen: door bepaalde stoffen op het celmembraan te laten inwerken. Prikkeldrempel (drempelwaarde)= de kleinste prikkelsterkte die een impuls veroorzaakt. Bij prikkeling onder de prikkeldrempel blijft de elektrische lading van het celmembraan gehandhaafd. Bij prikkeling boven de prikkeldrempel ontstaat een impuls. Die door de zenuwcel word voortgeleid. Alles of niets wet= bij een prikkelsterkte onder de prikkeldrempel ontstaat geen impuls.; bij een prikkelsterkte boven de prikkeldrempel onstaat altijd een even sterke impuls. Impulsoverdracht= een synaps laat een impuls slechts in 1 richting door. Impuls geleidingsrichtingen: receptoren à conductoren à effectoren

Wanneer een uitloper van een zenuwcel kunstmatig word geprikkeld, worden in 2 richtingen impulsen voortgeleid: naar het uiteinde van de uitloper en naar het cellichaam. Morfine: verhindert de impulsoverdracht in bepaalde synapsen. Daardoor kunnen impulsen die in de hersenen pijngewaarwording veroorzaken niet ontstaan. Alcohol: vermindert de impulsoverdracht in bepaalde synapsen in de hersenen. Daardoor word de remmende werking van bepaalde hersendelen minder. Tabak bevat nicotine die de impulsoverdracht in bepaalde synapsen stimuleert. Gewenning= wanneer iemand van alcohol, tabak of een drug steeds meer moet gebruiken om het zelfde effect te bereiken. §3. het ruggenmerg. In de schors ligt de witte stof. De witte stof bestaat uit uitlopers van schakelcellen die van en naar de hersenen liggen. De witte kleur wordt veroorzaakt door myelinescheden die om de uitlopers heen liggen. Witte stof ligt in het merg
In het merg (vlindergedeelte) ligt de grijze stof. De grijze stof bestaat uit cellichamen van schakelcellen (in het midden en aan de rugzijde) en cellichamen van motorische zenuwcellen (aan de buikzijde) en ligt in de schors
Ruggenmerg zenuwen zijn gemengde zenuwen. Elke ruggenmerg zenuw verbind een bepaald gedeelte van de romp of de ledematen met het ruggenmerg. Vlak bij het ruggenmerg splitsen de ruggenmergzenuwen zich. Ruggenmergzenuwknopen/ spinale ganglia=De verdikking in de uitlopers van sensorische zenuwcellen die in elkaar liggen in gevoelszenuwen die aan de rugzijde het ruggenmerg binnen komen. Zenuwknoop/ganglion= een ophoping van zenuwcellichamen buiten het centrale zenuwstelsel. Ruggenmergvliezen= voorzien het ruggenmerg van bloed en bescherming. In het midden is een holte het centrale kanaal= gevuld met vocht en staat rechtstreeks in verbinding met de hersenholten. §4. de hersenen 12 paar hersenzenuwen verbinden de hersenen met receptoren en effectoren in hoofd en hals. De hersenstam geleid impulsen van het ruggenmerg naar de grote en kleine hersenen, en omgekeerd. In de grote hersenen komen zeer veer impulsen aan, afkomstig van receptoren die prikkels hebben opgevangen. Je word pas bewust van een prikkel als deze in de hersenen zijn verwerkt. De plaats waar impulsen in de grote hersenen aankomen en worden verwerkt, bepaald de aard van de waarnemingen die je doet.. de hersencentra= de cellichamen van de schakelcellen in groepen bij elkaar, die in de grote hersenen liggen. Sensorische centra & motorische centra Sensorische centra: liggen bij elkaar in de hersenschors achter de centrale groeve. In een sensorisch centrum worden binnenkomende impulsen verwerkt. Motorische centra: liggen bij elkaar in de hersenschors voor de centrale groeve. In de motorische centra kunnen impulsen ontstaan. Deze impulsen kunnen via de hersenstam en motorische zenuwcellen naar spieren in hoofd en hals worden geleid, of via het ruggenmerg en motorische zenuwcellen naar spieren in romp en ledematen. Deze impulsen veroorzaken bewegingen die je bewust maakt. In de kleine hersenen: coördineren alle bewegingen van je lichaam. En ze zorgen ervoor dat je je evenwicht kunt handhaven. Hersenen zijn voorzien van 3 hersenvliezenà beschermen je hersenen en voorzien de hersenen van bloed. In de hersenen bevinden zich holten gevuld met hersenvocht. Deze hersenholte staan in verbinding met het centrale kanaal van het ruggenmerg. §5.de weg die impulsen afleggen. Bewuste reacties. op het moment dat je word geduwd gaan er impulsen van receptoren in je huid via je sensorische zenuwcellen naar schakelcellen in het ruggenmerg. Door de schakelcellen worden de impulsen via de uitlopers in de witte stof van het ruggenmerg en de hersenstam naar de grote hersenen geleid. De impulsen komen aan in sensorische centra en worden daar verwerkt. Hierbij word je je van het duwen bewust. Op dat moment kan je kiezen: opzij kijken en terug duwen of niets doen. Je kiest voor opzij kijken en terug duwen, op dat moment ontstaan in motorische centra impulsen. Deze impulsen worden via uitlopers naar schakelcellen in de kleinste hersenen, hersenstam en het ruggenmerg geleid. Vanuit je hersenstam gaan impulsen via motorische zenuwcellen naar spieren in je nek; je draait je hoofd en kijkt op zij. Vanuit t ruggenmerg gaan impulsen via motorische zenuwcellen naar spieren in je romp en ledematen; je duwt terug. Je kleine hersenen coördineren de bewegingen, zodat je je evenwicht niet verliest. Reflexen= een vaste snelle onbewuste reactie op een bepaalde prikkel. Door de tik op de kniepees wordt de bovenste dijspier een klein beetje uitgerekt. Onder invloed van deze prikkel ontstaan in zintuigcellen in deze dijspier impulsen. Deze impulsen worden via sensorische zenuwcellen naar het ruggenmerg geleid. In het ruggenmerg vertakken de uitlopers van de sensorische zenuwcellen zich. Via het ene deel van de vertakkingen van de uitlopers worden impulsen naar bepaalde motorische zenuwcellen geleid. Hierdoor geleiden deze motorische zenuwcellen impulsen naar de bovenste dijspier, waardoor deze zich samentrekt. Via het andere deel van de vertakkingen worden er impulsen naar schakelcellen geleid. Deze schakelcellen geleiden impulsen naar andere motorische zenuwcellen. Onder invloed van deze impulsen wordt verhinderd dat die motorische zenuwcellen impulsen naar de onderste dijspier geleiden. Ook worden er impulsen naar je hersenen geleid hierdoor word je je kort na de tik bewust van de tik en je reactie daarop. Reflexboog= de weg die impulsen bij een reflex afleggen. à bestaat uit: een receptor, een deel van het zenuwstelsel en een effector. Reflexbogen van hoofd en hals verlopen via hersenstam. Van romp en ledematen via ruggenmerg. Voorbeelden van reflexen: hoestreflex, pupilreflex, ooglidreflex, voetzoolreflex, slikreflex, zuigreflex.
§6. het autonome zenuwstelsel. Het animale zenuwstelsel: regelt vooral de bewuste reacties en de reflexen. Hierbij zijn zintuigen en skeletspieren betrokken. Door het animale zenuwstelsel worden houding en beweging van je lichaam geregeld. Het autonome zenuwstelsel: regelt vooral de werking van inwendige organen. O.a de hartslag, de ademhaling, de vertering, de nierwerking, en de verwijding of vernauwing van bloedvaten. Het autonome zenuwstelsel onderverdeeld in: orthosympathisch deel en een parasympathisch deel . · orthosympathisch deel: beïnvloed de organen dat het lichaam arbeid kan verrichten. Dissimilatie= alle processen waarbij energie word vrijgemaakt . het orthosympathisch deel bevordert dissimilatie. orthosympathisch deel zorgt o.a voor hogere hartslagfrequentie, verwijding van bloedvaten naar de skeletspieren, een hogere ademfrequentie en verwijding van de vertakkingen van de bronchiën. Het remt de organen van het verteringsstelsel en de nieren in hun werking. impulsen worden vanuit het ruggenmerg via de grensstrengen: 2 reeksen van ganglia links en rechts van de wervelkolom. Van uit deze ganglia lopen zenuwen naar de organen. · parasympathisch deel: beïnvloed de organen dat het lichamen in een toestand van rust en herstal kan komen. parasympathisch deel . bevordert de assimilatie.: worden de organische stoffen gevormd waaruit je lichaam bestaat. parasympathisch deel: zorgt o.a voor grote productie van verteringssappen, een snellere darmbeweging, verwijding van bloedvaten naar het verteringsstelsel en een snellere nierwerking. Het verlaagt de hartslag en de ademfrequentie. impulsen worden via de linker en rechter zwervende zenuw voortgeleid. Deze zenuwen ontspringen in de hersenstam. Vertakkingen ervan lopen naar de organen. Doelwitorgaan= een orgaan dat door een bepaald deel van het centrale zenuwstelsel word beïnvloed. Innervatie= de voorzieningen van een orgaan met zenuwen
Dubbele innervatie= elk doelwit orgaan word geënerveerd door 2 zenuwen van het autonome zenuwstelsel: een orthosympathische en een parasympathische zenuw. §7. spieren en beweging. Bewegingen worden veroorzaakt doordat spieren zich samentrekken. · Glad spierweefsel: bestaat uit langwerpige spiercellen, elk met een celkern. Komt voor in de huid en in de wand van buisvormige of holle organen. (het darmkanaal, de aftakkingen van de bronchiën, de bloedvaten, de blaas en de urinewegen, de zaadleiders, de eileiders, en de baarmoeder) · Dwarsgestreept spierweefsel: bestaat uit spiervezels. Elk spiervezel is ontstaan door versmelting van vele spiercellen. Een spiervezel bevat vele celkernen. De bouw en werking van skeletspieren Een skeletspier is omgeven door bindweefsel: de spierschede. Aan beide uiteinden van de spier gaat het bindweefsel van de spierschede over in het bindweefsel van de pezen.: bevestigen een spier aan beenderen. Een skeletspier bestaat uit een aantal spierbundels, elk om geven door een laag bindweefsel. Spierbundel: bestaat uit aantal spiervezels, elk omgeven door een laag bindweefsel. Spiervezels: bevat veel celkernen, spierfibrillen, mitochondrien en glycogeenkorrels. Spierfibril: een bundel filamenten.(eiwitdraden) er zijn dunne filamenten die bestaan uit het eiwit actine. En er zijn dikke filamenten die bestaan uit het eiwit myosine. Motorische eenheid: alle spiervezels die via motorische eindplaatjes in verbinding staan met 1 motorische zenuwcel. Er worden impulsen van de motorische zenuwcel overgebracht op een spiervezel. De samentrekking De spiervezel word korter doordat: als impulsen via een motorische eindplaatje in een spiervezel aan komen, schuiven de actine- en myosinefilamenten in elkaar. Hiervoor is wel energie nodig en die komt vrij door dissimilatie van glucose. Houding en beweging Spierspanning: in een normale, ontspannen toestand oefent een spier een lichte kracht uit op de aanhechtingsplaatsen van de pezen. Antagonisten: spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft, BV: biceps en triceps. Anabole steroïden: zoals doping om de prestaties te verhogen. De spierkracht word dan verhoogd door deze spierversterkende middelen. Ze hebben een vergelijkbare molecuul bouw en werking als testosteron. De eiwitsynthese, de groei van de spieren en de vorming van bloedcellen worden gestimuleerd. §8. Het hormoonstelsel - bestaat uit hormoonklieren die hormonen (endocriene klieren) produceren

belangrijke hormoonklieren: de hypofyse, de schildklier, de eilandjes van Langerhans, de bijnieren en de hormoonklieren in de geslachtsorganen. het hormoonstelsel werkt nauw samen met het autonome zenuwstelsel. kenmerken hormonen: · ze regelen de werking van doelwit organen · de mate van reactie van doelwitorganen wordt bepaald door de concentratie van het hormoon in het bloed(hormoonspiegel) · vind vaak negatieve terug koppeling plaats · hormonen worden afgebroken door de lever hypofyse - ligt tussen de beiden hersenhelften. - bestaat uit de voorkwab en de achterkwab - produceert hormonen die de werking van andere hormoonklieren beïnvloeden. · FSH & LH: beïnvloeden de ovaria en testes · TSH: stimuleert de secretie van thyroxine door de schildklier
thyroxine: - stimuleert de stofwisseling, groei en ontwikkeling. - remt productie van TSH(negatieve terug koppeling) · Groeihormoon: stimuleert de groei en ontwikkeling · Oxytocine: ontstaan bij geboorte de weeën+ brengt melk secretie op gang · ADH: regelt de productie van urine door de nieren. De schildklier- ligt in de hals voor het strottenhoofd tegen de luchtpijp aan -produceert thyroxine. Te veelà iemand vermagert en word rusteloos
te weinig à je krijgt gauw koud en word snel moe
struma: als bij een volwassen persoon te weinig thyroxine word geproduceerd en de schildklier zich sterk vergroot. Eilandjes van Langerhans - zijn groepjes cellen die tussen de cellen van de alvleesklier liggen. - produceren de hormonen insuline en glucagon (regelen glucosegehalte in het bloed) bloedsuikerspiegel: het glucose gehalte van het bloed
als het glucose gehalte van het bloed stijgt produceren de eilandjes meer insuline en minder glucagon. Nierdrempelà Als er te weinig insuline word gevormd kan het glucose gehalte van het bloed tot max 0,16% stijgen. insulineà zet in de lever en spieren glucose om in glycogeen. Als het glucose gehalte in het bloed onder 0,1% daalt produceren de eilandjes minder insuline en meer glucagon. Glucagonà stimuleert in de lever en in spieren de omzetting van glycogeen in glucose.
De bijnieren - liggen als kapjes boven op de nieren. - bijniermerg produceert adrenaline
1. onder invloed van adrenaline : word in de lever en in spieren glycogeen omgezet in glucose. 2. onder invloed van adrenaline: word de hartstag en ademfrequentie verhoogd en verwijden de bloedvaten naar de skelterspieren en naar de hersenen zich.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.